zelfs vakscholen opgericht. Ook de Staat tracht door vermeerdering van het aantal scholen van lager en herhalingsonderwijs, door populaire lezingen, modelboerderijen, reizende landbouwleeraars, landbouwscholen, door tentoonstellingen, uitloving van premiën en dergelijke middelen de geestelijke ontwikkeling der boerenbevolking op een hooger peil te brengen en hen in de gelegenheid te stellen meer voordeel met hun arbeid te behalen.

Gedurende meer dan 20 jaar, van 1877-1899 overtrof de invoer steeds den uitvoer, wat was toe te schrijven aan de uitvoering van groote publieke werken, aanleg van spoorwegen, grootere behoefte der bevolking, en gemis aan binnenlandsche industrie.

Behoudens een paar jaren van misgewas, helt daarna de handelsbalans weer sterk ten gunste van den export over, tengevolge van goede oogsten, bebouwing van uitgestrekte nog niet in cultuur genomen gronden, sterke uitbreiding van den petroleum-export en opkomst der eigen industrie. Deze dagteekent van ongeveer 1880. Volgens de statistiek van Dionysie Martzian bestonden er vóór dien tijd slechts enkele molens, stokerijen, zagerijen en eenige inrichtingen voor grafische kunst.

De sluiting der grenzen van Duitschland en Oostenrijk voor vreemde landbouwproducten had tengevolge dat Rumenië représaillemaatregelen nam door de „wet ter aanmoediging der nationale nijverheid" van 1887.

Deze wet bood aan de industrie belangrijke voordeelen terwijl de aanvullingswet van April 1912 reeds als industrieele onderneming beschouwt, die minstens 20 arbeiders in dienst hebben of beschikken over machines van ten minste 5 P.K. Zoo genieten de fabrieken, die grondstoffen verwerken door landbouw of nevenbedrijf verkregen of door den ondergrond voortgebracht, gedurende 30 jaren de volgende voordeelen:

a. De fabrieksterreinen, tot 5 H.A. toe, worden tegen lagen prijs door den Staat, provincie of gemeente afgestaan; de prijs is betaalbaar in jaarlijksche termijnen van af het 5e jaar der in bedrijf stelling der fabriek;

b. vrijdom van invoerrechten voor machines en onderdeden, zoomede voor buizen en tankwagons voor petr.oleumvervoer, zoowel bij oprichting van een fabriek als bij verwisseling of voltooiing en toevoeging.

c. Vermindering der tarieven van vervoer op de Rumeensche Spoorwegen en wel met:

20 pCt. op machines, die voor de inrichting der fabrieken bestemd zijn;

30 pCt. voor grondstoffen, die verwerkt worden in fabrieken, die de voordeelen dezer wet genieten;

45 pCt. voor gefabriceerde producten;

d. Het zout, dat voor industrieele doeleinden bestemd is, wordt door de Staatsmijnen tegen den kostprijs geleverd; ' 1 ! ! [ '

e. Vrijdom van alle directe Staats-, districts- of gemeentebelastingen, behalve de verplichting om jaarlijks uit de nettowinst, indien deze 5I/2 pCt. tenminste bedraagt, te betalen: [ | f ! I

3 pCt. in de eerste 10 jaren.

4 ,, ,, „ tweede periode van 10 jaren.

5 ,, ,, ,, derde periode van 10 jaren.

De fabrieken, die voor deze begunstigingen in aanmerking komen en kunnen aantoonen, dat zij jaarlijks 1/4 harer productie exporteeren, genieten o.a. nog het voordeel, dat zij slechts 2 pCt. der netto-winst gedurende de eerste 20 jaren en 3 pCt. gedurende de volgende 10 jaren te betalen hebben (indien de winst minstens 51/2' pCt. bedraagt).

Fabrieken, die voor hare fabricage grootendeels grondstoffen uit het buitenland gebruiken, zullen gedurende 21 jaren de volgende voordeelen genieten:

a. De hierboven onder a, b, c en d genoemde, behalve

de 30 pCt. vermindering der spoorwegtarieven voor het vervoer hunner grondstoffen;

b. Uit de netto-winst, indien deze 51/2 pCt. of meer bedraagt, moet zij gedurende de eerste 7 jaren 4 pCt., gedurende de tweede 7 jaren 5 pCt. en gedurende de derde 7 jaren 6 pCt. betalen.

Indien deze fabrieken exporteeren, worden de invoerrechten der ter vervaardiging der geëxporteerde producten gebruikte grondstoffen gerestitueerd.

Vrijdom van invoerrechten op grondstoffen wordt toegestaan aan scheepswerven, wagon -en munitiefabrieken en aan alle fabrieken ter vervaardiging van artikelen, die dienen voor de nationale verdediging.

De brandewijnstokerijen, bierbrouwerijen en meelfabrieken, die niet door de wet van 1887 waren begunstigd, hebben door de wet van 4 Juni 1906 vrijdom van invoerrechten verkregen voor machines en machinedeelen. Zij genieten geene der andere voordeelen der wet van I April 1912.

De suikerfabrieken zijn eveneens begunstigd door eene bijzondere wet, die van 1882 (later vervangen door die van 1906).

De Rumeensche industrie, die zich in de laatste jaren tengevolge dier wetten zoo sterk ontwikkeld heeft, dank zij ook het uiterst protectionistische douanetarief van 1906, heeft tengevolge gehad, dat sinds omstreeks 1906 de levensstandaard in Rumenië enorm in de hoogte is gegaan: hooge huren voor woonhuizen, daar de door de binnenlandsche industrie geleverde bouwmaterialen zeer duur zijn; hooge prijzen van alle artikelen, die vroeger uit het buitenland kwamen en nu in het binnenland worden vervaardigd (b.v. suiker, kaarsen, zeep. oliën, chocolade).

Het is waar, dat de ontwikkeling der industrie langzamerhand de vorming van een Rumeenschen middenstand, die zoo goed als geheel ontbreekt, in de hand zal wierken, dat fabrieksarbeid de scherpzinnigheid der onontwikkelde boerenbevolking zal aanwakkeren, maar zal niet blijken, en dat vooral in een zoo bij uitstek agrarischen Staat als Rumenië, de landelijke bevolking wordt opgeofferd aan deze op zoo kunstmatige wijze ontstane nijverheid, die slechts aan een onbeduidend percentage uit hun midden (het aantal fabrieksarbeiders bedraagt ca. 50.000) een bestaan verschaft ?

Ook valt in Rumenië te constateeren. dat, waar door de hooge invoerrechten van buitenlandsche concurrentie geen sprake kan zijn, de industrie neiging heeft hare prijzen te verhoogen ten koste der verbruikers en dat door de vorming van kartels ook de binnenlandsche concurrentie ophoudt, zooals b.v. het geval is bij baksteenen, cement, suiker, papier.

De meeste fabrieken, die hare grondstoffen niet in het binnenland vinden, zouden dan ook naar alle waarschijn' lijkheid verdwijnen van het oogenblik, dat het protectionistische douanetarief buiten werking werd gesteld.

Daarentegen hebben andere industrieele ondernemingen zooals b.v. de petroleumindustrie, bierbrouwerijen, meelmolens, (misschien ook de suiker-industrie), hout-industrie, die binnenlandsche grondstoffen verwerken en ook geene concurrentie uit het buitenland te vreezen hebben, zeer weinig voordeel van het beschermende stelsel.

Vanaf 1866 tot 1886 zijn de saldo's van het staatsbudget bijna voortdurend nadeelig. Rumenië was toen in de eerste periode van ontwikkeling tot modernen staat; de jaren 1887 tot 1804 leveren overschotten öp, varieerende tusschen 3 en 20 millioen Lei. Vervolgens toonen de begrootingen van 1805 19°' afwisselend een voordeelig of nadeelig saldo, de nadeelige saldo's veroorzaakt door slechte oogsten.

Een volledige ommekeer valt waar te nemen vanaf het jaar 1902: de overschotten van het budget bedragen gemiddeld 50 millioen Lei. er heerscht in het land eene welvaart als nooit te voren: goede oogsten, grootere uitge-