pend, om hun „roof" tegen de „later geborenen" te handhaven. Maar dat is toch eenigszins anders in de werkelijkheid! Voor ieder komt eens de dood en daarmee voor hem het verlies van al zijn bezit. De „later geborenen", voor zoover zij zijn natuurlijke erfgenamen zijn, of door hem bij testament als zoodanig aangewezen werden, treden in de plaats des erflaters, wiens eigendomsrecht met zijn leven tegelijk verdwenen is. Maar de rechtstitel, op grond waarvan de volgende generatie den eigendom verkrijgt, is niet meer de inbezitneming, maar het eigen erfr echt.

b. Het betoog van George berust vervolgens op een geheel verkeerde opvatting van de verhouding der grondbezitters tot de overige leden der Maatschappij, en over het we ze n der op arbeidsverdeeling berustende samenleving. In een op arbeidsverdeeling berustende Maatschappij kunnen en zullen niet alle burgers zich met den landbou'w bezighouden. De een beoefent dit, de ander dat vak. Zijn de ambachtslieden afhankelijk van den boerenstand, die hun de levensmiddelen verschaft, zoo is omgekeerd de boer weer afhankelijk van de nijverheid, het handwerk, den handel, zonder Iwelke vele zijner behoeften onbevredigd zouden blijven. Wie geld op zak heeft, is tegenover den grondeigenaar slaaf noch schatplichtige. Heeft de boer meer koren geproduceerd, dan hij zelf gebruiken kan, dan is hij van de overige burgers zoo afhankelijk, dat hij zonder hulp der consumenten niet eens zijn productiekosten dekken kan. Wel geven wij toe, dat hij, die grond in eigendom1 bezit, in zekeren zin in betere positie is, dan hij die geen grondeigendom1 heeft. Maar de liefde, welke God voor alle menschen gevoelt, heeft Hem den een deze, den ander gene vermqgens en gelegenheden doen verleenen, zoodat bijna geen enkel mensch,'wat zijn natuurlijke uitrusting betreft, aan een ander gelijk is, noch zich in een zelfde goede posiite bevindt.

In elk geval stemt het al zeer weinig met de objectieve verhoudingen overeen, wanneer de door George gekozen voorbeelden steeds lieden vooropstellen, die anderen vooruitgeloopen zijn om een „rivier", een „waterbron", die onuitputtelijk is, voor zich in bezit te nemen. Zit dan bijv. onze tegenwoordige boerenstand daar, met de kraan in de hand, om uit het vat der natuur hem een lavenden dronk te schenken, die hem „grondrente" betaalt? De natuur blijft karig, en hare productieve krachten moeten in den regel eerst door het zweet des landbouwers bevrucht worden. „De aarde is de moeder, de arbeid de vader," zeide Petty, en hij had gelijk.

Ongetwijfeld beoogde George met de door hem gekozen voorbeelden alleen, zoo scherp mogelijk de waarheid naar voren te brengen, dat in den prijs der producten ook een „rente" voor de natuurlijke vruchtbaarheid van den grond besloten ligt, een rente, die bij de toeneming1 der bevolking stijgt, en daardoor ook den prijs van den grond doet stijgen. Maar toch lijden zijn voorbeelden aan een zoo sterke overdrijving, dat men in de verzoeking komt te gelooven, dat hij zijn leer

in de sterren had gelezen, niet uit de waarneming van het menscheüjke leven geput. Men beschouwe slechts de Wereld, zooals zij in werkelijkheid is, men ga naar Duitschland, naar Italië, naar Nederland, en men zal erkennen, dat hier gelijk daar de boer, die nog op zijn eigen „gedoe" zit, heel dikwijls door zware hypotheken aan het mobiele kapitaal schatplichtig is geworden. Die interest, die de grondeigenaar aan het kapitaal te betalen heeft, is Vaak grooter dan de rente, die de landbouwer uit de vruchtbaarheid van zijn akker trekt. Hierop zouden wij de aandacht van alle hervormers willen vestigen, d i t punt aan hun studie aanbevelen, vooral wanneer na den oorlog er een rentestand van misschien zes procent langen tijd zal gehandhaafd blijven. Dan zal men niet meer de kapitalistische millionairs met den hoed in de hand, bijna van honger omkomend, voor de deuren der boerenwoningen zien staan, smeekend om een stuk brood, een dronk waters, terwijl zij met tranen in de oogen hun „schatting" neerleggen, die de roofgierige boer hen opgelegd heeft. Men zal veeleer tot de erkenning komen, dat het kapitalistische liberalisme de vijand der volkswelvaart is, die zich door de usura vorax Verrijkt, die den boer zijn grondeigendom ontfutselt, die de boerenplaats rooft, waarop de ouders en grootouders zaten en de kinderen hun brood in eere winnen moesten.

Men zal inzien, dat niet de grondeigendom, maar het misbruik van den eigendom schuld is aan de gemeenschadelijke grondspeculatie en aan zooveel, wat den ondergang der volkeren bespoedigt. Dit misbruik is de schuld van het verlaten zijn der eenmaal vruchtbare Campagna, de ontvolking van Italië, welke den Gothen en Vandalen den weg baande, het romeinsche Britannië aan de (vereerders van Thor en Odin overleverde. Niet de eigendom was er de schuld van, dat in de vroeger rijke en bevolkte provinciën van het Oosten de gedunde rijen der legioenen door het krom/waard der mol ïammedaansche horden Vernietigd werden, dat van het Heilige Graf evenals van de Aya Sophia het kruis werd neergehaald, en de Halve Maa,n erop geplant. Niet de eigendota levert in Schotland vruchtbare landouwen over aan de Wilde dieren tot verblijfplaats, veranderde ze in Ierland in weiden voor het vee, laat in Engeland en Australië het land braak liggen. Niet den eigendom kan men de schuld van deze beklagenswaardige, voor het gemeene welzijn der volkeren verderfelijke feiten geven, — de eigenaars zijn de schuldigen; — die hebzucht, welke naar het woord van den profeet de menschen er toe drijft, veld aan veld te voegen, alsof zij alleen op de aarde woonden, — die ontoereikende, niet met de rechten der gemeenschap in overeenstemming zijnde eigendomsordening, welke in vele streken uit den privaten grondeigendom een particulier monopolie voor weinigen heeft doen ontstaan, — het Liberalisme met zijn vrijheidssysteem', — dat zijn de vijanden, die met het zweet en het bloed van het volk hun toegewijde partijgangers zoolang voeden konden, tot de naties eindelijk zich vermanden, om de drukkende keten te verbreken.

Doch George heeft de eigèndomsinstelling met de eigendomsordening Verwisseld, en daardoor den