FEUILLETON.

LIEFDE EN PLICHT.

ROMAN NAAR HET ENGELSCH DOOR J.

SCHEEPENS. — 34.

Zoodra zij kon, haastte Catharine zich naar hare zieke vriendin. Toen zij daar aankwam, sliep Margaretha, doch van hare moeder vernam zij, dat haar toestand zeer ernstig was en dat zuster Winnifrieda van Bon Secours reeds sinds Vrijdagavond bij haar waakte. Catharine bemerkte,, dat mevrouw Allen zelf er eveneens slecht aan toe was; zij zag er bedroefd en vermagerd uit.

„Mijn beste mevrouw", drong Catharine aan, „u zijt vermoeid; u zijt zelf half ziek en hebt rust noodig. Kom, neem wat rust, en slaap een weinig, als u kunt. Ik zal wel overal zorg voor dragen in huis. Misschien is het wel niet zoo erg als u vreest. Indien Margaretha u roept of u noodig heeft als zij wakker wordt, zal ik u aanstonds wekken."

En zij leidde de vermoeide, hard-zieke moeder naar haar slaapkamer, legde haar op bed en zat naast haar totdat zij in slaap viel. Dan keerde dij naar het ziekenvertrek terug.

De aanblik, dien het ziekbed bood,waarop hare vriendin, aan alle zijden met kussens ondersteund neerlag, deed haar een koude rilling door de leden gaan. Haar trekken, mager en bleek, haar ingezonken oogen, kenmerkten de laatste periode van de ziekte, welke haar ten grave voerde. Zuster Winnifrieda zat onbeweeglijk en aandachtig naast het bed van de patiente; toen Catharine, na geklopt te hebben, binnentrad, boog zij zwijgend. Eenige oogenblikken zag Catharine vol smart neer op het waskleurige gelaat harer vriendin; dan knielde zij naast het ledikant neder.

Nog bad zij aandachtig, toen Margaretha ontwaakte en, Catharine naast zich ziende, nauwelijks hoorbaar tot haar fluisterde: O, mijn lieve, dierbare vriendin!"

Catharine stond op en boog zich over haar heen; zij nam het bleeke gelaat in beide haar handen en kuste haar teeder.

„o, Catharine", sprak de stervende, „wat ben ik blij je bij me te hebben. En haar groote, blinkende oogen spraken nog duidelijker dan haar woorden.

„Mijn dierbare Margaretha", antwoordde Catharine, „indien ik eer je ernstige ongesteldheid vernomen had, zou ik reeds eer van mijn vrienden in West-Chester afscheid genomen hebben. Ik kan je niet vertellen, hoe zoet het me is bij je te zijn, en nu blijf ik ook bij je heel den tijd."

en fillmlach verlichtte het magere, ingevallen gelaat op het witte kussen - een gelaat dat buitengewoon schoon was geweest vóór hare ziekte, en in de oogen van Catharine nog beminnelijk was.

„Zuster Winnifrieda", sprak Catharine, zich tot de zuster wendend, „ook u hebt rust noodig. Indien u in de kamer hiernaast eens wat rust naamt? Ik zal u waarschuwen als Margaretha u noodi'g- heeft."

De zorgzame zuster was blij eenige rust te kunnen nemen. Na een uur keerde zij terug met dokter Eaton. Deze laatste den rusteloozen toestand en de matheid der zieke bemerkend, schreef een recept, dat onmiddellijk moest klaar «remaakt en bezorgd worden.

roen hij heenging., zei hij zuster Winnifrieda, dat hij Father Griffin van de St. Stephanuskerk zou waarschuwen, nog voor den nacht de H. Teerspijze te brengen, daar -

zij ieder oogenblik den geest zou kunnen geven. Zaterdag had de Pater haar reeds het H. Oliesel toegediend.

Om beurten losten zuster Winnifrieda en Catharine

nu elkander bij het ziekbed af. In den namiddag echter

viel zij in een kalmen, gerusten slaap, welke ongeveer

een uur duurde. Toen zij omstreeks vier uur wakker werd,

wendde zij zich tot Catharine en sprak op zachten toon:

„Lieve vriendin, ik zou je wat willen vertellen." Catharine

schikte zich naderbij en zag haar glimlachend aan, terwijl

zij de magere handen der stervende in de hare omkneld hield.

„Zoudt ge het laadje aan de rechterzijde van mijn bureau even willen open maken?... Dat pakje met wit koord wilt ge me dat even geven?"

Catharine deed wat haar gevraagd werd en overhandigde haar het pakje.

„Drie jaren geleden was ik verloofd met een heer uit Boston, dien ik reeds lang gekend had. Het is de eenige man — behalve dan mijn goede vader — de eenige man dien ik ooit bemind heb, — en, Catharine, ik beminde hem — zeer — zeer vurig. Maar hij was Protestant, en, gelijk ik van hem zelf zoowel als van zijn vrienden vernam, een bitter tegenstander onzer Kerk. Catharine, ik had een zwaren en langen strijd te voeren met mijzelf: maar, dank zij God, mijn geloof en mijn plichtsbesef hebben ten slotte gezegevierd, en ik zei Harry dat ik hem niet huwen kon indien hij niet Katholiek werd. Het gevolg was dat onze verloving verbroken werd. Ik geloof, Catharine, dat ook hij — met gebroken hart — zijn weg is gegaan!" Haar oogen vulden zich met tranen, krampachtig omknelde zij met hare vermagerde handen het kleine pakje, en gedurende enkele oogenblikken heerschte diepe stilte. Catharine neeg zich tot haar over en kuste liefdevol hare hand. Een verschrikkelijke worsteling had plaats in haar eigen binnenste, en terwijl haar hart door een teedere sympathie bewogen werd, welke haar de tranen in de oogen deed wellen, klampte zij zich aan die brooze, stervende vrouw vast als aan haar eigen helpende en waarschuwende leidster.

„margaretha-lief", zei ze, „ik kan je niet genoeg bewonderen en niet genoeg van je houden om hetgeen ge me daar hebt geopenbaard. Maar, ik bid je, vermoei je zelf niet al te zeer. Ik ben bang dat dit vooral te zwaar is voor je."

„Neen, Catharine, ik zal me niet vermoeien, en al deed ik het, dan zou het niet erg zijn. Mijn loopbaan spoedt ten emde. Wat ik van u verlang, dierbare vriendin, is het volgende. Toen ik Harry den verlovingsring en al zijne lieve, goede brieven — die voor mij een schat vertegenwoordigden — teruggaf, heb ik, heimelijk als het ware, een zijner kleine gaven achtergehouden. Het was niets van bijzondere waarde, en zoo onderhandelde ik met mijn arm, week, diep beproefd hart, door dit eene souvenir van arry s liefde voor mij — of liever een dubbele gedachtenis - te bewaren: want in het prachtige kleine boekje dat hij mij eens zond, ligt de roode rozenknop, welke hij mij op de borst stak den avond dat wij elkander onze harten verpandden. Heilig heb ik beiden bewaard, - ja, Catharine heilig! want, hoewel ik wist dat zij slechts de schaduw waren van een licht, dat voor eeuwig was uitgedoofd, en hetwelk toch zulk een schitterend licht had kunnen zijn - de echo van een stem, welke ik nimmer meer zou hooren — vond mijn hart toch een zekere opbeuring en troost in et bezit dier door mij achtergehouden reliquiën. Neem ze, lieve Catharine, neem ze aan, en, wanneer ik zal zijn heengegaan van deez' aarde, zend ze aan Harry —