oud en zoo diep als, misschien nog dieper dan het menschelijk denken zelf en die tot dusver nog niet op een juiste, alles-omvattende, ver-indringende manier is beslist." Na eenige huisbakken verklaringen met kostelijke ironie te hebben behandeld, gaat hij voort: „Een poètische stemming, zou men kunnen zeggen, is een bijzondere toestand van den menschelijken geest, waarin men, zeer sterk en diep en zuiver, voelt en ziet en hoort en uitdrukt datgene wat schoon is, welks uitdrukking zich veelal kleedt in rhvtmus en rijm. De kern der poëzie moet dus zijn, zooals ik zeide, diep-puur gevoel en aanschouwing van het schoone, terwijl haar uiterlijke verschijning meestal in rijmende rhytmen zich tooit."

Dan volgt eene aanduiding van wat vaak voor poëzie gehouden wordt, maar het niet is Hoe belangwekkend, wij kunnen deze beschouwing overslaan. Kloos betoogt in hoofdzaak hetzelfde, wat lijj in zijne vorige kritiek uiteenzette en waarvan wij verslag hebben gegeven. Zijn slotsom is: „Neen, dichter is slechts lijj, voor wien de dichtkunst is geen woordgespeel, maar de tot muziek zich verklankende aandoening zijner ziel. — In dit licht gezien, zijn dees Enkele Verzen van Frederikvan Eeden een der schoonste boeken, die dit achttienjarig tijdvak onzer nieuwere letteren ons tot dusverre gaf. Als stille, witte bloemen, die, onzichtbaar ademend, hun heilig leven vieren, liggen dezo verzen en leven voor altoos."

Misschien zal men oordeelen, dat de bewondering hier een al te hoogen toon heeft aangeslagen. Maar vergelijken wij met deze uitspraak de Gedachten en Aforismen over FrederiJc van Eeden van 1893 en lezen wij daar : „Die verzen van Van Eeden, ze breken als je er tegen-aanstoot, want ze zijn van wit aardewerk, imitatie wit marnier" of: „Yan Eeden is niet absoluut slecht Van Eeden is alleen maar een geniepige jongen die altijd afgekeken heeft van de lei van zijn buurman" — dan vereenigen wij ons toch liever met het oordeel van thans. Het is misschien wel eigenaardig dit te plaatsen naast een andere kritiek, die in

Nederland

„Van de Enkele Verzen zijn eenige een weinig teleurstellend. In Yan E ede n's verzen was tot nu meer eenvoud, meer bekoorlijke echtheid, dan in velen van die 0111 hem heen dichtten. Dit is in dezen bundel minder het geval. In D ■ Eer/en b.v. is de