behept, behipt en beheept werkelijk drie vormen yan éénzelfde woord zijn, dan is het waarschijnlijk van vreemde afkomst, en dan had het een e-klank, die in het Nederlandsch in verschillende klanken is overgegaan. Bij Grimm, Deutsches Wörterbuch, I. 13S1 vlgg. vindt men een zelfstandig naamwoord behebnus, in den zin van „haft, bestricking", en een bijvoegelijk naamwoord belieb , in den zin van „enthaltsam, fest schliessend" ; er bestaat ook een werkwoord belieben, in den zin van : vasthouden ; maar dit heeft een sterken verleden tijd. Bij denzelfde komt nog een adjectief behebt voor, dat hij door „aptus, commodus" verklaart. Waarschijnlijk is er ook een zwak verleden deelwoord behebt geweest, ontstaan wellicht door een vermenging van belieben en behaben, die in het Middelhoogduitsch zeer op elkander gelijken. De eigenlijke beteekenis van behept zou dan wezen: vastgehouden, verstrikt (in of door iets).

De vorm behipt, thans geheel verouderd , komt voornamelijk bij Hooft (ook wel bij Antonides van der Goes , Anslo en Pels) voor, in den zin van : betrokken in een misdadige onderneming. Een voorbeeld moge volstaan. Yan der Goes, Gedichten, I. 94:

Gelijk hij onlangs al dien aenhang van het IJ,

Heeft uitgekreten, voor behipt met muitery.

Beide. Dit woord, dat in alle Germaansche talen onder verschillende vormen voorkomt, heeft in den nominatief en accusatief beide (btideri), in den genitief beider en in den datief beiden.

Beide drukt het begrip twee uit, of beter gezegd de twee , want het heeft betrekking op twee personen of zaken, die of slechts ten getale van twee bestaan en bij elkander behooren, of die bij elkander te voren zijn genoemd. In dit geval kan beide ook worden voorafgegaan door het lidwoord van bepaaldheid , door een aanwijzend of door een bezittelijk voornaamwoord. Hierbij valt op te merken, dat het lidwoord meestal overtollig is , daar beide reeds met de twee gelijk staat Tevens wil het gebruik, dat heide ook aan de genoemde soorten van woorden kan voorafgaan.

Wanneer beide zelfstandig wordt gebruikt, geldt in de tegenwoordige taal voor personen de vorm beiden, b.v.: geen van beiden, een van beiden, icie van beiden, die beiden. Zeer gewoon is het gebruik van beiden als bijstelling van een persoonlijk voornaamwoord; b.v.: wij beiden. Soms plaatst men om meer nadruk te geven beiden vooraan; b.v.: beiden kregen wij een plaats.