Beda verzekert ons uitdrukkelijk, dat de Angelsaksen bij maanjaren ') rekenden.

Terwijl de zaken zoo stonden, kon het bij de invoering van liet Christendom niet veel moeite kosten ook de Romeinsche tijdrekening met den Juliaanschen kalender te doen aannemen. Ze was hier trouwens door het verblijf der Romeinen zeker wel bekend geworden, ofschoon ze waarschijnlijk niet in gebruik gekomen was. Drie dingen waren er echter, die nog lang eene bron van moeilijkheden en verschil waren : de verdeeling des jaars in jaargetijden, het begin des jaars en de namen der maanden. De regeling van het aantal dagen des jaars en van iedere maand, de verdeeling in weken (indien de Germanen die ten minste niet reeds hadden) ea het beginnen der week op Zondag, werden gereedelijk aangenomen. 2)

De tweede hier genoemde moeilijkheid is allen geschiedvorschers genoeg bekend: zij bezorgt hun heel wat lastige en soms zeer tijdroovende nasporingen. De bespreking daarvan zou ons hier te ver leiden; genoeg zij het te weten, dat het jaar in de Middeleeuwen kon beginnen met Kerstmis, op 1 Januari, op 25 Maart of met Paschen. 3)'

De verdeeling van het jaar in jaargetijden gaf ook veel moeite. De geleerden namen ook toen, evenals nu allen, de zonnestilstanden en de dag- en nachteveningen als grenzen aan. Maar het volk rekende naar de weersgesteldheid en vandaar dat we in de kalenders van dien tijd de grootste ongelijkmatigheid in de opgaven vinden, al naarmate de schrijver zich meer aan de practijk of meer aan de wetenschap hield. In het prachtige Kalendarium van Karei den Grooten (uitgegeven door Piper) b.v. vindt men, dat de lente 'begint 22 Februari, de zomer 24 Mei, de herfst 23 Augustus en

') Een maanjaar is de tijd van 12 maansomloopen, d. i. 354 dagen. Dit is de oudste jaarrekening bij een aantal volken geweest. Tot hoeveel moeilijkheden het leidde, om deze maanjaren met den zonsomloop in overeenstemming te brengen en te houden, kan men zien in den Joodschen kalender en in den ouden Romeinschen vóór Julius Caesar.

2) Dat de regeling van den kalender met betrekking tot de kerkelijke feesten nog tot vele moeilijkheden aanleiding gaf, en dat daarbij herhaaldelijk de wetenschap in botsing kwam met de kerkelijke ordeningen, doet hier niets ter zake.

3) Wie meer hiervan verlangt te weten, leze b.v. in Grotefend, Zeitrechnung des deutschen Mittelalters de artikelen Jahresanfang, Circumcda&onsstil, Annunciationsstil. Osteranfang en Weihnachtsanfang.