inderdaad eene beweging in het leven geroepen, waarvan wij schoone vruchten gezien hebben en nog dagelijks zien.

De studie aan onze moedertaal berust thans op wetenschappelijke gronden. Nederlandsche geleerden worden met roem in het buitenland genoemd wegens hunne verdiensten op het gebied der Germaansche taalstudie; omgekeerd wijzen wij op mannen als Professor Franck te Bonn, die behalve voor zijne MitieIniederVindische GrammatiJc, zijn etymologisch Woordenhoelc, zijne uitgaven in de bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde, ook nog door menige verhandeling in Nederlandsche tijdschriften, eene voorname plaats inneemt onder de kenners van onze taal.

Aan den anderen kant staat de Nederlander Symons in Duitschland bekend door de uitgave van Kudrun, door zijn aandeel aan den Grundriss der germanischen Philologie en door zoo menig ander geschrift op zijn gebied. Gallée heeft de altsachsische Grammatik uitgegeven ; te "Winkel is medewerker aan den Grundiss; Uhlenbeck, de Indogermanist, heeft een verdienstelijk etymologisch Woordenboek van het Gotisch geschreven; van Heiten is medewerker aan de voornaamste Duitsche tijdschriften op het gebied der Germaansche taalstudie. En wanneer wij ten slotte in ons land op proefschriften kunnen wijzen als van Mej. Nijland, Gedichten uit het Haagsche liederenhandschrift, uitgegeven en toegelicht uit de Middelhoogduitsche lyriek; van Gombault, De umlaut in Oudsaksiese en Oudnederfrankiese geschriften, en van Borgeld, De Oudoostnederfrankische Psalmen, proefschriften wier onderwerp allen beoefenaars der germaansche taalstudie belang inboezemt, dan moeten wij met dankbaar gemoed terugzien op de drie groote mannen, die den weg tot deze ruime opvatting der studie gebaand hebben. Aan hen onze hulde.

Amsterdam.

De. F. Leviticus.