Bellamy's Roosje.

a) De „kleine, ronde visch". b) Het „in zee dragen."

In Bellamy's overbekend gedicht Roosje, tegenhanger van Staring's Vogelschieten — wie denkt ook niet aan B e e t s' Teun de Jager — lezen wij :

Daar leeft in Zeeland aan het strand,

Een kleine, ronde visch,

Die voor der Zeeuwen kieschen smaak Een lekker voedsel is.

Welke visch is dat, is een vraag, die telkens bij de lectuur gedaan wordt. De aanduidingen, die de dichter geeft, zijn weinige: klein, rond en lekker, althans naar den smaak der Zeeuwen. Ze zijn behalve de tweede zoo vaag, dat zij ons al bitter weinig helpen om — zoo hij ons anders niet bekend was, achter den naam van den bedoelden visch te komen. Het attribuut „rond' doet ons onwillekeurig aan de aalachtige visschen denken en a posteriori zal ook blijken, dat dit juist is. Het visclije namelijk, dat bedoeld wordt, is de smelt (ammodytes\ die, omdat hij zich, gelijk ook genoeg uit ons gedicht blijkt, in 't zand graaft ook zandaal (.Hgd. sandaal, Eng. sandeel ') geheeten wordt.

Bellamy is niet de eenige, die de smeltenvangst op dichterlijke wijze heeft beschreven, ook in Elizabeth Wolff's Walcheren*), van het jaar 1769, wordt dit strandvermaak bezongen: 3)

Wat geeft het strand vermaak aan Waleh'rens blijde jeugd, Dat steeken van den smelt een ongemeene vreugd,

Als ploeg en spaê en schup aan zee hunn' dienst verrigten; De vlugge knie, de gaauwe hand,

Buigt, vat het smeltvischje uit het zand:

Wat aardig tijdverdrijf moet voor dat werk niet zwigten ?

Die springt te paard, en rijdt met kar en net in zee;

Hij keert, en sleept een schat van keurge visschen meê,

1) Het Eng. smélt heet bij ons spier(l~)iny.

2) Het leven, en de uitgelezen verzen van Elizabeth Wólff—Bekker door v. Vloten (Pantheon-uitgave) bl, 30-31.

3) In de Groningsche wadden gaat men botprikken; de bij eb in 't slijk achterblijvende botten worden gevangen door ze met een puntigen stok of stang te spietsen.