merkte ik op :

Zoo ging liet voort tot waar zich trots verhief Ken reuzenstammige eik,

Betz. Waleiccin,

welke voorbeelden zeker wel te vermeerderen zullen zijn.

Gr. Engels.

Een Lidvvoordkwestie.

A\ anneer 't lidwoord van bepaaldheid moet worden gebruikt en wanneer 't kan worden weggelaten, is niet altijd gemakkelijk uit te maken. Het taalgebruik is hier dikwijls zeer onvast. De dokter spreekt van „pokken'', „cholera", „mazelen"; de patiënt van „de pokken", „de cholera", de mazelen". Men zegt: „Gedeputeerde Staten ', maar: „de Provinciale Staten". Bij „appellant", adressant", „beklaagde", laat men het lidwoord vaak weg. „Koningin Wilhelmina", „Burgemeester Meinesz", Dominee Laurillard", „Professor Stokvis", „Dokter Yiukhuyzen", maar: „het Kamerlid Van Kol", „de Predikant Gildemeester", „de arts Keuchenius", Je Hoogleeraar Pel". Ook: „de Architect Cuypers". „Voerman Henschel" of „de Voerman Henschel ?" Ik meen: 't laatste. Ook niet „Bouwmeester Solnes", maar „de Bouwmeester Solnes", of „Solnes de Bouwmeester", dunkt me. Huygens spreekt intusschen van „Schipper „Mouringh". Zoo zegt men „Kapitein Van Son ', „Generaal Vetter". Maar niet „Porster Mietje" en „Kruier Jan", doch „Mietje „de Porster" of „de Porster Mietje" en „Jan de Kruier" of „de Kruier Jan".

Wie geeft ons hier een vasten regel ?

Misschien is het taalgebruik ook niet overal hetzelfde

Intusschen kan men wel zeggen, dat het lidwoord van bepaaldheid weggelaten wordt, zoo vaak het een titel geldt, waarmede men iemand pleegt aan te spreken.

Mr. C. B.