sance in de 17de en 18de eeuw vertoond heeft. Gezochte mythologische en min of meer juiste toespelingen op de klassieke beschaving zijn hier schering en inslag.

Nu komen we aan Jonker Jan van der Noot (±1539 -1595) eerst voor eenige jaren „ontdekt" door Albert Verwey. In de geschiedenis onzer Renaissance is hij buiten kijf een der belangrijkste figuren. In zijn jonge jaren was hij hevig hervormingsgezind en als balling zwierf hij in verschillende landen rond. Hij vertaalt sonnetten van Du Bellay en Petrarca, vertaalt II o n s a r d, heeft misschien zoowel Ronsard als onzen Coornhert persoonlijk leeren kennen. In die beide ontmoetingen ligt het symbool van zijn beteekenis voor onze Noord-Nederlandsche Renaissance. Ook gaf hij goed oorspronkelijk werk, al moet er ernstig gewaarschuwd worden tegen den lust, die thans bij onze „jongeren" bestaat om zijn verdienste en waarde als kunstenaar hemelhoog te verheffen, een lust, die voortkomen moet uit sympathie voor een man, in wiens verhouding tot de letterkundige toestanden zijner dagen , zij overeenkomst voelen moeten met de hunne tot een ouder geslacht. Van der Noot vertaalde b.v. het heerlijk lied van Ronsard, dat we hier vóór gedeeltelijk aanhaalden : „Quand ce beau Printemps je voy" enz. Men herleze het nog eens en dan onmiddellijk daarna de vertaling:

Als ic aensi den Vrueghtydt schoone So sien ic d'water, bergh en dal Jeughdigh verprillen claer ten toone En lustigli lacchen over al:

Waer deur my dunckt medt groot behagen ,

Dat nu de Liefde, medt den Tijdt Als kinders teer, edel van maghen Gheboren worden sonder strijdt.

Kinders goedt des Vrueghtijdts veurschreven En van de schoone Flora reyn,

Di men te samen nu siet leven Eendrachtighlijc op d'eertssche pleyn, enz.

Die bewerking moge op zich zelf verdienste hebben, vooral als men aan de holle, duffe rederijkerspoëzie denkt van dien tijd, wanneer we ze naast het oorspronkelijke hooren, kunnen we er slechts goedmoedig om glimlachen. En als men doet gelijk Verwey in zijn bloemlezing uit Van der Noot en drukt beide gedichten naast elkaar, dan werkt dat moordend op den jonker; dat is de