vergrijsd zag men naast onmondigen ; yluchtelingen uit den slag van Jemmingen en vroegere aanhangers van Breero ') naast beeldenstormers en bankroetiers.

Geen van hen hoopte nog op eene gunstige wending van het lot, want allen waren door Alva ten doode gedoemd; er was niet één onder hen, die niet iets met Alva te vereffenen had, niet een wiens hart niet van wraaklust gloeide : de hertog immers had hen allen getroffen in het dierbaarste, dat zij bezaten.

II.

1. Het verband tusschen den eersten en den tweeden zin wordt het best uitgedrukt door het voegw. daarom,. Juist omdat het de roeping der kunst is, hartstochten op te wekken, is zij in zich zelve nooit onzedelijk. We hebben hier dus nevensch. redengev. zinsverband.

De tweede en de derde zin zijn ook nevensch. redengev. verbonden ; de derde zin bevat de reden van hetgeen in den tweeden beweerd is.

De derde en de vierde zin zijn nevensch,. beperkend tegenstellend verbonden. Na lezing van de eerste drie zinnen zou men meenen, dat alleen dat kunstgewrochten zijn, waaruit het vuur der hartstocht spreekt; toch is dit niet waar; die n.1. waaruit het gevaarlijk vuur der hartstochten spreekt, zijn niet van blijvende waarde en

kunnen dus geen aanspraak laten gelden op den naam van kunststuk.

2. Het geheel bestaat uit 2 zinnen, die door het voegw. doch nevensch. beperkend tegenstellend verbonden zijn:

a. In zich zelve tot onzedelijk en

b. Hel ontroerend vermogen tot af te leiden.

Zin b bestaat uit 2 deelen, die door het voegwoord en nevensch. zuiver aaneensch. zijn verbonden:

c. Set ontroerend vermogen tot zedelijkheidsgevoel en

d. Het is geenszins tot af te leiden

c. bestaat uit den hoofdzin :

e. Het ontroerend vermogen ondermijnt tot zedelijkheidsgevoel en

f. den bijvoegl bijzin : waarover zij beschikt.

d. bestaat uit den hoofdzin :

■) Omtrent deze lezen we inMotley Opkomst der Nederlandsche Republiek: De ordelooze hoop zijner aanhangers verstrooide zich in alle richtingen na het vertrek van hun opperhoofd (pag. '233).