gevoed en goed-onderlegd man is: maar wanneer hij nooit tot een einde komt, en steeds dezelfde uitdrukkingen bezigt wanneer gij hem meermalen ontmoet, of u staande houdt onder het gesprek, totdat uw knieën knikken, of u vasthoudt wanneer ge heen wilt gaan, of u het luisteren naar een ander belangwekkend gesprek verhindert, dan is er geen twijfel aan, en de waarheid springt u voor oogen, apparetit dirce facies, gij zijt in de klauwen van een vervelend mensch. Gij kunt er tegen in gaan, gij kunt de vlucht nemen: veranderen doet gij hem niet. En daarom is het zoo moeilijk een vervelend mensch te schilderen in een vertelling, of de geschiedenis wordt nog vervelender dan de

vervelende mensch zelf.

Sheffield boog hoffelijk en wilde hem voorbijgaan, maar Bateman, zijn natuurlijke neiging volgend, kon dit niet verdragen, hij hield hen aan. „Zijn jelui van plan," begon | hij, „de aardige kapel te gaan bezien, aan welker herstel wij begonnen zijn in de gemeente? Het is een waar juweeltje — in den zuiversten veertiend-eeuwschen stijl gebouwd. Het was in vreeselijk vervallen staat, een beestenstal gelijk; maar wij hebben een inschrijving geopend, en aan de restauratie is een begin gemaakt." „Wij Wilden naarOxley", antwoordde Sheffield: „U zoudt ons maar van den weg afhouden." „In 't geheel niet," zei Bateman, „het is geen steenworp van den weg; U moet niet weigeren. Ik weet zeker dat u het schoon zult vinden." En hij ging voort de geschiedenis te vertellen van de kapel, al wat het geweest was, al wat het had kunnen zijn, al wat het niet was, en al wat het moest zijn. „Het moet een voorbeeld van een echt katholieke kapel worden", zeide hij: „we zullen zelfs eens probeeren om er den Bisschop toe te krijgen het aan den Koninklijken Martelaar toe te wijden — waarom zouden wij niet evengoed als de Roomschen onzen H. Karei hebben — en het zal niet weinig streelen de klokken avond op avond te hooren kleppen, in alle weder, en te midden van al de veranderingen en het noodlot van dit sterfelijk leven."

Sheffield vroeg hem welke vergadering van geloovigcn zij daar verwachtten heen te lokken, op dat uur.

„Dat is een eigenaardig laag gezichtspunt", antwoordde Bateman, „dat is van luttele beteekenis 1 In de katholieke kerken toch staat het getal aanwezige geloovigen niet in betrekking tot het doel; de dienst is voor degenen die komen, niet voor hen die wegblijven."

„Wel", sprak Sheffield, „wanneer een Roomsch Katholiek dat voor zich beweert, heeft dat eenigen zin, en begrijp ik dat volkomen; want de priester wordt verondersteld een offer op te dragen, hetgeen hij evengoed zonder als met vergadering kan verrichten. En dan, katholieke kapellen zijn dikwijls gebouwd boven de graven van heiligen en martelaren, of, als gedenkteeken, op een plaats waar een of ander wonder plaats greep. Maar onze dienst bestaat in „gezamenlijk gebed", en hoe kan dat plaats hebben, indien er geen menigte, geen vergadering is ?"

Bateman hernam, dat, indien de leden der Universiteit er zich niet heen begaven, hetgeen hij wel verwachtte, de klok tenminste een herinnering, een memento zijn zou

voor de afwezigen!

Ah, ik zie het", gaf Sheffield lachend ten antwoord, „het gebruik zal juist het tegenovergestelde bereiken van 'hetgeen u beoogt; het is dus niet voor degenen die komen, maar voor hen die wegblijven. De vergadering is buiten, niet binnen; het is een buitengewone zaak. Ik zag eens een grooten kerktoren — zoo scheen het tenminste vanaf den weg —, maar van nabij bleek het slechts een dunne vlakke muur te zijn, zoo gemaakt, dat het een toren geleek, om aan de kerk een indrukwekkender uiterlijk te geven. Bouw zulk een muurtje, en iet er de klok bovenop.

„Er is nog een andere reden", ging Bateman voort, zonder den fijnen spot van sheffield op te merken, „om de kapel te restaureeren, geheel onafhankelijk van den eeredienst. 't Is een kerkje, dat al eeuwen weer en wind heeft getrotseerd, en gewijd werd door onze katholieke voorouders."

Sheffield meende, dat dit een even goede reden was om de gewoonte van de Mis te lezen weer in te voeren, als om de kapel weer in haar oude pracht terug te brengen.

(Wordt vervolgd).

BOEKEN-AD

Heden verschijnt bij H. D. TJEENK WILLINK & Zn. te Haarlem:

De Wet op de Voorwaardelijke Veroordeeling

(Wet van den I2den Juni 1915, Staatsblad no. 247)

Met inleiding en aanteekeningen ontleend aan de gewisselde stukken en de gevoerde beraadslagingen Met bijlagen en register

door Mr. J. SLINGENBERG

Rechter in de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam

Ing, f 2.90- Geb. f 2.9°-

Voor nauwkeurig, foutloos toepassen en voor zuiver inzicht zullen leden der rechterlijke macht en meer nog de reclasseeringsinstellingen en de ambtenaren der reclasseering het werk van Mr. Slingenberg met vrucht raad oleeen. (De Maasbode).

ERTENTIEN.

VERSCHENEN:

HET SOCIALISME

TWEEDE DEEL door VICTOR CATHREIN, S. J.

Dit geheel herziene en bijgewerkte boek is thans compleet.

De prijs van het tweede deel is evenals die van het

eerste deel f i.4°> fr- P- P- ^ ï-50-

Van dit boek kan nu eens met het volste recht gezegd worden, dat geen enkel ontwikkeld katholiek het

ongelezen mag laten.

Een helderder uiteenzetting van de socialistische theorieën en een afdoender weerlegging vindt men in

geen ander boek.

De uitgebreide geschiedenis van het socialisme in Nederland maakt het bovendien zeer interessant.

FUTURA — LEIDEN.