het princiep „van de straat houden" nu toch wel zoo langzaam aan te boven gekomen, hoop ik.

Wat hier gezegd is te gelden voor 19- en 20-jarigen geldt, meerder nog, ook voor volwassenen. Hun dan meer volledige ontwikkeling moet worden productief gemaakt, benut ten bate van jongeren. En wat de 19en 20-jarigen kunnen ten opzichte van de jongsten, kunnen de volwassenen voor de middelbaren doen. Zoo kan misschien het tekort aan krachten wat worden aangevuld, terwij], wat natuurlijker en beter is, die krachten komen uit het milieu waarheen ze zich weer wenden. Zoo bereiken we gedeeltelijk wat we graag bewerken: innerlijke organisatie. Want de strijd naar buiten, hoe belangrijk ook, is niet zoo gewichtig als de inwendige versterking, en trouwens ook slechts het werk van enkelen.

Ook hier is er niets tegen dat aan de adtie kleine emolumenten verbonden zijn. Dat maakt bij andersgezinden vaak zoo'n toewijding, neen, ijver, wakker en levendig. en biedt een kleine rugsteun, 't Mag bestt een vergoeding zijn voor den toch werkelijk opgeofferden tijd. Er zullen er zijn die 't om het geld doen? Zoo groote vocrdeelen zullen wij niet kunnen geven, en hun intentie zal per slot van rekening de uitwerking, die 't systematisch werken zal hebben, niet schaden, volgens de wereldwet, dat uit het kwade het goede wordt geboren.

Dit alles echter, en dat zij de korte conclusie van onze met opzet breed-omschreven argumenten, dit alles kan niet bereikt worden tenzij in een grondig geregeld, accuraat werkend stelsel. Als de 16-19-jarigen afzonderlijk geleerd en geoefend worden door goede ontwikkelde krachten, kan 't stelsel aldus in elkaar grijpen: de 19en 20-jarigen helpen de 14, 15jarigen (onder leiding', de 21-, 22-, 23-jarigen helpen bij 16-18-jarigen (onder leiding) en de ouderen (24 jaar volwassen rekenen is toch niet te vroeg) vormen het blijvend gedeelte, de kern, de leiders. Wezenlijk knappe lui moeten in alle commissie's zitting hebben. Wat wij hier gegeven hebben is voor één stand en Iden overgangsleeftijd. Gelijkelijk dit aan te geven voor alle standen en alle leeftijden komt op een 12-tal regelingen neer.

Vrouwen en mannen — ieder drie standen en twee leeftijden. Alle vereenigingen van een dier twaalf afdeelingen hebben een centraal bestuur, deze twaalf besturen vormen in hun 12 voorzitters of vertegenwoordigers een daarboven staand algemeen bestuur waarvan de pastoor der parochie 't hoofd is. Voeling houden! Ieder rad fijn afvijlen is best, maar als ze niet in elkaar grijpen geeft 't niets, niets. We leven onder de planeet der sociologie en ons Roomsche princiep gruwt van standsontwikkeling die strijd bereidt, want onze leuze zal de heidensche opmeridng zijn: ziet, hoe lief ze elkander hebben. Van den beginne af aan moet dan de inrichting zóó zijn, opdat de levensbeschouwing niet alleen aangegeven wordt maar ook daadwerkelijk het aanzicht der dingen voor ieder bepale.

Ten slotte nog één opmerking. We weten zeer goed dat dit geen volmaakt stelsel is. We bedoelden ook heelemaal niet dit te geven. Er moet een flink organi¬

satorisch talent zich aan zetten om dit uit te werken, en dan zoo accuraat logisch onderverdeeld en alomvattend als een analytische studiemethode, want 't moet practisch verwezenlijkt worden en wat verrealiseerd moet worden mag niet in 't minste falen, wil niet de motor stoppen en de val geweldig zijn. En daar moet gezagvolle goedkeuring en rugsteun zijn om zoo n plan uit te voeren.

Mochten deze beschouwingen iets daartoe hebben meegewerkt, dan is hun doel bereikt.

Hilversum. J. E. UYLINGS.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN DL. TWEEDE HELFT VAN 1915,

DOOR MINISTER POST HU MA. - V.

De kleedingnijverheid, die in normale jaren steeds in het najaar over slapte te klagen heeft, verkeert thans in tamelijk goeden toestand. Zulks is te danken aan het militaire werk. Vooropgesteld moge worden, dat, was dit niet beschikbaar, de toestand zeker slecht zou zijn door gebrek aan stoffen. Tal van deze worden toch in gewone tijden uit het buitenland aangevoerd. In het bijzonder komen de voor goedkoope kleederen bestemde stoffen v eel uit Duitschland. Zulks geschiedt thans niet meer en de Nederlandsche fabrieken zijn in die mate met werk overladen, dat het inderdaad uiterst moeilijk is aan de bestellingen te voldoen, terwijl de prijs belangrijk is gestegen. Hiervan is een veel minder groote afzet van goedkoope kleederen het gevolg.

Zooals in bijlage I nog nader zal worden medegedeeld, is er thans samenwerking tusschen het Centraal Kleedingmagazijn, dat het militair kleedermakerswerk uitgeeft, en de arbeidsinspectie. De Directeur-Generaal van den Arbeid verdeelt het werk zoo goed mogelijk én over de onderscheiden bedrijfsvormen onder welke het kleedermakerswerk wordt uitgeoefend, én over de verschillende plaatsen in het land, waar behoefte aan dezen arbeid is. Aldus is het gelukt om der seizoenwerkloosheid, die gewoonlijk in dit vak heerscht, het hoofd te bieden.

De bouwnijverheid blijft nog steeds zorg baren. In de drie grootste gemeenten was wel een niet onbelangrijke opleving te bespeuren, maar toch is de aanbouw van particuliere woningen belangrijk minder dan in normale tijden. Het is juist deze nieuwbouw, die in hooge mate de arbeidsmarkt beheerscht. Losse werklieden toch vinden daar werk. In het algemeen zijn de vooruitzichten in de bouwnijverheid niet ongunstig.

De toestand der landarbeiders was in het algemeen niet ongunstig. De verdiensten in 1915 waren niet onbelangrijk hooger dan die in het voorafgaande jaar. Daarbij komt, dat de duurte der levensmiddelen deze groep van arbeiders veel minder drukt dan andere categoriën, daar zij niet zelden een groot deel der voor hun gezin benoodigde voedingsmiddelen zelve voortbrengen, en ook bovendien nog wel voor de markt produceeren, zoodat zij van de hooge prijzen profiteeren.

In het bijzonder is in de Groninger en Drenthsche Veenkolonie een aanzienlijke loonsverhooging bij het aardappelrooien voorgekomen: deze werd echter niet gegeven dan na een voorafgaande staking.

Het is een feit, dat er op verschillende plaatsen een niet onbelangrijk tekort aan werkkrachten is. Al moge in enkele centra (in het bijzonder Rotterdam en Amsterdam) nog werkloosheid heerschen, noch in de meeste kleinere