i5e Jaargang.

ZATERDAG 8 JULI 1916.

No. 28.

KATHOLIEK SOCIAAL WEEKBLAD

Redacteur: Mr. P. J. M. AALBERSE.

Alle stukke* voor de Redactie te adresseeren, Oude Singrl 78, Leiden. — Alles wat de Administratie betreft,

aan de Uitgeversvennootschap „FuturaLeiden.

DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.

Prijs per drie maanden f 1.00, fr.p.post f U2H; afzonderlijke nummers 15 cent. — Advertentiën van 1—6 rebels f 1.50, iedere re;e! meer f 0.2».

INHOUD: Economische toekomst, door Mr. P. J. M. Aalberse.— Een fundamenteele dwaling van Marx, door Jos. P. H. Hamers. — Uit Tijdschriften: De invloed van den oorlog op het economisch leven in Duitschland, naar H. Pesch, s.J. i. — Boekbespreking: Finanzwissenschaft, von Karl ThêODOR von Eheberg. — Berichten en Mededeelingen: Meisjesarbeid in het winkelbedrijf in Amerika. — Korte Berichten: Voor onze militairen. — Ontvangen Boeken. — Nieuwe Boeken. — Feuilleton: Afgedwaald en bekeerd. Door Kardinaal Newman. 24.

ECONOMISCHE TOEKOMST.

Die Sóhweizer Volkswirtschaft airt Scheideweg. Ratschlage zur Neu-Orientierung unserer Industrie, von Walter Eggenschwijler. (Schweizer Zeitfragen, Heft 44). Ziirich, Art. Institut Orell Füssli, 1915. — 80 blz. 2 frs.

De vruchtbare pen van den Zwitserschen economist Walter Eggenschwijler heeft door deze brochure de litteratuur verrijkt met een geschrift, dat niet alleen voor Zwitserland van groot actueel belang is. Hij komt op tegen het, ook ten onzent veel waar te nem'en, optimisme, als zou er nia den oorlog voor de industrie een tijdperk komen van grooten bloei.

Hoe komt men aan dat optimisme?

Vermoedelijk speelt hierbij een groote rol de zeer spoedige opbloei in Frankrijk en Duitschland na den oorlog van 1870—71. Men vergeet, dat de Fransc'h-Duitsche oorlog maar kinderspel is geweest, vergeleken met den wereld-oorlog van thans. Men onderschat den teruggang van de koopkracht bij de oorlogvoerende natiën. Men vergeet, dat na het korte bloeitijdperk van 1871—73 de algemeene depressie van 1873 e" volgende jaren gekomen is. Voor een opbloei der industrie zijn allereerst noodig kapitaal en onverminderde ondernemingslust. De eigenlijke oorlogskosten van Duitschland bedroegen van 1870—71 slechts 1551 millioen Mark. Thans kost de oorlog dit bedrag aan Duitschland per maand! Vervolgens: na de vredessluiting in '71 stond voor de beide oorlogvoerenden de geldmarkt van de geheele wereld open, terwijl de tegenwoordige oorlog eindigt met de algemeene uitputting.

Veelal onderschat men ook de totale oorlogskosten,

omdat men deze verwart met de directe oorlogsuitgaven. Men vergeet, dat de directe kosten in den regel slechts één derde van de totale oorlogskosten zijn. De vervolmaking van het credietwezen heeft thans de oorlogvoerende staten veel mteer dan in 1870—71 in staat gesteld, om1 een groot deel van den last naar de toekomst te verschuiven. Dat wil 'zeggen, dat de volkeren nog 20 tot 40 jaren onder den ïinancieelen drulk, door dezen oorlog opgelegd, zullen zuchten. Van het standpunt der volkshuishouding is de wonderlijk gemakkelijke financiering van dezen oorlog een ernstig nadeel. Veel kapitaal, thans in staatsleeningen belegd, was tot heden bedrijfskapitaal. Dit geld is vastgelegd, en zal na den oorlog voor de industrie niet beschikbaar zijn. Men heeft groote vorderingen op den Staat, waarvan men de interessen 'kan beuren, maar.... na eerst tie belastingen te hebben opgebracht, benoodigd voor de betaling dier interessen. Wanneer echter het 'kapitaal na een oorlog ontbreekt, om de ingekrompen bedrijven weer uit te breiden, dan wil dat zeggen, dat ons een groote, algemteene werkloosheid en diensvolgens loonsverlaging, en dus een sterke vermindering van de koopkracht te wachten staat. Hetzelfde zag men in Engeland na den toch niet zoo ernstigen ZiuidAf rikaansch en oorlog in 1910.

Ernstig ziet het er daarom uit vooral voor een land als Zwitserland, dat goeddeels van weelde-industrie bestond.

Ziedaar de draad in Eggenschwijler's betoog, dat

hij over een zestal hoofdstukken verdeeld heeft.

* *

Vooreerst dan de oorlogskosten. Deze worden veelal onderschat. Men denkt alleen aan de Milliarden, die thans elke maand worden uitgegeven. Nu de oorlog zoo lang duiurt, is 'dit echter al ernstig genoeg I Men vergeet de latere herstellingskosten, niet alleen van wat verwoest is aan gebouwen, 'maar de geheel nieuwe uitrusting van het leger; 'men vergeet de groote bedragen, die jarenlang aan pensioenen moeten worden uitbetaald, de betaling van de gerequititioneerde goederen, enz.

En het gevolg? Denk eens aan den oorlog van 1861 — '65 en 1870—'71, — denk ook aan de langdurige depressie van 1873—1887. Men wijt deze aan de overproductie en speculatie onmiddellijk na de vredessluiting in 1871. Maar de lange duur dezer depressie bewijst, dat de oor-