daarvoor in de plaats geven hetgeen hij noodig heeft om van te leven, wil ten minste de ruil eerlijk, d.w.z. rechtvaardig zijn. In principe 'kunnen wij dus stellen, dat de natuurlijke arbeidsprijs deze is, welke den arbeider veroorlooft in het onderhoud van zich zeiven, zijn vrouw en kinderen te voorzien."

Om du,s een rechtvaardig minimumloon te bepalen, behoeft men geen rekening of weekstaat van hetgeen de arbeider noodig heeft, en wat men hem gaarne gunt, op te maken, maar als norm1 voor een gemeente zouden wij willen adviseeren, dat zij er voor heeft te zorgen, dat hare loonen in het algemeen gelijk staan met de hoogste loonen, die ter plaatse door de particuliere nijverheid voor gelijksoortigen arbeid worden uitbetaald, en steeds meer in overleg met de vakvereenigingen zijn vastgesteld.

De gemeente moet dus ook niet in een ander uiterste vervallen, en haar eigen werklieden in een meer bevoorrechten toestand plaatsen, sterk afwijkend vain dien der werklieden, die in particuliere bedrijven werkzaam zijn, want zooals gemakkelijk te begrijpen is, hieruit zouden groote moeielijkheden ontstaan, afgezien nog van den te zwaren last. die de gemeente te dragen zou hebben.

Waar in de particuliere nijverheid geen minimum^ loonen zijn vastgesteld, spreekt het van zelf, dat de gemeente als goede werkgeefster voor moet gaan en niet moet wachten totdat de arbeiders in de vrije maatschappij verbeteringen van de patroons hebben afgedwongen, om daarna achteraan te 'komen. De overheid toch heeft een eigen verantwoordelijkheid. Zij kan er zich, wanneer het loon der arbeiders onvoldoende is, om' behoorlijk te leven, niet mee afmaken, dat ook in de vrije maatschappij de actie der werklieden nog niet tot de hoogere loonen leidde. Zij moet zelf beoordeelen of een looneisch al d|anj niet billijk is.

En nu werpe men niet tegen, dat dit zoo moeielijk is. Ook overheidspersonen kunnen rekenen. En er zijn inzake voeding, kleeding, woning, enz. zekere minimumeisc'hen, waarmede de hoogte van het loon, dat door duizenden gemeentearbeiders wordt genoten, niet harmonieert.

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor het welzijn harer arbeiders. De partiduliere werkgever kan, als hij lage loonen uitkeert, soms nog het „excuus van de concurrentie" doenigelden, maar de gemeentelijke overheid kan dat argument niet bezigen.

Ook moet de gemeente zich niet spiegelen aan anderen en de loonbepalingen van zustergemeenten zonder meer maar overnemen, want men begrijpt, dat met een bepaling van maximum- ot minimumloon, plaatselijke omstandigheden te veel samenhangen'.

Ook wat betreft het extra-weekloon bij verlof, merken wij nog op, dat de werkman in den regel geen gelegenheid heeft een spaarduitje over te leggen, terwijl hij tocth graag eens een paar dagen uitgaat.

Nog een korte opmerking: nu de verwoestende theorie van het Nieuw-Malthusianisme ook onder de werklieden steeds meer aanhangers vindt, is het van uit zedelijk oogpunt misschien aanbevelenswaardig dat de gemeente

bij de loonsbepalingen ook kindertoeslag invoert.

Eindelijk, de gemeente kan indirect ten voordeele van andere werklieden werkzaam zijn. Indien zij zich toch een model werkgeefster toont, dan moet haar voorbeeld' op particuliere werkgevers een nuttige uitwerking hebben, terwijl het omgekeerde een allerverderfelijksten invloed zou hebben. Immers wanneer het gemeentebestuur op eenigerlei wijze ten voordeele van particuliere werklieden zou willen optreden, zou men het een verwijt naar het hoofd slingeren, dat het zelf niet beter handelt.

Daarom is het onbetwistbaar zeker, dat een goede behandeling van de eigen werklieden voor een gemeente het punt van uitgang moet zijn voor een goede sociale politiek.

„De gemeente zal zorgen, dat het loon voor allen, die onder hare bevelen staan, en van de administratiën die aan haar ondergeschikt zijn, niet dale beneden de eischen eener billijke belooning en vain een behoorlijk levensonderhoud; zij zal niet toelaten, dat de werkuren de grenzen van een goed begrepen humaniteit overschrijden, en zij zal behalve den eisch van strikt noodzakelijken dienst, tevens Zondagsrust voor hen vragen". (Uit het goedgekeurde program van het Italiaansch Katholiek Congres van Turijn, 1895).

Als voorbeeld geven wij hier nog de bepalingen in 1915 door het Departement van Binnenlands'che Zaken voor het eerst bij den bouw van het Academisch Ziekenhuis te Leiden en de tRij'ks Hoogere Burgerschool te Gouda vastgesteld, betreffende de uitkeering van loon in bijzondere gevallen aan werklieden van aannemers en onderaannemers. Het ligt in de bedoeling deze 'bepalingen bij meer belangrijke werken regelmatig in de bestekken op te nemen.

A. 1. Gedurende de ziekte van een werkman, waaronder begrepen wordt ongeschiktheid tot werken tengevolge van een ongeval, is de aaninemer verplicht den werkman ziekengeld uit te betalen over eiken dag, waarover deze, indien hij niet ziek ware geweest, loon zou hebben ontvangen, met dien verstande echter, dat deze verplichting ophoudt na vier weken en nooit langer geldt dan de werkzaamheden, waarvoor de werkman in dienst is genomen, duren, en ook niet langer, dan hij reeds in dienst van den aannemer was, vóór hij ziek werd.

Opzegging van de dienstbetrekking door den aannemer heeft op deze verplichting geen invloed.

2. Over den eersten dier dagen tijdens de ziekte wordt echter geen ziekengeld uitbetaald'.

3. De aannemer is evenmin verplicht ziekengeld uit te betalen, indien: a. door den werkman geene verklaring van een geneesheer wordt overgelegd, waaruit blijkt dat en waarom' de werkman geen arbeid verrichten kan; b. de ziekte of het ongeval door opzet of onzedelijkheid van den werkman is veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan der overeenkomst den werkgever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven; o. de werkman de hem door zijn geneesheer gegeven voorschriften niet opvolgt.

4. Als ziekengeld wordt over eiken dag, waarover de werkman daarop recht heeft, uitbetaald het drie vierde