daar had hij zelf schik in, en wij niet minder. Na dan eenigen tijd over onverschillige zaken gesproken te hebben, leidde ik het gesprek altijd heen naar den godsdienst, om hem te wijzen op de noodzakelijkheid van het Christendom. Dan had hij echter altijd de gewone moeielijkheden : de koningen moesten voorgaan, hij was bang voor Merapoe (hun godheid) en vreesde, dat deze hem een ziekte zou veroorzaken of zou doen sterven, enz. enz. Onze vriendschap bleef, maar op het punt van godsdienst vorderde ik weinig. Op zekeren dag hoorde ik, dat mijn vriend ten gevolge eener zware verkoudheid sukkelend was en tijdelijk verblijf hield in de tuinen, op ruim anderhalf uur afstands. Ik pakte wat medicijnen bij elkander en reed er den volgencfen dag heen. Mijn komst was zeer welkom, en het deed den man werkelijk goed, dat de Toewan zooveel belangstel ling toonde. Daarom beloofde hij dan ook, wanneer hij na een dag ot acht naar huis terugging, aanstonds weer een bezoek te komen brengen.

Een paar weken verliepen en nog zag ik hem niet, totdat ik van Lucas vernam, dat vader wel thuis was, maar dat zijn ziekte verergerde. Aanstonds ging ik hem weer opzoeken en inderdaad, zijn toestand beviel me niets : de verkoudheid was op de borst geslagen en deed mij.het ergste vreezen. Toen hij dan ook wederom medicijnen vroeg, verheelde ik hem zijn toestand niet, maar zeide hem oprecht wat ik er van dacht. -Vadertje," zoo zei ik, «ge weet, dat de «Witte Heer" ^ eel obcit heeft van allerlei soort, voor alle kwalen, een heele kamer vol. Doch ik vrees, dat ik u niet meer zal kunnen helpen; ik denk, dat Toewan Allah u zal oproepen om rekenschap te geven en wat zult ge Hem dan zeggen, als ge niet gedoopt zijt ?" Ik onderhield hem nog verder over God, zijn ziel, de gelukkige of de ongelukkige eeuwigheid en spoorde hem ten dringendste aan, nu ten minste Christen te worden. Thans "scheen door Gods genade mijn woord te pakken en hij antwoordde : »Toewan, laat Lucas dezen nacht thuis blijven: dan zal ik van avond nog eens met hem spreken, en mórgen zal hij u zeggen wat de uitslag is." Ik kon natuurlijk niets anders dan toestemmen. Daarom zei ik Lucas nog hoe hij spreken moest en keerde huiswaarts, om in een vurig gebed aan God deze zaak aan te bevelen.' Reeds vroeg kwam den volgenden morgen Lucas op miin kamer en riep mij verheugd toe : » Toewan, bapa maoe sorani. Toewan, vader wil Christen worden !" Wat was die jongen blij, dat hij me die gelukkige tijding kon brengen : maar ook, wat vernam ik haar gaarne !

Nu moest er natuurlijk geleerd worden en daarom o111?" ^ telkens met Lucas naar den zieke ; onder mijn leiding kon dan de jongen zijn vader onderrichten en op die wijze was ik zekerder van de zaak. Ofschoon de ziekte voortdurend toenam, was er toch nog geen onmiddellijk gevaar, zoodat we alle overhaasting konden uitsluiten, en hij des te beter voorbereid kon worden. Na een dag ot veertien oordeelde ik hem genoegzaam onderwezen ; het doopsel werd bepaald op den volgenden dag; de Christennaam zou Petrus Claver luiden. Zulk een bekeerling toch wilde ik uit dankbaarheid op bijzondere wijzen stellen onder de bescherming van den patroon der missie. Met innige blijdschap ging ik dus 's anderendaags weer derwaarts, vergezeld door Lucas en Theodorus, een koningszoon, die bij de doopplechtigheid als peter zou fungeeren. Nog onderhield ik den goeden man in t kort over de voornaamste waarheden des geloofs, spoorde hem aan tot berouw, wekte zijn vertrouwen tot God op en wilde met de plechtigheid beginnen toen de zieke mij weerhield en zeide : »Nog nietToewan nog niet ! Wat nu, zoo dacht ik bij mij zeiven, zoude

duivel op het laatste oogenblik nog een spaak in 't wiel willen steken ? Ik begreep er niets van. Toen moest de vrouw komen. Mijn vrees bleek voorbarig : dat oponthoud zou slechts des te beter 's mans goede stemming doen uitkomen en zijn overtuiging van de grootheid van t geen gjng gebeuren. Immers tot ruggesteun diende een gevlochten mandje, waarinzijn kleederen geborgen waren, en daar moest de vrouw eerst een grooten witten sjaal met lange franjes uitnemen, die hem steeds bij plechtige gelegenheden tot tooi diende. Toen hem die over de schouders geworpen was, en hij dus met zijn beste plunje daar neerlag, mocht ik met den H. Doop beginnen, waardoor hij ging ingelijfd worden in de katholieke Kerk en aangenomen tot kind van God. Dit alles en geheel zijn houding stichtte mij werkelijk, en ik juichte, toen ik hem zoo gelukkig kon maken, en hij dat geluk ook besefte.

Zooals van zelf spreekt, ging ik hem naderhand meermalen bezoeken, om hem nog beter te onderrichten en zijn verlangen naar den hemel op te wekken, die niet zoo heel lang meer gesloten zou blijven voor hem. Ik had hem een kruisje om den hals geiiangen en een afbeelding van het H. Hart geschonken, die hij tegenover zich aan den wand had doen vasthechten. -Toewan, " zoo zei hij mij meermalen, - ik zou nog zoo gaarne wat blijven leven, niet voor mij zeiven doch voor mijn jongste kinderen, totdat ik ook dezen allen bezorgd zag, doch als God mij nu wil laten sterven, dan ben ik toch ook tevreden, want ik zou toch ook gaarne naar den hemel gaan". En zij waren gemeend deze woorden, want in alle oprechtheid was hij ten volle overgegeven aan den heiligen wil Gods.

Ondertusschen verergerde na een dag of veertien zijn kwaal in die mate, dat ik het geraden oordeelde hem het H. Sacrament des Oliesels toe te dienen. Derhalve bereidde ik hem hiertoe voor. Toen ik zoover klaar was, wilde ik de huisgenooten verwijderen, om hem zijn biecht te laten spreken, maar daar wilde hij niets van weten, "loewan, ik heb sinds mijn doopsel nog één zonde bedreven en dat was in tegenwoordigheid van deze personen, en zou ik nu niet in tegenwoordigheid van diezelfde lui mijn zonde willen belijden en daarover aan God vergiffenis vragen ?" Met de grootste stichting ontving hij nu het H. Oliesel, waarna ik hem nog den Apostolischen zegen gaf. Nogmaals wekte ik hem op tot volle overgeving aan Gods 11. Wil en vertrouwen op Zijn eindelooze liefde en barmhartigheid, waarna ik hem op het hart drukte, wanneer hij den hemel zou binnengetreden zijn, toch veel te bidden voor zijn vrouw en nog heidensche kinderen en voor al zijn landgenooten, om van God hun aller bekeering te verwerven, hetgeen hij natuurlijk beloofde. Dat was ons laatste gesprek en onze laatste ontmoeting ; t was toen Vrijdag, en Zondag in den vroegen morgen werd hij door God, naar ik hoop en vastelijk vertrouw, ter eeuwige belooning opgeroepen.

GIFTEN.

Voor de missie van Pater J. M Corre te Kumanota (Japan).

V. W. te Utrecht f 10.—

Voor de missie van pater J. Brouwer Eng -Indië. 's-Gravenhage, een abonné f 10.

Volgens bede van Pater E. Raguet, ap. miss. Kagosjima (Japan).

's-Gravenhage, een abonné. . . . . . . f 10.

Voor de Kerk van het H. Hart van Pater Belleman.

W. te B. (O.) f 2.50

H- ? - 10.—