DAUMIER ALS SCHILDER1»

DOOR

THEO VAN DOESBURG.

II faut être de son temps.

DAUMIER.

I

Naast Eugène Delacroix, Courbet en Millet, neemt Honoré Daumier een belangrijke plaats in de revolutie der Fransche schilderkunst van de negentiende eeuw in. Wellicht de belangrijkste. Minder traditioneel-romantisch (in het onderwerp) dan Delacroix, levensdieper dan Courbet, algemeener dan Millet, is Daumier en zijn werk van grooten invloed geweest voor de ontwikkeling der schilderkunst als vrije, zelfstandig-beeldende uiting. Is Daumier in zijne caricaturen nog gebonden aan een bizonder geval of 'n gebeurtenis, in zijn schilderijen kon hij zijn beeldingsdrift ongehinderd botvieren. „Zulke dingen vonden toch geen koopers en maakte men maar voor zichzelf, om zich te luchten."

Een dergelijke opvatting is altijd een waarborg voor een zeer bizondere en, — gezien den geest van den tijd, — sterk revolutionaire kunstuiting.

II

Goede kunst, d.i. die waarin het Universeele gesubjectiveerd optreedt, wordt altijd voortgebracht ten koste van tijdelijk succes of persoonlijke welvaart. De paarden, die de haver verdienen, krijgen ze niet. Dit spreekwoord is op kunstgebied wel het meest van toepassing. Zoolang onze samenleving op schijnwaarden gegrondvest is en zoolang zij aan tijdelijke of practische kwaliteiten meer waarde hecht dan aan genie, zal de kunstenaar een eenzaam leven vol wanhoop en strijd voeren.

Van het standpunt van den kunstenaar gezien, is deze verhouding van zichzelf tot de samenleving niet zoo zorgwekkend als zij den objectieven beschouwer wel lijkt. Genie groeit door verdrukking, wordt sterk door miskenning en neemt vorm aan door strijd.

Het ligt in de natuur der geest-rijken om alle uiterlijke weelde en gemak te kunnen ontberen. In het eenvoudige atelier van Daumier op de Quai d' Anjou wilde een betere kunst ontstaan dan in de kostbaar ingerichte ate'iers van Rochegrosse, Bouguereau of Alma Tadema b.v. Was voor den eerste de lev:nsverinnerlijking het hoofdbestanddeel zijner kunst, voor den prentenstijl der laatsten paste een levensveruiterlijking.

') Zie artikel „Daumier als caricaturist", Oude Kunst 16 November 1916.

III

Daumier peilde het leven tot zijn kosmische diepten en gaf zijn ervaring daarvan in een lyrischen, romantischrealistischen schildertrant. Het was de atmosfeer der revolutie (van 1848), die de paletten der schilders beinvloedde. Bruin, grijs, geel en rood vormen het hoofdgamma der reactionaire schilderkunst. Reactionair, omdat zij zich stelde tegenover de pseudo-klassieke schilderschool uit het eerste kwartaal der negentiende eeuw (David, Ingres enz.). Deze kunst was een schijnvertooning der Helleensche psyche. Zij kwam voort uit een verloochening van den eigen tijdgeest, het democratisch gemeenschapsbewustzijn en miste daarom de levensvatbaarheid der revolutionaire schilderkunst, vertegenwoordigd door Géricault, Delacroix, Millet, Courbet, Daumier, — die, nu eens meer, dan eens minder positief, het tijdsbesef tot uitdrukking bracht.

De schilderkunst van Daumier is van dien tijd de meest consequente. Zij brengt in lyrischen vorm de volksziel op het doek. Het was de tijd van het enthousiasme en Daumier, wiens geest den tijd tot inhoud had, overschreed in zijn losbandige beeldingsdrift zelfs de grenzen van zijn tijd.

Toch moet men de aanvoeling van de volksziel, hoewel innerlijk met de beeldingsdrift samengegroeid, niet als den voornaamsten inhoud van Daumiers oeuvre beschouwen. Het reactionaire van zijn kunst betreft niet slechts de aan mythologie en historie ontleende voorstellingen der pseudo-klassicisten, — hoe kostelijk bespot Daumier Ingres, „Oedipe chez le Sphinx" en meerdere (serie: Histoire Ancienne), — maar ook de heerschende academische schilderwijze.

Tegenover de Helleensche schoonheid, die door den heerschenden Franschen geest, tot een boudoir-amor-enpsyche-stijl was gedegenereerd, plaatste Daumier de volksschoonheid, „le beau du laid" (Baudelaire). De schoonheid komt niet zoozeer in de voorstelling en het onderwerp, dan wel in de schilderkunstige accenten tot uitdrukking en om deze schilderkunstige accenten naar voren te brengen, wordt het voorgestelde vaag. Het gaat in de sfeer van het geheel over. Er ontstaat, ten opzichte van den beschouwer, een totaalindruk van licht en schaduwverhoudingen. Personen en dingen worden de argumenten van het licht, de schaduw en de ruimte. Alles schittert en gloeit van dit spel van licht en schaduw.

In Daumiers werk, — ook in zijn litho's, — is een