De gevolgen der kruistochten na te gaan is d niet gemakkelijk maar toch mag gezegd.dat, waren die krachten besteed aan de verbreiding « van het Evangelie, de vrucht grooter ware h geweest. Ten slotte kan gezegd, dat de uit- z breiding des Evangelies wel groot was in deze periode, maar dat zij van laag gehalte was e en dat dit ook voor een groot deel lag aan de achteruitgang der Kerk zelve. Wilde het Zen- o dingswerk goed worden, dan moest de Kerk uit haar kluisters ontslagen en hervormd z worden. 11

In den tijd van donkerheid in de kerk trad de hervorming op die enorm veel tot stand heeft c gebracht. De uitbreiding des Evangelie's is in c dien tijd echter niet zeer groot geweest.

De Protestantsche kei ken hadden veel werk c in eigen boezem.

Maar ook voor een groot deel was het ter- c rein waar Zending zou moeten worden ge- 1 dreven in handen van Roomsche mogendhe- 1 den, n.1. Spanje en Portugal, die daar het hunne deden om er het Roomsch geloof te ^ planten. (

Vandaar kan worden gezegd dat de 3e Zendingsperiode eerst aanvangt in de laatste heft ' der 18e eeuw.

Doch er kwam weer opleving. Langzamer- ' hand werden de Protestanten hun roeping bewust. De koloniale bezittingen kwamen vrij • van de Roomsche mogendheden. Van velerlei, langzamerhand weer ontwakende Zendings actie zou melding kunnen gemaakt worden.

Onder de verschillende volken mag Dene 1 marken de eer genieten weer met Zending te zijn begonnen. Wat Nederland in dit tijdperk in zijn koloniën deed, hopen wij later te bespreken. '

Denemarken heeft de baan gebroken voor een waarlijk Evangelische Zending, welke begonnen is door Koning Frederik IV in zijn uitgebreide Oost Indische bezitting in het jaar 1705.

Verder valt uit dezen tijd te noemen de welbekende Graaf van Zinsendorf, die, door den Duitschen Zendeling Franke aangespoord is tot Zendingsijver, en doorzijn krachtdadige bekeuring, den grondslag heeft gelegd voor den zoo rijk gezegenden arbeid der Evangelische Broedergemeente.

Evenwel bkef de Zendingsijver nog tot een klein gedee.te oeperkt. Zij is pas ontstaan ten tijde van het Reveil.

Die geestelijke opwekking betrof niet direct maar indirect de Zending.

Veel heeft aan die opwekking haar ontstaan te danken. Maar de Zending trok er toen pas nut van, toen allerlei ontdekkingen en uitvindingen waren gedaan. Watt die zijn het juist die de belangstelling in orerzeesctie volken en bezittiagen hebben gewekt.

Naast nieuwe, vroeger onbekende landen die werden ontdekt, volgden de uitvindingen op het gebied der techniek. Het verkeer werd vetl gemakkelijker. Stoom en telegraaf verbonden alles aan elkander, afstanden bestonden haast niet meer, men had over middelen te beschikken, die vroeger eeuwen vreemd waren, en alzoo was het Gods leiding die ook in dezen tijd opwekking onder de Chr. volkeren bracht, dat zij ook de Zending ter hand namen om, van de verkeersmiddelen gebruik makende, het Evangelie te brengen aan hen die in duisternis neerzaten.

. Daar is dan ook het begin der 3e Zendingsperiode, die thans nog voortduurt terwijl nog steeds de Zendingsijver toeneemt.

Verschillende Zending is toen dan ook be gonnen. In allerlei landen kwam ontwaking, alles na te gaan is niet noodig.

Laten wij alleen thans opsommen wat in Nederland sinds dien ontstaan is (later komen wij er echter op terug).

Op het laast van de 18e eeuw werd het Nederl. Zendingsgenootschap opgericht, er kwam meer leven, meer kracht werd ontwik keld. In 1858 werd de Rotterdamsche Zendings-Vereen. opgericht, in April 1859 de Utrechtsche en in Mei 1869 de Geief. Zend.Vereen.

Zoo kwam de actie steeds levendiger voor den dag.

Wel is zij niet van verkruimeling van kracht vrij te pleiten.

De Chr. Geref. Kerk voerde kerkelijke Zending welke later, n.1. in 1896, door de Geref. Kerken werd overgenomen met den arbeid

der Geref. Zend.-Vereen. j n

Nog werden enkele genootschappen in het h leven geroepen die Zending dreven, en zoo U heeft men dan de Zendingsarbeid gekregen, v zooals wij die thans hebben. n

In het buitenland nam de Zendingsactie u enorme afmetingen aan. ti

Denk slechts aan wat er is medegedeeld k op de Wereld Conferentie te Eainburg. v We meenen hiermede in het kort een over- s zicht te hebben gegeven van de Zending in e het algemeen. I

Thans ligt aan de beurt een overzicht van x de Gesch. der Zending in onze Oost. Over t de beginselen der Zending hopen we het te / hebben bij de behandeling van de Zending c der Geref. Kerken. i

Vr. 1. Zou Zending, niet door speciale Zen- 1 delingen, maar zooals in de eerste Zendings r periode, thans nog wenschelijk en mogelijk 1 zijn? j

Vr. 2. Welke zijn de voordeelen van de > verwoesting van Jeruzalem voor de verbrei- / ding van het Evangelie ? ï

Vr. 3. Waar hebben voornamelijk deBroe- ■, dergemeeciten Zending gedreven ? <

V. 4. Is er reden voor de meening, dat wij < thans in de laatste Zendingsperiode leven ?

Bronnen: Dr. Warneck: „De Zending op i School". Hoofdst. „Historisch Overzicht". i En Dr. Beets: De Triumfen van 't Kruis, i

LOSSE SCHETSEN.

Hoe krijgen we de jonge leden aan 't werk. '

Hoewel we ons de moeilijkheid van dit < vraagstuk voldoende op te lossen geenzins ontveinzen, willen we toch op verzoek van < eenige Bondsvrienden trachtten, enkele wenken en opmerkingen ten beste te geven.

Op de plaatsen, waar een knapenvereeniging bestaat of waar de J.-V. zich in de sympathie en medewerking der ouders mag verheugen, baart het gewoonlijk geen moeite, om jonge leden op de Vereeniglngen te krijgen. En ook daar, waar de J.-V. zich nog een plaatsheeft te veroveren in de harten en de achting der kerkelijke autoriteiten en der ouders, gaat de aanvoer van jonge leden op dej. V. geregeld door. 't Blijki steeds weer, dat de J. V. iets i aanlokkends heeft voor den jongeling, wiens leeftijd de zucht naar kennis zoowel als raar gezelligheid meebrengt.

Maar, zuilen vele voorzitters u toevoegen, nu komt ae grootste moeite, want hoe krijg ik ze aan 'twerk en vooral, hoe krijg ik ze aan 't deelnemen aan de bespreking. Deze zaak verdient onze volle aandacht, Immers, de jonge leden zijn voor onze J. V. van groot belaag. Zij zullen straks weer de kern, de kracht der J.-V. uitmaken, zij die nu nog meer leeren van de ouderen, zullen straks zelve leerend optreden. Bovendien bewaren ze ons voor te veel geleerdheidsvertoon, voor te eenzijdige ontwikkeling. De jonge leden kan men beschouwen als de thermometer; ze zeggen ons öf door hun luisteren of door hun „roerigheid", dat we op 't goede spoor zijn, of dat we te hoog willen vliegen. Zowlang de jonge leden naar u luis teren, kunt ge gerust doorspreken ; uw opstel ; of Juw toelichting past in het kader van uw J.-V. Miar worden ze roerig, dan moet ge niet al te gauw uw wenkbrauwen fronsen, en ■ met booze, scherpe stem uw woorden willen ; hameren in de harten van hen, die u vervelend vinden, en op wie ge dus niet de minste ' invloed hebt. Neen, probeer wat ge te zeggen , hebt, duidelijker, eenvoudiger nog te zeggen.

Dat helpt heel dikwijls. Daardoor verlicht ge i ook nog de taak van den voorzitter, i De jonge leden zijn onmisbaar voor onze J.-V. En daarom moet de J.-V. zorgen nuttig t te zijn voor de jonge leden, en omgekeerd r de jonge leden voor de J.-V. Tot beider voordeel!

Hierbij onderscheiden we:

ï le. de taak van den voorzitter.

2. de medewerking der oudere leden.

3e. de houding der jonge leden, r In betrekking tot het vraagstuk der jonge leden, is de taak van den voorzitter geen lichte, t Ze vergt veel tijd en inspanning.

De voorzitter moet de onderwerpen van - iederen avond zoo goed instudeeren, Jat hij :. de besprekingen zoo weet te leiden, dat de i jonge leden ook genieten. Het debat moet

niet te hooge vlucht nemen, niet in kleinigheden verloopen. Maar het moet opbouwend, Leerrijk zijn. Daarom zoeke de voorzitter zooveel mogelijk, (indien oudere leden het al niet reeds doen) de kwestie met voorbeelden uit de Bijbel, uit het leven of uit de historie te belichten. Hij zoeke steeds naar zeer bekende bijna gelijke feiten, verhoudingen of woorden. Wanneer we spreken over 't verschil tusschen Sauls en Davids berouw (beide erkennen tegen God gezondigd te hebben), laten we goed uitkomen, dat Saul bang is voor de gevolgen der zonde, (zijn troon; Gods toorn en straf), en dat David zijn zonden recht hartelijk leed zijn. David heeft berouw omdat de zonde zoo schrikkelijk is, en God aantast in zijn recht. David leert ons, dat wie God liefheeft, ook zijn wet bemint, en steeds berouw heeft, als hij die wet heeft geschonden. En nu wijzen we op Petrus en Judas. De jonge leden voelen nu, zonder veel woorden waar 't om gaat. Ze nemen iets mee. Ze begrijpen de bespreking; ze leeren er iets door; ze vinden de bespreking prettig. Als de voorzitter zóó de besprekingen leidt, gesteund door de meer ontwikkelde leden, dan zullen de jongeren met genoegen naar de J.-V. gaan. Als we dan nog bedenken, dat niets hier volmaakt kan zijn, zullen vele klachten verstommen en zal veel ontevredenheid wijken. En ik weet uit de praktijk, dat er in jonge leden ook wel bezieling, wel geestdrift kan zitten.

In de tweede plaats moet de voorzitter thuis een lijstje met vragen opstellen, die hij losweg en ongemerkt aan de jongere leden doet.

Ongemerkt, want de J. V. moet geen catechisatie worden. Bovendien zouden onze jonge leden (en ik geef ze gelijk) er voor bedanken „vraag en antwoord" te spelen. Een voorzitter kan nooit beter leiding geven aan de besprekingen dan door zelf weinig te zeggen, maar veel te vragen. En bij dat vragen stellen moet hij hij taktiscn optreden. Die vragen overwege hij, voor zoover ze niet uitgelokt worden door de inleiding of bespreking, eerst thuis. Vooial wanneer de voorzitter een onderwijzer is, heeft dit tweede punt kans tot zijn recht te komen. Wanneer dit noodig is, corrigere, verbetere de voorzitter de antwoorden. Maar bij ieder antwoord iets zeggen moet niet; dit ontmoedigt de joi ge leden. Soms kan het noodig zijn, den gevraagde even op streek te helpen. Maar de voorzitier houde zich zoo veel mogelijk op den achtergrond; de leden moeten, indien ze dit kunnen, de vragen zelfstandig beantwoorden. Straks gaan ze uit , zichzelve wel vragen stellen. En daartoe moet het komen. Door nooit vragen té laten beantwoorden, die heelemaal geen hout snijder, kan een voorzitter de leden er wel aan wen: nen goede vragen te stellen. Wel wordt zóó ; opgevat het voorzitter zijn een moeilijke, ■ tijdverslindende functie, maar ik ken wel i voorzitters, die het gaarne doen, die zich ; geven voor de J. V., niet om een baant je, maar E omdat de J. V. de liefde heeft van hun hart. : In de derde plaats verdient het aanbeveling

- om de vragen onder de leiddraden, voorzoover geschikt, op te geven aan de jonge leden.

I Die worden nu genoodzaakt de leiddraad na ï te zien, zullen ze een antwoord op de vragen ; kunnen geven. Dit werkt uitstekend. Het is ï aan de praktijk getoetst. Mits goed geregeld, ï ontbreken de antwoorden zelden. Natuurlijk

- zijn ze niet altijd goed, maar er is naar gezocht, z En dat is al heel wat. Nu is o.i. de regeling i zoo 't beste: Als men b.v. Woensdag 5 Mei i. leiddraad 64 van Gewijde Gesch. wil behane delen, geeft men 28 April de vragen onder

deze leiddraad ter behandeling op. Aan lid A. e b.v. vraag 1575 en 1576, aan B. vraag 1578 g en 1579; aan C. vraag 1581, 1582 en 1583. i Vraag 1577 en 1580 neme men op deJ.V. r Ieder lid leest 1 tekst. Dat maakt thuis in den Bijbel.

Bovendien begrijpt men anders ook niet de bedoeling der vraag (1577), en is controle der J. V. op het ant"' ord moeilijk.

Men kan ook de vragen van leiddraad 64 e na de uehandelirifj cpgeven, dus voor 12 Mei. Dat is echter minder goed. Feitelijk heeft men ze dan al In en door de besprekingen beantn woord.

ij De volgende week kunnen leden aanwezig e zijn, die bij de bespreking der leiddraad niet :t waren, deze hebben nu weinig aan de beant-