zielental, maar het getal der gemeenten de grondslag der vertegenwoordiging was, maar dat destijds de basis der kerk ook niet in de gedurig wisselende meeningen der gemeente-leden, maar in de belijdenis van Gods woord werd gezocht.

dat men dus, óf leervrijheid moet huldigen, maar dan ook met representatie voor het zielental, óf'representatie moet nemen naar de gemeenten, maar dan ook met handhaving der belijdenis.

dat onze synodalen echter uit hun eigen systeem de leervrijheid hebben ingevoerd, maar uit het Gereformeerde systeem de representatie naar gemeenten hebben bijgehouden.

Weshalve de eisch der eerlijkheid en rechtvaardigheid met zich brengt, dat óf' onze synodalen den moed van hun eigen systeem hebben, en dus representatie invoeren naar het zielental, óf tot het Gereformeerde systeem terugkeeren, maar dan ook met hand¬

having der belijdenis.

De gedragslijn dusver gevolgd, om uit het Gereformeerde s3'steem te verwerpen, wat hun tegen, en te behouden, wat hun gunstig is, kan alleen uit partijzucht verklaard worden, maar mist elk beginsel en is voor verdediging volstrekt onvatbaar.

Het t weede voorstel betreft de houding der vorige Synode en der tegenwoordige Synodale Commissie tegenover het Algemeen Collegie van Toezicht.

De Synode heeft dit Collegie officieel erkend door uit haar midden leden tot dit Collegie te deputeer en.

De Synodale Commissie is voor dit Collegie in de bres gesprongen, door indiening van het welbekende adres bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Hierdoor hebben èn de Synode èn hare Commissie hare bevoegdheid overschreden.

Hoe men ook over de regeling van het Kerkelijk beheer oordeele, zooveel wordt thans zelfs door het Algemeen Collegie erkend, dat de gemeenten niet dan vrij willig behoeven toe te treden. Dit sluit in zich den eiscli, dat men ook het goed recht dier gemeenten eerbiedige , die zich de bemoeiing van het Algemeen Collegie niet lieten welgevallen.

De Synode, als orgaan der gansche Kerk, en dus v a n a 11 e g e m e e n t e n, mag zich derhalve tot geen stap laten verleiden, waardoor het recht van het ééne deel der gemeenten aan het belang van een ander deel wordt opgeofferd.,

Nu is het intusschen onloochenbaar, dat het zich 'noemend » Algemeen Collegie" door honderden gemeenten niet als Collegie van Toezicht is aangenomen.

Dit feit zelf bevestigt dus, wat reeds ten overvloede uit zijn oorsprong bleek, dat dit Collegie een gelieel privaat karakter draagt, en zijn titel van »Algemeen Collegie" niet dan ten prejudice van de niet onder zijn toezicht ressorteerende gemeenten heeft

kunnen aannemen.

Door nu dit Collegie officieel als het Collegie der gansche kerk te erkennen , en voor zyn bijzondere belangen zelfs bij de regeering op te komen, heeft de Synode zich dus partij gesteld tegen de vrije gemeenten, zich zelve gedegradeerd tot Synode van een fractie in onze kerk, en zeer ernstig het goed recht en de autonomische vrijheid verkort dier gemeenten, die het toezicht van dit private Collegie niet hebben begeerd.

Dientengevolge moet aan de Synode de zeer ernstige vraag worden voorgelegd: of zij heeft opgehouden Synode onzer Nederlandsche Hervormde Kerk te zijn, en dus afstand heeft gedaan van haar hoog gezag over die gemeenten, die een autononnsch beheer hebben gekozen.

Zoo niet, dan eische men: dat alle officieeie betrekking tusschen de Synode en het zich noemend »Algemeen Collegie van Toe^87 " wor(ie afgebroken, en de Synode van '0 openlijk terugkome op den door niets gewettigden stap, waartoe de Synode van 69, en op haar voetspoor, de Synodale oininissie, zich heeft laten verleiden.

Deze^ ^ overijlde stap der Synode toch is van zóó ernstigen aard, dat de Synode, wat dusver nog nimmer was geschied, feielijk hierdoor in een officiëele handeling den band verbroken heeft, die haar als orgaan der gansche kerk aan alle gemeenten verbond,

Een derde voorstel, waarover we niet minder gaarne gedachtenwisseling geopend zagen , maar dat we toch niet juist voor deze assücale vergadering aan de orde stellen, zou zijn de invoering van een onafhankelijke rechtbank voor cassatie en

aPp èl.

Cp elk ander gebied staat de overtuiging Vast, dat de samenvoeging van wet ge-

_ , o o o

vencle> besturende en rechtsprekende jnacht in éénzelfde collegie met de eerste beginselen van rechtvaardigheid strijdt. . och heeft men dit verderfelijk systeem ïn onze zoo hoog geloofde organisatie bijbenouden.

Er op eens meê te breken op alle punten der lijn van onze organisatie, zou ondoenlijk zün. Maar wat wel kan, eii reeds eene zeer groote schrede op den weg der rechtvaardigheid ware, het zou wezen : de instellng van een afzonderlijk Collegie, van mailden in het kerkrecht ervaren, die uitsluitend de roeping hadden , om ter hoogster instantie, in zaken van cassatie en appel, bij ker1)ke proceduren te beslissen.

":*e gevoelt, hoe reeds het optreden van zulk een Collegie de lagere besturen tot gestrenger rechtvaardigheid bij liun vqnnissen nopen zou, ' >

hoe hierdoor de eenvormigheid in onze rechtspraak zou bevorderd worden,

hoe hierdoor het opzettelijk veranderen t

der wetten , om op procedures invloed uit g

te oefenen, zou worden afgesneden. c

hoe bovenal bij zoo hevigen partijstrijd, T

als thans in onze Kerk woedt, alleen het ^

optreden van zulk een zelfstandig Collegie J

het recht van den beklaagde of klagende r

tegen de velleiteiten der partijzucht verde- \

digen kan. z

zal geen oogenblik aarzelen, die instel- c

ling van zulk een afzonderlijk collegie, als ^

onontbeerlijk in elke degelijke Kerkorgani- 1

satie, en voor onzen toestand vooral hoogst J

gewensclit, ten dringendste met ons aan te J bevelen.

i t

III.

t

Na de vergadering. s Het is niet genoeg dat men v ó ó r de ver- ^ gadering zijn krachten vereenige, niet genoeg ' dat men o p de vergadering zelve door ge- . trouwe opkomst en ernstig debat van plichtsbetrachting blijken doe. Ook na afloop ( der vergadering rust op onze geest- j verwanten een zeer ernstige verplichting. i De invoering van art. 23 ligt thans drie 1

.o o \

jaren achter,ons. 1

Geheel, of bijna geheel, zijn de Kerke- *

raden dus thans gewijzigd haar den in- .1

vloed, dien de invoering van dat artikel ' 1 ( op hun samenstelling moest uitoefenen,

Zij zijn óf reeds geheel, óf voor drievierden vernieuwd, waar die vernieuwing , door den geest der gemeenten werd ge- ( eischt. ]

Reeds thans drukken de Classicale verga- 1 deringen dus den nieuwen geest uit, die door 1 de invoering van art. 23 in de lagere Kerkbesturen is gekomen. 1

Daarom is het van het uiterste gewicht, dat het thans openbaar worde, welke resultaten de invoering van dat artikel, voor de samenstelling onzer Classes heeft gehad.

De uitslag der gedane benoemingen drukt dit resultaat slechts z®er onzuiver uit, vooral wijl men buitenaf niet bekend is met de beteekenis, die elk nieuw benoemde voor de groote levensvraag onzer Kerk heeft. t

Gevoelt men derhalve, dat de juiste kennis der verhoudingen in onze Classes de wetenschap bij uitnemendheid is, die onze gedachten bij de oplossing van het Kerkelijk vraagstuk leiden moet, dan zal men toestemmen, dat het mede tot de plichtsbetrachting onzer geestverwanten behoort, het Kerkelijk publiek door juiste medeeling omtrent de werkelijke verhoudingeii op de Classes in te lichten.

Men spreke daartoe op de Classes zelve af, door wien deze opgaven zullen gedaan worden.

Hij, die zich hiermede belast, make zoo spoedig mogelijk den vereischten staat op, en zende dien aan een onzer Kerkelijke weekbladen, met verzoek die in zijn kolommen op te nemen.

In zulk een staat zou men moeten opgeven :

1° hoeveel leden ter Classis zich aan onze zijde hebben geschaard?

2o boevelen afwezig waren, waarvan men instemming mocht verwachten: liefst met opgave van den naam der gemeenten.

3o welke plaatsen vacant waren, op wier steun men,bij vervulling, zou kunnen rekenen.

4° hoe vele predikanten ter Classis nog tegen ons stemden, terwijl hun Kerkeraad aan onze zijde is.

5o wat onzerzijds bij de gedane benoemingen gewonnen of verloren is. En eindelijk 6o welk lot aan de onzerzijds ingediende voorstellen te beurt viel.

Het spreekt van zelf, dat ook de rnededeeling van andere bijzonderheden van gewicht is. Maar op deze vragen althans dient men uit alle Classes een nauwkeurig antwoord te ontvangen, om over de verhoudingen in onze Kerken te kunnen oordeelen.

Kon de inzender goedvinden hierbij zijn naam aan de redactie bekend te maken, dan zou hierdoor tevens op zeer eenvoudige wijze het middel gevonden zijn, om in de verschillende classen correspondenten voor eventueele mededeelingen aan te wijzen.

Eerst langs dezen weg meenen we, dat onze classicale vergaderingen weer dat ernstig karakter zullen verkrijgen, dat ze te lang hebben gemist.

Het belang zal meer gevoeld worden om wederzijds in de grondvergaderingen van ! ons kerkbestuur zijn vollen invloed te doen , gelden.

En door volledige openbaarheid zal het natuurlijk verband allengs hersteld worden tusschen het leven der gemeenten, en hen • die over haar belangen beslissen.

■ Utr., 11 Jan. 1870. K.

i Staatkundige pers.

! De Kamer moge koortsvrij op het stuk ran onderwijs zijn geworden, toch is de polsslag van het volksleven nog niet tot zijn gewone kalmte teruggekeerd. Weer toch was het de 1 onderwijskwestie, die in de afgeloopen : week, door tal van incidenten, aller aandacht, tot zich trok. Heldring heeft goed gezien. Het

■ Schoolverbond wordt, zeer zeker tegen de

- bedoeling der oprichters, een der machtigste fac. toren in de uit plichtsbetrachting geboren [ schoolwetagitatie. Een smooren der kwestie is

thans voor goed onmogelijk geworden. Onze tegenstanders zeiven worden nu door onderlinge verdeeldheid genoopt, de gedachten hunner harten te openbaren. Wederzijds wordt 1 het op haren en snaren gezet. En dank zij t het „Schoolverbond" bestaat er thans een wijd-

- vertikte organisatie, die onze burgerij allerwege in het brandend vraagstuk betrekt, en aan de

> zoo bedenkelijke koorts zelfs haar „intermitteerend" karakter ontnomen heeft. De officiëele

uitgave vau de handelingen van het Verbond, gelijktijdig met het verschijnen van een brochure van den heer Verhagen, deed vooral deze week het Schoolverbond weder op den voorgrond treden, en nopen ons over beiden een woord te zeggen. Het officiëele. verslag van de vergadering van 27 October, ademt denzelfden nobelen geest, die dusver alle officiëele stukken van het Schoolverbond doorstraalde. Het verslag mag zich beroemen op onpartijdigheid, en behoudt doorgaans ziin objectief karakter. De strijd¬

vragen, die op de vergadering zijn opgeworpen, worden eenvoudig met de eigen woorden van verdedigers en laestrijders teruggegeven. Slechts ééne uitzondering meende het Bestuur te moeten maken. Voor één enkel maal de rol van verslaggever met die van beoordeelaar te moeten verwisselen, en ons verwonderde het allerminst, dat onze oppositie de commissie tot deze inconsequentie dreef. Zelfs Verhagen spaart men. Zijn vermetelheid wordt in het verloop van het Verslag eer verzacht dan gebrandmerkt. Wij alleen mochten niet gespaard. Het is opmerkelijk. Geen woord over het onbesuisd gedrag van den heer Verhagen, ovei* zijn verstoren van de orde der vergadering, over het appel a 1'ordre, dat de voorzitter hem moest toedienen. Dit alles wordt eenvoudig voorbijgegaan in een verslag, dat zegt aan hen die niet ter vergadering tegenwoordig waren, een juistén indruk van die vergadering te willen geven. Maar wel wordt in een noot vermeld, dat de verklaring over »Kosteloos onderwijs" door ons niet gegeven is. Wel met ophef aangeteekend, dat Ds. Nahuys woorden

met algemeene toejuiching ontvangen zyn.

iviaar zeits daarbij bepaalt de commissie zien niet. Zij treedt zelfs in bestrijding van wat door den heer Groen ter verdediging van onze

houding geschreven is. Wel zegt zij niet in beoor-

deehng van onze gedragslijn te willen treaen, maar doet het niettemin, en schroomt niet openlijk te verklaren, dat partybelang het motief van ons handelen was. Ons amendement moest verworpen, omdat aanneming er van het Verbond reeds bij zijn optreden »aan banden en wel

de ergste van alle banden, partij banden" zou gelegd hebben. De voorstelling van den heer Groen wordt van uit de hoogte als >scheef en onwaarachtig" ter zijde geschoven. En ten slotte de meening geuit, dat de tweede grondslag ons genoegzamen waarborg bood, daar eerbiediging vau ieders godsdienstige overtuiging hierdoor in de statuten van den Bond werd opgenomen. Ten overvloede voegt de commissie er bij, dat wij later den Bond konden verlaten, zoo er gevaar voor onze richting ontstond, We danken de commissie voor deze

openhartige kritiek, die zoo volkomen het zegel drukt op wat onzerzijds beweerd is. Immers, zoo mannen als Prof. Harting, zich laten verleiden , om nu reeds , in een officiëel verslag,

de zoo plechtig bezworen neutraliteit op zoo verregaande wijze te schenden, dan kunnen wij ons voorts van elk bewijs ontslagen achten van de stelling „dat de eerlijkste voorstanders eener onmogelijke neutraliteit, juist wijl ze onmogelijk is, partij tegen ons moeten worden." Toch, bij zooveel waaraan we reeds gewoon waren, trof ons de vergelijkenderwijze zachte behandeling van Verhagen, en de harde behandeling ons aangedaan. We hadden nog niet durven denken, dat het hoofdbestuur van Schoolverboftd zoo in

het oogloopend zijn jammerlijke sympathie zou verraden, waar de keuze stond tusschen een vrijdenker als Verhagen èn de richting van den heer Groen. Het sthijnt dan toch waar te zijn, dat de haat dien men ons toedraagt, elke andere neiging vau het hart tot zwijgen brengt. Want men wete het wel: Ook inden heer Vexhagen begroet het hoofdbestuur geen broeder.

En geen wonder. Keeds nu toch blijkt het overtuigend, dat de voorstanders eener absolute schoolpliehtigheid" volstrekt niet tot zwijgen zijn gebracht. Integendeel. Rusteloos en onvermoeid is de heer Verhagen nu reeds gereed met het plan tot oprichting van een ander verbond naast het Schoolverbond. Hij wil een league organiseeren, die zich de invoering van schoolplichtigheid ten doel zal stellen, en wat

hoogst opmerkelijk is, artikel 1 van dit ver¬

bond zal zijn: bescherming der Staatsschool tegen hare bedekte en openlijke vijanden. We behoeven slechts te zeggen, dat het warme woord van Jlir. van der Heim voor gewetensvrijheid in deze brochure, als

»barricadentaal" gebrandmerkt wordt, om eiken twijfel aan de vijandige bedoeling van den heer

Verhagen weg te nemen.

Niet minder opmerkelijk is een stuk van Dr. Ekker, ons in de Utreehtsclie Courant mede¬

gedeeld, waarin niet minder onomwonden, op niet minder gebiedenden toon, schoolplichtigheid geëischt wordt. En hoe volstrekt noodzakelijk onzerzijds verzet tegenstreven was, blijkt ook

hier weör. Want wat zegt Dr. Ekker van het

gewetens-argument? Dat men met kinderen beneden de 13 jaar te doen heeft, en dus met personen, die nog geen godsdienst hebben. Derhalve ook door gedwongen bezoek van de Staatsscliool wordt niemauds geweten

gekrenkt. We vragen in ernst, of een man als Dr. Ekker, die toont zoo volslagen vreemdeling in het kinderleven te zijn, en geen flauw besef te hebben van de betrekking, die tusschen ouders en kinderen bestaat, niet beter deed, met over zulk een kwestie te zwijgen. Maar genoeg. De dag van 27 October ligt nog geen vierde van een jaar achter ons, en wie de waarheid onder de oogen durft zien, zal dit althans erkennen moeten: dat nu reeds op waarlijk schrikverwekkende wijze de profetie der Christelijk-nationalen bewaarheid wordt.

Ook het Noorden levert daartoe zijn bijdrage. Daarin toch levert een ongenoemde onder den pseudoniem van >Abednego" een program deitoekomst, dat in oprechtheid niets te wenschen overlaat, maar dan ook openlijk eischt: 1°. verplicht onderwijs op de Staatsschool; en 2°. opruiming van alle bijzondere scholen. Ons verrassen deze verschijnselen in het minst niet. Zij zijn de' eenvoudige en noodzakelijke consequentiiJu van het democratisch drijven. Maar wat ons wel verbaast, is de onaandoenlijkheid enzer eigen geestverwanten, die zelfs bij zoo krachtige openbaringen van den revolutiegeest, nog altijd met dien geest heulen blijven zonder • voor hun eigen broeders ooit een warm, hartelijk woord over te hebben.

Men laat zich misleiden. Dit bleek ook weder uit de circulaire, die de Utrcchtsche afdeeling van het »Schoolverbond« dezer dagen rondzond. Men weet wel dat te Utrecht de Staatsschool door de Bijzondere school in de schaduw is

esteld. Om dus ook Utrecht te winnen, ver-

lerwege, dat men het bezoek der openbare en bijzondere school bevorderen wil. Maar voor de Utrechtsche ooren moest dit omgekeerd, en de bijzondere school op den voorgrond worden geplaatst. Althans in die circulaire heet het: dat men liet schoolbezoek zoowel op de bijzondere als openbare scholen wil doen toenemen.

Ook de voorstelling, die men van het schoolverzuim gegeven heeft, blijkt meer en meer zeer overdreven te zijn. Althans het Vaderland geeft

als statistisch bewijs voor de noodzakelijkheid van het Schoolverbond, een zeer betrouwbare opgave van het schoolverzuim in eene gemeente van 2800 zielen, waar kosteloos ouderwijs gegeven wordt. Wat blijkt nu uit die statistiek? Dat er in die gemeente zijn 343 kinderen van 6—12 jaar, en dat de school door 341 kinderen wordt bezocht, waaronder er slechts 79 zijn, die of nog geen zes, of reeds boven de twaalf jaar zijn. Intusschen beweert men dat 33 pCt. der kinderen in dat dorp geheel van onderwijs verstoken zijn. Valseher beweren is er echter niet. Immers men verkrijgt dat resultaat slechts door den schooltijd van 5—14 jaar te nemen, wat ten platte lande nergens als regel geldt. En ten tweede men vergeet er, dat er zeer velen zijn, die reeds op den ouderdom van 9 è, 10 jaar de school verlaten als ze lezen, schrijven en rekenen kunnen. Al wat dus van schoolverzuim onder de zes en boven de tien jaar gespro¬

ken wordt, gaat buiten de werkelijkheid om en levert slechts valsche gegevens.

Onzerzijds verscheen deze week een zeer belangrijke brochure van den heer W. A. Laureuse te Fijnaart, onderden titel »De schoolgeldheffing en artikel 172 der Grondwet, waarin de S. aantoont, dat de schoolgeldheffing, gelijk die ten onzent plaats heeft, zoowel als het geven van geheel kosteloos onderwijs, ongrondwettig is. Breedvoerig betoogt hij, dat art. 238 der gemeentewet in verband mot art. 34 der schoolwet tot de erkentenis dwingen, dat het schoolgeld door onze wetgeving als belasting wordt beschouwd. En staat dit vast, dan is het feit niet te loochenen, dat én de schoolgeldheffing èn het volstrekt kosteloos onderwijs een privilegie in het leven roepen, dat door de woorden zeiven van art. 172 der Grondwet veroordeeld wordt. Daar toch lezen we: »Geen privilegien kuunen in het stuk van belasting worden verleend."

De Zutphenschc Courant maakt ons bekend met een speech door Dr. Ronkel gehouden bij de opening eener bijzondere school. De redactie keurt het door Dr. Ronkel gesprokene nauwlijks der wederlegging waard, maar heeft toch de onpartijdigheid gehad een repliek van den redenaar op te nimen, die ons toont dat de door hem gehouden rede verre van alle-

daagsch was, en met een talent, dat de warmte zijner overtuiging evenaarde, de onhoudbaarheid der

neutrale school m het licht stelde. Met genoegen zagen we, dat een voorstander der

Openbare School in het Dagblad van s '<ravenliage hulde doet aan de gematigdheid, waar¬

mede Dr. Ronkel sprak.

In het Lcidschc Dagblad komt Mr. van Houten zelf op tegen de wijze, waarop zijn bekende speech in het Gidsnummer van Januari door Prof. Buys beoordeeld is. Ook de Rotfcrd. Courant is van meening, dat het laatste stuk van Prof. Buys moeilijk op één lijn met zijn vorige opstellen kan geplaatst worden. Het blijkt dan ook meer en meer, dat de pogingen van de Arnhonsehe Courant c. s., om het dreigend onweder te bezweren volkomen mislukt zijn. Mr. van Houten is nu eenmaal eens anderen geestes. De lijn, waarlangs onze oudliberalen zich dusver bewogen, wijkt van de zijne af. Nu nog weinig, maar om steeds wijder uiteen te gaan, en de geschiedenis zal eens het voldingend getuigenis leveren, dat of Mr. van Houten voor pressie bezweken is, óf dat Mr. Buys zich uit liefde voor zijn partij deer¬

lijk heeft vergist.

Blijkens de stukken tusschen de Eerste Kamer en Mr. van Bosse gewisseld over de begrooting van eeredienst, was het bericht der Arnhemsche Courant juist. Men zou de begrooting niet afstemmen, maar de minister zou zich verbinden bij de Tweede Kamer een afzonderlijke wet in te dienen, om de som vau ƒ 6800, voor het „Algemeene Collegie van Toezicht" weer op de begrooting te brengen. Wij verheugen ons hartelijk in dit feit. Schitterender bewijs had men toch nooit, kunnen leveren voor de hooge belangrijkheid van deze schijnbaar zoo onbeduidende geldsom. Er blijkt nu, dat men onzerzijds volkomen in zijn recht was met de bewering, dat het hier een beginsel gold. Maar bovendien. De Tweede Kamer stemme deze wet af, of nemo die aan, in elk geval moet nu het beginsel van de vrijmaking der kerk onderwerp worden van een principiëel debat, waarin de oude garde der

liberalen haar eigen beginsel zal moeten vertreden, en de breuke tusschen haar en de geavanceerd liberalen op het schitterendst zal uitkomen. We herinneren slechts, dat Prof. Buijs althans onder hen behoort, die het drijven dor oudliberalen in dit opzicht afkeuren, en het goed recht van van Lynden's amendement erkent.

Met blijdschap zagen we, dat de Rottcrdainsckc Courant in dezen strijd geheel aan onze zijde

Ze gaf een van haar uitnemendste betoogen

aan dit drijven der Eerste Kamer ten beste. Ze had volkomen gelijk met op het belachelijk drijven dn' Synodalen te wijzen, die zoo weinig levenskracht in zich zeiven voelen, dat ze bij gemis van dat luttel gelds niet leven kunnen, en evenzeer op de onvoorzichtigheid van Mr. van Bosse, die om zulk partij zuchtig drijven zijn portefeuille in de waagschaal stelt.

Utr., 12 Jan. '70. K.

Christelijke Pers.

In het 18de nummer der Nederlandschc Gc-

dachten geeft de heer Groen in groote trekken de gedragslijn aan voor den naderenden veldtocht. De bataille in 1869 bij de stembus gewonnen, is in de Kamer verloren. Maar daarom niet moedeloos. In het volksgeweten ligt een onsterfelijke verweerkracht, en ook nu zal het in '71 blijken, dat wat werkelijk leeft zich niet smooren laat. De verkiezingen wachten ons in Juni 1871, maar-reeds in September van dit jaar de laatste parlementaire schermutseling , waarbij de geesten in den grooten politieken volksstrijd openbaar zullen worden. Van voorloopige ruste kan dus geen sprake zijn. Van September scheiden ons slecht enkele maanden, die ter gedachtewisseling en ter be¬

studeering van het vraagstuk onmisbaar zijn.

Dan zal vóór de verkiezingen van Juni het

andert men zijn batterij. Elders heet het al- laatste woord in de Kamer gesproken worden,

en zullen onze afgevaardigden zoowel als onze pers zich den korten tijd die dan nog rest ten nutte moeten maken, om wederzijds hunne verhouding met het oog op de verkiezingen te regelen.

Het belang dezer gedachtewisseling komt te meer uit, waar de heer Groen onverholen van tweederlei politiek spreekt, de ééne door onze vertegenwoordigers gevolgd , de andere door hemzelven onder den tamelijk algemeenen bijval van onze geestverwanten verdedigd.

Het zwaartepunt van dit verschil ligt natuurlijk in de verhouding tot de conservatieven. De vraag is: Erkent men al dan niet, dat de conservatieve partij als zoodanig, de achterste wagon is van den langen trein, die dooide radicale locomotief wordt voortgetrokken ? Zoo niet, dan is men én den oorsprong dier partij, én hare geschiedenis vergeten, en stelle zich op de hoogte der feiten, eer men positie neemt. Zoo ja, dan ligt het in den aard der zaak, dat men onmogelijk tegelijkertijd antirevolutionair kan zijn, en nogtans homogeen met een fractie der revolutionaire partij. Daarin lag de misstap van 1866. Niet dat men met de conservatieven de radicalen bestreed, maar dat men het deed van hun standpunt. Erkent men dus dat de anti-revolutionaire partij een beginsel heeft, dat uit zijn aard tegen het beginsel van alle revolutionaire partijen gekant is, dan volgt hieruit, dat men wel, van uit dat standpunt beurtelings aan conservatieven en liberalen de hand kan reiken, maar evenzeer dat versmelting met de konservatieve partij met zelfmoord, met prijs geven van eigen beginsel, met verloochening van de anti-revolutionaire richting gelijk staat.

Niettemin erkent ook de heer Groen het feit, dat we onder de conservatieven meer geestverwanten dan onder de liberalen begroeten. Maar het zijn nog slechts wordende geestverwanten, zich nog niet bewust, dat hun toeneiging tot onze richting, verre van slechts een geringe wending te zijn, niets minder is dan

het verwisselen van twee lynrecht strijdige beginselen.

Een meer rechtstreeksche beoordeeling van het jongste parlementair debat geeft hij ook nu nog niet. Hij wenscht dit eerst na kal:r.e overdenking te doen, en als onze pers is voorgegaan.

Zeker zal de homogeneiteit der pers met zijne denkbeelden treffender uitkomen, waar ze zelfstandig spreken kan, dan waar ze den schijn zou hebben van slechts zijn oordeel na te spreken.

Hef Maandschrift de Vereeniging heeft ontegenzeggelijk in den laatsten tijd gewonnen. Aandoenlijk is het woord, waarmede onze Heldring, die nog steeds redacteur van het Tijdschrift is, dit eerste nummer van den nieuwen jaargang opent. Het is vijfentwintig jaar geleden, sints de kring der Christelijke vrienden voor het eerst samenkwam. Kort, zoo als hij steeds is, maar toch vol bemoediging is het woord, dat hij aau do herinnering aan die eerste samenkomst wijdt. Hij gunt ons een interessanten blik in zijn eigen ontwikkeling. Door zijn destijds zooveel geruchtmakende brochure «Waarom de middagkerken leegstaan" had hij zich den haat der toenmalige theologische wereld op den hals gehaald. Mismoedig wierp hij zich toen op de practijk des Chnstendoms, en van dat oogenblik af reikten »de mannen van het Nut, het personeel der regeering, de mannen van het zendinggenootschap en zooveel andere stichtingen hem de hand. Alleen de theologen bleven hem tegen. Toch voelde hij zich in dien nieuwen kring niet thuis. Eerst de ontmoeting van Da Costa, do Clercq, Groen van Prinsterer, de van Lyndens, de Mackay's en van der Brug-

ghen brachten hem m de sfeer, dia hij onbewust had gezocht. Van dat oogenblik af gevoelde hij zich op zijn plaats. De samenkomsten te Amsterdam waren het eerste levensteeken der toen nog doodgezwegen of doodgesmade orthodoxie. De „Vereeniging" werd het orgaan dier mannen, en zeker, wie den toestan 1 der orthodoxie van toen en nu vergelijkt, zal liet den grijzen redacteur nazeggen, dat het toen begonnen werk bekroond is met een zegen , die de stoutste destijds gekoesterde verwachtingen zeer verre overtreft. Treffend is het woord waarmeê hij eindigt: „We vragen niet of wij of onze tegenpartij overwinnen zullen. O! neen, verre van daar. Maar hoe het tot een volkomen scheiding komen zal."

Over de doodstraf levert de heer van Zanten te Zeist een uitstekend betoog, en de heer van Rhijn het aantal stellingen, dat ook in ons blad is opgenomen.

Voorts geeft het Tijdschrift een zaakrijk verslag van de belangrijke discussiën op den Kirchentag te Stuttgart gehouden, over den samenhang tusschen het Christendom en de arbeiderskwestie ; het prijsgeven van het goddelijk gezag, als bindend voor den fabriekant zoowel als voor den fabriekarbeider werd algemeen als oorzaak der tegenwoordige wanverhouding beschouwd. Maar ook werd door fabriekanten zelf op den genezenden invloed van het Christendom gewezen. Er traden mannen op, die zeer groote fabrieken met honderden van arbeiders bestuurden, maar die door degelijke evangelisatie er ten volle in geslaagd waren, orde en tevredenheid, zedelijke en godsdienstige ontwikkeling bij hunne onderhoorigen te doen bloeien.

Hot politiek overzicht, waarvan de schrijver zich nog steeds verborgen houdt, munt even als de vorige maand, door aangenaamheid van stijl uit. We zouden zeggen, dat het in volledigheid nog gewonnen heeft, en iu degelijkheid van kritiek en beslistheid van overtuiging juist den man verraadt, dien de pers onzer dagen behoeft.

Behartigingswaardig eindelijk zijn de wenken ons door Wormser gegeven, over het dorre, eentoonige onzer godsdienstoefeningen, waarbij de gemeente een veel te lijdelijke rol speelt, en daardoor do natuurlijke bezieling te zeer te loor gaat.

De IIoop des Vaderlands wijdt ,ook ditmaal zijn kolommen schier geheel aan de debatten der Tweede Kamer over de onderwijskwestie. Zeer zeker zijn deze discussiën in het speciaal orgaan van het Christelijk-Nationaal Onderwijs op hare plaats. Ze kunnen er niet ontbreken. Toch zouden we meenen, dat een dergelijke mededeeling bij brokstukken den indruk vau het geheel doet verloren gaan. Liever hadden we daarom gezien, dat de redactie een enkel maal ,een bijblad had gegeven, en daardoor zich de jgelegenheid had verschaft, om deze discussiën Jreeds voor twee weken in haar geheel op te