»Het 19 een feit, dat de kerk de pausen nooit voor onfeilbaar gehouden heeft, hoe hadden de pausen anders door de oecumenische conciliën wegens ketterij veroordeeld kunnen worden ? En hoe hadden anders pausen dergelijke oordeelvellingen voor juist en van waarde kunnen beschouwen? Hoe hadden dogmatische besluiten, die van de pausen uitgingen, aan het onderzoek der conciliën kunnen onderworpen en in enkele gevallen door hunne auteurs ingetrokken worden? Hoe had de kerk de gedachte kunnen vasthouden, dat in zekere gevallen de paus aangeklaagd en zelfs veroordeeld kan worden? Hoe hadden verscheidene pausen, zoo als bijvoorbeeld Gregorius VII, het voor noodig kunnen houden, om zich met eenen eed van ketterij te zuiveren? Dit alles bewijst, dat de kerk van den beginne af niet geloofde, dat de pausen onfeilbaar zijn, en dat onfeilbaarheid slechts aan de kerk als een geheel werd toegeschreven. Hetzij dan dat de kerk een vonnis velde in een algemeen concilie, of slechts besluiten door pausen goedkeurde, of de paus en de bisschoppen billijkten de besluiten van locale conciliën, de medewerkiug van paus en kerk werd steeds vereischt voor een onfeilbaar besluit. Daar dit het geval is, mag men met vertrouwen verwachten, dat noch het concilie, noch de meerderheid der vergaderde bisschoppen, dien veel gevreesdjn stap zullen doen ooi de onfeilbaarheid tot de waardigheid van een dogma te verheffen. Onfeilbaarheid is eene hoedanigheid, die boven den measeh gaat. Zulk eene hoedanigheid kan slechts door eene goddelijke daad geschonken worden; of met andere woorden: de paus moet onfeilbaar gemaakt worden door eene bijzondere tusschenkomst der Godheid. Maai daar de paus geene andere ordening ontvangt dan ioder ander, en eeue ordening des te minder geschikt is om hem onfeilbaar to maken , als hij die haar vereist zelf feilbaar is'— kun¬

nen wij hem ook niet eene zoodanige bovenmeuschelijke hoedanigheid toeschrijven, tenzij op het gezag van eene uitdrukkelijke verklaring van Christus. Maar eene zoodanige verklaring hebben wij niet. De bloote verklaring der kerk kan den paus evenmin onfeilbaar maken als zij aan zijn primaat het karakter van eene fondamentele en door God vastgestelde inrigting kan geven. De poging om onfeilbaarheid aan den paus te verleenen door hem zekere ceremoniën te doen ondergaan, die bedacht en vastgesteld zijn door gewone stoffelijke menschen, zoude de onfeilbaarheid niet tot een dogma maken, maar toe eene eenvoudige bureaucratische instelling. Evenwel is het waar, dat men hiermede slechts het voorbeeld zoude volgen van hen, die ook den Syllabus als eene dogmatische beslissing beschouwên, ofschoon hij in waarheid niets is dan een diplomatisch actenstuk, dat door den Cardinaal Secretaris voor Buitenlandsche Zaken door zijne gezanten aan de hoven bekend gemaakt is geworden."

Van groot gewigt is tevens, dat de voornaamste geestelijken der diocese van Paderborn, wier bisschop zich gansch en al in de armen der Jezuïtische voorstanders der onfeilbaarheid heeft geworpen, aan hem een adres hebben gerist, waarin zij hem dringend ver¬

zoeken zijne houding meer in overeenstemming te brengen met de wenschen van zijn kapittel en kudde. Op dezelfde wijze wordt de bisschop door een invloedrijken leek gesmeekt, in het oog te houden, welk onberekenhare schade het aan het orthodox geloof zou berokkenen, indien een,zoodanig ongerijmd voorstel, der wereld als een geloofsartikel werd opgedischt.

Niemand zal nu het gewigt dezer verschijnselen ligt achten. Zij toonen duidelijk aan, hoe de Koomschen, die overigens van ganscher harte aan de leer hunner kerk gehecht zijn, over het Jezuitisch voorstel van het nu te Kome vergaderd Concilie denken.

- Het kan dan ook niet verwonderen, dat de te Berlijn verschijnende Volks-Zeitung, een rationalistisch, radicaal en door vele Joden geschreven blad, zich over de scheuring in het concilie hartelijk verblijdt en onder anderen zich aldus uitlaat:

»Het is eene groote aardigheid de oppositieleden in het concilie liberalen te noemen van wege hun verzet tegen de onfeilbaarheid van den paus. De strijd, die in Rome ontbrand is, wordt niet gevoerd tusscheu blind geloof en rationele verlichting, maar tusschen twee evenzeer reactionaire partijen, die beide zich scharen aan de zijde van het blind geloof, en die enkel onderling er ovér vechten wie van beide het regt zal hebben, om het den ftnder voor te schrijven. Het is wel enkel een partijstrijd in den boezem van de inrigting, om te beslissen welke der twee partijen het oppergezag zal uitoefenen. Evenwel is het een amgenaain schouwspel te zien hoe zij met elkander kibbelen, en daar beide waarschijnlijk met grootelijks verzwakte krachten uit den strijd zullen komen, hebben zij alle reden om tevreden te zijn."

Dit laatste is zeer begrijpelijk. Ik kan mij niet onthouden op deze laatste woorden de aandacht te vestigen, niet in het belang der

te Rome vechtende partijen, maar niet het oog

op den strijd , die onder qelooviqen bestaat. Deze

rationalistische radicale Volks-Zeitang spreekt onverholen uit, wat trouwens zeer natuurlijk en uit haar standpunt billijk is, dat zij zich

in den strijd verheugt, omdat zij de vijandin van beide partijen is, en de verzwakking van beide als winst voor hare partij beschouwt. Maar deze mannen zyn vijanden van elk positief geloof, en wanneer Evangelische Christenen met elkander in strijd geraken, dan verheugen zij er zich opregtelijk in. Dit moest ons twee lessen loeren, en wel in de eerste plaats zooveel mogelijk in het oog te houden, dat elke strijd, d en wij onderling voeren, door den vijand wordt gadegeslagen, die gretig er van partij trekt, om ons gemeenschappelijk geloof te smaden en zich zei ven te versterken. Maar in de tweede plaats laat ons nooit op het bondgenootschap der ongeloovigen rekenen. Zij kunnen voor een oogenblik de ethiscli-irenischen tegen de confessionelen, of omgekeerd de confessionelen tegen de ethisch-irenischen prijzen en steunen, maar zij zijn in den grond de vijand van beiden, ja van allen, die den Heer Jezus als hun eenigen Heer en Heiland erkennen en beminnen.

C. S.

Gebeurtenissen van den dajf.

de een kan zijne renten ontvangen en verteeren, en de ander zijne gewone werkzaamheden voortzetten, zonder door allerlei opschudding verontrust te worden. Doch een zoodanige toestand is in geenen deele bevredigend voor den spe¬

culant, die alles beproeven moet om door aller-

Wet op het Hooger Onderwijs.

lil.

Nog hebben we onze meening over de ïeologische faculteit te verdedigen tegen n man, die steeds ten zeerste verdient ihoord te worden, tegen Dr. Chantepie 3 la Saussaye.

Ook hem is de neutrale Theologische culteit een hersenschim.

Met meesterlijke taal doet hij Dr. Rauenhoff den geessel zijner satire gevoelen, s hij van diens onpractisch voorstel schrijft: „Het benoeft nauwlijks gezegd te worden, dat eente Theologische faculteit, naar het oordeel van Professor Bauwenhoff, niet protestantsch, niet katholiek, niet christelijk, maar algemeen nienschelijk, des noods met rabbijnen, waarom ook niet met Boudha-priesters tot professoren, een dier hersenschimmen is, die alleen een abstracte theorie over mensch en menschbeid, buiten alle geschiedenis om, kan doen ontstaan. Eerst wordt de model-staat gevormd, de Utopia, waarvan de leden allen eentoonige exemplaren zijn van het abstracte begrip, menschheid, van de model-mensch, die in geen enkel „exemplaar te voorshcijn komt. Dan kunnen er ook zulke humanitaire kerken, als door denzelfden onlangs is voorgesteld, en humanitaire hoogescholen met humanitaire Theologische faculteiten ontstaan. Wat daar toch wei gedoceerd zou worden? Voor die modelmenschen moet de geschiedenis van het tegenwoordig menschelijk geslacht al iets vreeselijk onbeduidends zijn." {uüri wezen der Theologie" p. 61.)

En evenzeer onderschrijven we van gan;her harte zijn uitspraak:

„Lafhartig ware iedere prijsgeving van het beginsel, ter wille van den toonge venden waan van den dag; ja, verraad aan de wetenschap en de heilige zaak der kerk, om de Theologische faculteit te willen handhaven onder vreemden vaan, namelijk door in plaats van het ethische beginsel het naturalistische te stellen, dat de theologische wetenschap juist geroepen is te bestrijden." (p. 62.)

Vraagt men daarentegen, wat Dr. de la aussaye hiertegen overstelt, dan schijnt de otsom van zijn onderzoek weinig evenreig aan zulk een stouten aanval.

Zijn ideaal toch zou zijn: handhaving der \genwoordige Theologische faculteit, en op.ehting nevens haar van een Staalsfaculteit oor Eoomsche Theologie.

Men zou oppervlakkig meenen, dat hierïede het beginsel, van facultatieve splitsing er lagere school, als richtsnoer bij de reeling van het Hooger Onderwijs werd aanenomen.

Ook door den geachten schrijver dezer 'oorden toch wordt het verband tusschen e questie van het Lager en die van het [ooger Onderwijs volmondig erkend. »Bij e regeling van het Hooger Onderrijs," zoo schrijft hij p. 60, »komt, nog leer dan bij het lager onderwijs, inde uestie der Theologische faculteiten, de leensvraag te voorschijn, of Nederland zijn rotestantsch karakter al of niet verloochent."

Wie dus aan de Hoogeschool splitsing der theologische faculteit in een Protestantsche n Katholieke voorstaat, zou men meenen p het gebied der lagere school voor faeulatieve splitsing in gelijken zin te zien jveren.

Intusschen is het van genoegzame bekendLeid, dat Dr. d. 1. S, dezen weg thans voor iet minst niet bewandelt.

Maar. we behoeven zelfs dit afgeleide >ewijs niet, om de ongegrondheid van dit 'ermoeden tastbaar te maken.

Immers, zelf spreekt hij het uit: Hij 'erdedigt de instandhouding der Theologiiche faculteit om Nederland, als Staat, zijn irotestantseh karakter te doen bewaren.

Dat protestantsch karakter, zoo meent lij, zal Nederland vertoonen, door én een irotestantsche én een katholieke faculteit n het leven te roepen.

Pruissen is hem hierin ten voorbeeld: Niemand zal ontkennen, dat Pruissen een jrotestantsche Staat is gebleven, en in Pruissen juist wordt, zij het ook niet aan alle miversiteiten, die dubbele faculteit geronden.

Zien we wel, dan" is dit beroep op Pruissen niet zeer gelukkig.

Het feit dat Pruissen een protestantsche Staat is, en een dubbele Theologische faculteit bezit, zal niemand weêrspreken. Maar le vraag is: blijkt het protestantsch karakter van den Pruissischen Staat uit die dubbele faculteit? En Weenen dan?

Ons dunkt, men zal nader"bij de waarbeid zijn, zoo men het protestantsch karakter van Pruissen uit de artikelen der constitutie over de Staatskerk bewijst, en daarna erkent, dat niettegenstaande dit protestantsch karakter, ter wille van een zeer aanmerkelijk deel der bevolking, ook dus voor de katholieke godgeleerdheid een faculteit geopend is.

Maar nog vreemder wordt het ons te moede, zoo we van den geachten schrijver vernemen, dat alles hier afhangt van de vraag: »Of de vrijheid en gelijkheid van alle Kerkgenootschappen in den Nederlandschen Staat, de vrucht is van de revolutionaire theorie, die met de Kerk en de historie breekt, of wel de ontwikkeling van het Christelijk-protestantsch beginsel in de moderne maatschappij ■"

1795 spreekt hier anders vrij sterk. Maar toegegeven, wat we ten volle beamen, dat het protestantsch beginsel, krachtens zijn geestelijk karakter, tot vrijheid voor alle kerkgenootschappen leidt. Toegestemd dat de protestant dezen eisch der revolutie zonder verloochening van zijn beginsel kan aanvaarden. Dan nog vraag ik: leidt dit beginsel tot invoering eener,dubbe 1 e Staatsf'aculteit?

Is dat vrijheid voor de Kerkgenootschappen , als de Staat zulk een overmachtigen invloed behoudt op de vorming hunner leeraars ?

Is dat gelijkheid voor de Kerkgenootschappen , zoo de Katholieke Kerk uitsluitend het privilegie verkrijgt van een eigen faculteit,

lei opwindingen winst te behalen; maar ik moet I Theol° ische faculteit te verdedigen tegen

net c , ennen - ook n c voor ueu aeu.yve, ^ ^ die steedg ten zeerste verdient over »Gebeurtenissen. Als mensch en buiger > r>nu

verblijd ik mg daarin, maar als redacteur moet gehoord te worden, tegen Dr. Chantepie

ik wenschen, dat het een en ander geschiede, ueid,Qd,u»aa.jo.

dat de aandacht trekt en de bouwstoffen levert Ook hem is de neutrale Theologische voor een of twee kolommen in de Heraut. faculteit een hersenschim.

Het bezoek, dat de Oostenrijksche aartsher- Me(- meesterlijke taal doet hij Dr. Rau-

tog aan het hof te Berlijn gebragt heeft, is ten wenhoff den geessel zyner satire gevoelen,

minste een ieit, aai vermeiumg eu uY«iweëmg a]g hij Yan diens onpractisch voorstel schrijtt: verdient, en dit te meer daar men het in ver- #Het benoeft nauwlijks gezegd te worden, dat band brengt met een bezoek van den koning een-e Theologische faculteit, naar het oordeel van

van Italië te Weenen en te Berlijn. Natuurlijk

Wordt daaruit allerlei gevolgtrekkingen afgeleid.

Het is niet anders dan billijk, dat Oostenrijk,

Pruissen en Italië met elkander handelen naar

het bekende, ofschoon te weinig erkende begin¬

sel: met onze vijanden alzoo te handelen alsof

ze onverwachts onze vrienden konden zijn. JUeze drie landen voerden met elkander strijd, zij

vochten voor eene bepaalde zaak, en nu deze uitkomst ve kregen is, bestaat er volstrekt geene reden om van elkander gescheiden en tegen elk¬

ander ingenomen te blijven, rruissen en Italië hebben door Sadowa verkregen al wat zij

begeerden, en hebben niet den minsten wensch

den vrede te verstooren; Oostenrijk zoude wel

ligt zich willen wreken, maar afgezien daarvan,

dat het niet alleen zich aan den strijd kan \va-

Professor Bauwenhoff, niet protestantsch, niet katholiek, niet christelijk, maar algemeen nienschelijk,

cies noous mee raooijnen, waaium ook. meo hicl Ëoudha-priesters tot professoren, een dier hersenschimmen is, die alleen een abstracte theorie over mensch en menschheid, buiten alle geschiedenis om, kan doen ontstaan. Eerst wordt de model-staat gevormd, de Utopia, waarvan de leden allen eentoonige exemplaren zijn van het abstracte begrip, menschheid, van de model-mensch, die in geen enkel „exemplaar te voorshcijn komt. Dan kunnen er ook zulke humanitaire kerken, als door denzelfden onlangs is voorgesteld, en humanitaire hoogescholen met humanitaire Theologische faculteiten ontstaan. Wat daar toch wei gedoceerd zou worden? Voor die modelmenschen moet de geschiedenis van het tegenwoordig menschelijk geslacht al iets vreeselijk onbeduidends zijn." {,ütt wezen der Theologie" p. 61.)

sel, ter wille van den toonge venden waan van den dag; ja, verraad aan de wetenschap en de heilige zaak der kerk, om de Theologische faculteit te willen handhaven onder vreemden vaan, namelijk door in plaats van het ethische beginsel het naturalistische te stellen, dat de theologische wetenschap juist geroepen is te bestrijden." (p. 62.)

gen en geene bondgenooten heeft, waarop het scher harte zijn uitspraak:

volkomen vertrouwen kan, heett net gedurende en ten gevolge van den oorlog zoodanige veranderingen in zijnen inwendigen toestand onderdaan. dat daardoor ook zijne buitenlandsche

staatkunde grootelijks gewijzigd wordt.

Toon Oostenrijk vrede maakte met Pruissen te Praag, maakte Oostenrijk vrede met zich zelf.

Oostenriik heeft getracht zich te verstaan met

verschillende nationaliteiten, en juiit daardoor Saussaye hiertegen overstelt, dan schijnt de heeft het zich in staat gesteld een grooten in- slotsom van zijn onderzoek weinig evenre-

vloed naar buiten uit te oetenen. in waarneiu aan zuj^ een s(;0uteii aanval

is de raad van graal von lusmarcic iin/g - Zijn ideaal toch zou zijn: handhaving der

voeid en het zwaartepunt van e os tegenwoordige Theologische faculteit, en op-

ri ksch keizernik van Weenen naar Pesth overge- .y, '. J J J c ' . ./

bLcrf. ceworden. De Masvaren hebben het over- richting nevens haar van een Staalsfaculteit

wirrf. pn 7ii 7.i*n nn Prnissfm als hun natuurlijken voov RooyïiscIis Iheologic.

bondcr«noot. en de anderen konden onmogelijk Men zou oppervlakkig meenen, dat hier-

opwegen tegen dit sterk element, dat hierin mede het beginsel, van facultatieve splitsing

m °i 1 • . Tv 1 M 1 1 .1 1 _* 1 -i. t'1

zeliDenoua zieu. ue nouuiug uer aer lagere scnooi, ais riciiisnoer uy ue re-

het Prager verdrag tot stand, en dat verarag geling van het Hooger Onderwys werd aan

neett ae nongaren gema,a,]it tut uengeou genomen

Was het niet natuurlijs voor ae or g j0Qr jen geac]1^en schrijver dezer

n^nofirt\nV r\Y\ ro nomPTl a « 1 AT,S . ° .

IBU utü ^ ó -r - ^r" r~, woorden toch wordt het verband tusschen

waarvan uuniie eiKcue uuaiucvu*.uiyauvi« ,

af te hangen en dat zij daarom met konden de questie van _ het Lager en die van het

rmwptpti? Hooger Underwijs volmondig erKena. »-Dy

Noch Frankriik. noch de graaf von Beust de regeling van het Hooger Onder

schenen dit regt.te. verstaan, maar nu begrij- wijs," zoo schrijft hij p. 60, »komt, nog pen ook deze twee alles veel beter, en Oosten- meer dan bij het lager onderwijs, inde

rijk en rruissen zijn welligt Detere vrienueu questie der lheologische faculteiten, de le

1 i -1 - 1 „4-i-~ Pi-: ~ fivoaf l A ° ~ , 1 ••

aan geaurenue ae iacitötü vijiti- jo-xcu. vensvraag te voorschyn, ol lNederlanü zijn

i leury werd eemge maanueu geieueu vuu, x,*- testantgch karakter al of niet verloochent.

P°iT w" Pr • Wie dus aan de Hoogeschool splitsing der

° "T ' z ;; : „1 fin; r ook deze Theologische faculteit in een Protestantsche sen te stemmen en te winnen, doen ook dtze o

poging mislukte, en zeer vriendelijke betuigin- en Katholieke voorstaat, zou men meenen

cron werden door den Czaar aan zijnen koninklij- op het gebied der lagere school voor facul-

P . ~ TI • T I !•" Tl • • _• *

ken oom te Jöerlijn gedaan, zooaat inaien meu tatieve splitsing m geiyiten zin xe zien de woorden der vorsten als eene uitdrukking ijveren.

der gevoelens van hunne volken beschouwen Intusschen is het van genoegzame bekend-

mag, ook van deze zrjae ae vreue verzeneru is De vriendschaD tusschen Pruissen en Oosten¬

riik rust, echter niet slechts op den goeden wil

.1 . v»rlV»r\nrlir»rf +n qqpVi PTl dft

aer vorsten. jL/e vcioiauunuuuuiö — i • , -i ji • i j-i.

nnitRBhB en Slavonische stammen is in den bewijs met, om de ongegrondheid van dit

u.ntctpn tiirl 7PWliit bekoeld. Een sterk anti- vermoeden tastbaar te maken

Duitsch gevoel wint terrein in Petersburg. Immers, zelf spreekt hij het uit: Hij

Het Duitsche element is verspreid aan de kusten verdedigt de instandhouding der Theologi

van de Baltische zee en is doorgedrongen tot sche faculteit om Nederland, als Staat, zijn de Russische provinciën Curland, Liefland en protestantsch karakter te doen bewaren.

Esthland. Gedurende eeuwen waren deze pro- |~)at protestantsch karakter, zoo meent

vincien onder Duitsche heerschappij; doch de j^y ^ za] Nederland vertoonen, door én een

bevolking is _eene gemengde, de hoogere stan- protestantsche én een katholieke faculteit

+ rjnn Initadh on 711 notanPn mt. flPTl A

„V r' TrriIJ" ;™ in het leven te roepen.

aaru uei z.c*cuiv miuuiou mvxucu um i t» i 1 • • j. iii

J alleen nok Pruissen is hem hierin ten voorbeeld:

wn= het. ruiforh element zeer Niemand zal ontkennen, dat Pruissen een

krachtig. Het° was natuurlijk slechts een zede- protestantsche Staat is gebleven, en in Pruislijk overwigt, en men erkende het in Peters- sen juist wordt, zij het ook niet aan alle

bur<r en liet het zich welgevallen, zoolang universiteiten, die clubbele xaculteit ge-

. . . iij.I_._I_ —

heid, dat Dr. d. 1. S, dezen weg thans voor

het nunst met bewandelt.

Duitschland slechts een naam was, krachteloos

en zonder gezag. Maar nu ziet men de belig-

chamincr van Duitschland in Pruissen en men

begint te vreezen dat verovering op invloed

volgen zal, en ofschoon Rusland natuurlijk:

Men kan niet zeggen, dat er juist nu veel gebeurt, dat in een blad als het onze uitdrukkelijk behoort en behoeft vermeld en besproken te worden. Voor den rentenier en voor den rusticreu burger is dit zeer aangenaam, want

vonden

sen niet zeer gelukkig

volden zal, en oisuuuuu uusi»uu »■ mi-- j ut„i„ mi , • , n

Pruissens stoffelijke magt niet vreest, is het Staat is en een dubbele Theologische fa-

toch eenigzins beducht voor Duitschen zedelijken culteit bezit, zal niemand weerspreken. Maar

invloed, en het maakt daarom deze Baltischt pro- de vraag is: blijkt het protestantsch karak-

vincifin Russisch door de Duitsche taal op de open- ter van den Pruissischen Staat uit die dub-

bare scholen te verbieden, en zelfs in reters- bele faculteit? En Weenen dan?

burg zijn de zaken zoodanig gewijzigd, dat de Qns dunkt, men zal nader"bij de waarDuitschèrs, die zoolang aldaar gevestigd waren en

hpirl y.iin . zon mpn het nrotfistanf.sp.li lraralr-

er zich thuis gevoelden, öf hanne kinderen voor pruissen uit de artikelen der con-

nunne opvoeding naar i^uiwonmuu tit üe 0ver de Staatskerk bewijst, en daarna den, óf een land verlaten, dat opgehouden heett , , J '

voor hen te zijn wat het plagt te wezen: een " xi • testantsch karakter, ter wille van een zeer unuis. , 1 •• 1 n i 1 li . Ti

Men mao- daarom veilig twijfelen óf er ooit aanmerKeiijK aeei aer uevoiKing, ooit aus

weder eene zoogenoemde „Heilige Alliantie" voor de katholieke godgeleerdheid een facul-

tusschen de drie Noordeliike Mogendheden tot ^eit geopend is.

stand komen zal; nogtans is de orde nieraoor \/raar nos vreemder wordt het ons te

niet bedreigd, want elk der volken heeft volop moede, zoo we van den geachten schrijver met zich zelf te doen, en is niet gereed om „„rnpmon. rlnf alles hier afhano-t, van de

zich bij eene andere nationaliteit aan te sluiten en . >)0f d vri:hejd en gelijkheid van alle een algemenen oorlog te doen ontbranden. „ » , , ___J . , _

Na.nnlenns reis naar Salzburs heeft niets opsre- »uu»uiCu

1 . , vr, rlp wrmhf. iS van flfi TAvn nhnnoiM

leverd, en Luxemburg, de Mamunie en de Bei-

rrigpVip cnnnrwprrftTl ha dden den Praiisehen Keizer theorie, die met de Iverk en de historie

gemakkelijk een voorwendsel tot oorlog kunnen breekt, of wel de ontwikkeling van het

ï • 7» 1_ * * • ,.l ..V. ^ r-n I /"II- 4- nl n 1.' X ^ -»-i 4-c Viorn 11 OA! 4-^ ,1,,

opleveren, waien ny in biuu 1 mcbuuti^ iu ue inu-

110eg was geweest 0111 den strijd te aanvaarden, derne maatschappil

of op bondgenooten met zekerheid had kunnen 2 795 spreekt hier anders vrij sterk. Maar

1 1 . _ _ ~

reKenea.

En zoo als de zaken nu staan is de reis van

den Pruissischen kroonprins naar Weenen en het bezoek van den Oostenrijkscheu aartshertog Carl

/-»v» von rlnn lroivov irci 11 Onofpnviilr

J^UULViy, UlUOUOl y UikX UUU iv^i/jv.j. ij IV, *1.1 1

te Berliin van groot gewigt als eene uitdruk- ae piute«Lani aezeii uei revoiuue zon-

" _ - V „ , I . • rr-,1 U 11

k nff van de behoefte, die in beide landen, al- cier venuucaeninff vau ^ju uwansei Kan aan

thans bij beide hoven bestaat; doch de goede vaarden. Dan nog vraag ik: leidt dit be¬

verstandhouding tus chen deze twee landen gmsel tot invoering eener.d u b b el e Staatshangt niet af van deze bezoeken, die gedaan faculteit?

of niet gedaan kunnen worden, maar van de ts --i ■, vnnr de K'erl-fr0nnAf.«ehan-

en alle overige Kerkgenootschappen de ééne

- 0 j-, A x

protestantsche faculteit moeten deelen?

We meenden dat juist Dr. d. 1. S. levenslang tegen dat amalgameeren der eigenaardige richtingen in het protestantisme, tot onberekenbaren zegen voor onze Kerk, ten heftigste geprotesteerd had.

Hoezeer we dus ook zijn praemissen gaarne tot de onzen maken, het blijft ons volstrekt onverklaarbaar, hoe men op deze praemissen een dubbele Theologische faculteit bouwen kan.

Het bijzonder protestantsche kan moeilijk in het stichten eener katholieke faculteit worden gezocht.

Het Staatskarakter van zoodanige faculteit zou haar elk protestantsch karakter onder ons tegenwoordig Staatsrecht ontnemen.

En niet minder eindelijk zou de dooreenmenging van Luthersche en Calviniaansche, remonstrantsche en gereformeerde, antieke en moderne, kerkelijke en doopsgezinde Theologie, de doodsteek zijn voor een protestantsche faculteit, die niet de schakeeringen der geesten vereffenen wil, maar alleen in scherpe karakterteekening de profetie zoekt van een welbewust leven.

We blijven daarom bij onzen eisch volharden en spreken, als vaste overtuiging uit, dat alleen de vrije universiteit een bevredigende oplossing van het vraagstuk kan brengen.

Zeer terecht zegt Dr. d. 1. S.: > De Theologische faculteit bedele geen plaats aan de universiteit, als dienaresse der andere faculteiten, die van haar leengoed leeft. Als de vrye handhave zij haar eigen, dat is haar gewijd karakter."

Volkomen waar en fier gesproken! Maar dan zij het ons ook vergund zijn uitroep: »Sit ut est aut non sit!" »Ze blij ve die ze is, of ze verdwijne," juist in het tegendeel om tekeeren: no>" sit ut est aut non sit! »Ze worde anders dan ze is, of eindige haar zieltogend leven."

Reeds in ons vorig artikel toch wezen we er op, juist het verleden en het heden onzer Theologische faculteit bewijst voldingend, dat ze in haar tegenwoordige vernouding niet met eere leven kan.

Beurtelings zijn aan al onze Hoogescholen mannen van uitstekende talenten, van lieren moed en onafgebroken geestkracht als professoren in de Godgeleerdheid opgetreden.

Niemand zal betwisten, dat ook thans nog menige stem van de godgeleerde catheder spreekt, die den moed eener warme Christelijke overtuiging aan eerbiedwekkende geleerdheid en scherpzinnigheid van oordeel paart.

Het buitenland wedijvert met onze eigen Kerk om aan onze Theologen persoonlijk die dankbare hulde te brengen.

Maar als dan, niettegenstaande die persoonlijke talenten, de Theologische faculteit, verre van invloed te winnen, steeds meer haar prestige dalen ziet. Voor de Kerk uitnemende winsten biedt (dit kon ook een Seminarie), maar den toegang voor haar geest bij de overige faculteiten steeds nauwer vindt dicht gesloten. Er nog is, maar meer als een aanhangsel van het academisch leven geduld, dan als het bezielend element van het organisme der Hoogeschool gekoesterd wordt. In het oog der overige faculteiten meer »bij gratie voortbestaat," dan als het natuurlijk hoofd in het academische familieleven gevierd wordt. Wie gevoelt dan niet met ons: het ligt niet aan de personen, maar aan het valsche der positie.

Uitstekende mannen hebt ge. Niet ligt dat gij ze uitstekender vindt.

Wisseling van personeel zou u niet licht winste, zeer licht schade brengen.

Zelfs met zulke mannen blijft een Staatsfaculteit als een nauwlijks gedulde haar onhoudbaar leven rekken.

Al was het met veel mindere talenten schept ge aan een »vrije universiteit" een bloeiend theologisch leven.

Utrecht, 2 Febr 1870. - K.

Staatkundig pers.

We bepalen ons ditmaal tot een antwoord aan de N, Rotterdammer en het Dagblad, die beiden onze aanbeveling van den heer Teding van Berkhout in den loop dezer week ter sprake brachten.

De N. Rotterdammer blijft in haar toon. We zeggen er niets meer van. Wien eerbiediging van den tegenstander als eerste eisch van discussie geldt, zal ook ditmaal haar toon moeten afkeuren.

Haar bezwaar lag in onze opmerking over de «Israëlieten."

Er was een stem opgegaan, dat bij het uittreden van den heer Godefroi, billijkheid eischte, een Israëliet in zijn plaats te benoemen, opdat deze talrijke minderheid althans één stem voor haar eigenaardige belangen in de Tweede Kamer zou bezitten.

Wij wezen dien eisch, voor zooveel ons betrof, af.

Niet dat we het recht der minderheid miskenden. Integendeel. De' billijkheid vorderde ook ons inziens, dat het Israëlitisch deel van ons volk zijn man had in het Nederlaudsch parlement.

Maar dit vraagden we: »0f zij (t. w. de liberalen, die op de keuze van een Israëliet aandrongen) dan ooit een woordvoerder uwer richting te Amsterdam hebben gekozen?"

Bij het haastig lezen heeft de redactie echter voorbijgezien, dat het woordeke »zij" niet op »Israëliet", maar op »men" terugsloeg, en ons de ongerijmde meening toegedicht, alsof de Israëlieten te Amsterdam zulk een overwegenden invloed hadden, dat zij de keuze van een afgevaardigde beslissen konden , en alsof wij 00^ yan Israëlieten zouden willen, dat zij een » Candidaat der Christelijk-historische richting" stemden.

lang tegen dat amalgameeren der eigenaardige richtingen in het protestantisme, tot onberekenbaren zegen voor onze Kerk, ten heftigste geprotesteerd had.

Hoezeer we dus ook zijn praemissen gaarne tot de onzen maken, het blijft ons volstrekt

kan.

Op die onware voorstelling nu grondt ?! de beschuldiging, dat wij de vergeldingsle6' tegen de Israëlieten in practijk hebben ge' bracht. »Leer om leer." Gij Israëliet hu'' onzen candidaat niet gestemd, dus stemfflet wij den uwe niet.

De enkele opmerking, dat we niet tot Israëlieten spraken, maar tot de »liberaleni die ten behoeve der Israëlieten opkwamen is voldoende, om de nietigheid dezer beschik diging in het oog te doen springen.

Eerst daarna hebben we de houding de' Israëlieten besproken.

Natuurlijk dat de eisch der > liberale riten hunnen behoeve, bij hen zeiven alleï' eerst weerklank moest vinden.

Hun riepen we daarom toe: Gij zijt mifl' derheid. Onder deze kieswet kunt gij minderheid niet tot uw recht komen. kieswet is het illiberale werk der »liberalenDe weg om tot uw recht te komen is voo' u geen andere dan voor ons: bestrijding der kieswet.

Hierin vindt de redactie een soort va" omkoop.

We vragen in ernst: Mag dan een part® die gelijk de onze, in minderheid is, ee" andere minderheid niet tot bestrijding eeneï kieswet oproepen, die alle minderheden ge' lijkelyk drukt?

Wie stelt de Israëlieten hooger? De N* Rotterdammer, die hun, bij wijze v»9 politieke aalmoes een enkelen afgevaardigd toebeschikt, of de Heraut, dien hen $ vrije mannen oproept, om te strijden voo' hun recht.

Maar wat bovenal onvergeeflijk is. De redactie had zich vergist. Het zij zo"' Maar ook dan nog mag ze niet oneerlijk ziji1. En dit was ze.

Met gespatieerde letters toch schreven we'

_ „Maar als de Israëlieten voortgaan het exclusi' visme der liberalen te steunen, dan, dunkt onS' gaat het te ver, van ons te vergen, dat wij u® prijsgeving van eigen beginsel, de nadeelc® van dit uitsluitingsstelsel ten hunnen behoeve zuil®11 verhelpen."

Waarom, zoo vragen we, liet de N. Rot' terdammer die gespatieerde woorden: Me' prijsgeving van eigen beginsel woorden die haar geheele redenering omver' werpen — opzettelijk weg?

Het Dagblad was billijker in zijn oordeel' Het kastijdde zelfs naar verdienste de scheev*® voorstelling door de N. Rotterdammeï van ons artikel gegeven.

Toch heeft het geen vrede met onze op' roeping.

Vooreerst neemt het aanstoot aan on't6 bewering: »dat het spreken van stemver' snippering door het stellen van eigen ca»' didaat een ellendig verzinsel der partij' zucht is."

De redactie meent, dat het stellen va" een eigen candidaat steeds bedenkelijk blijft' omdat de radicale partij-, vooral bij hei" stemming, zoo dikwijls door kraclitsinspa»' ning de grenzen van het geoorloofde do^ overschrijden.

Deze verdediging is uiterst zwak.

Gesteld de radicale partij liet zich ver' leiden tot min goede practijken, waaroö1 zou ze dan bij eerste stemming ziel' binnen de grenzen van het geoorloofde hoü' den, en eerst bij herstemming die over' schrijden?

Ons dunkt, tegen dit nietsbeteekenen^ argument, staat een werkelijk voordeel cvef' Stelt onze richting geen eigen candicaati dan blijven stellig een derde deel onzer kiezers thuis.

Waar geen beginsel in het spel is, schijn^ de gang naar de stembus vaak te tijd rooveud.

Hebben we daarentegen een eigen candi' daat, en komen dus op, wie kunnen, daO wordt de volstrekte meerderheid hierdoo* grooter en de kans voor den tegenstander minder'om bij eerste stemming te slagen.

Maar de kansberekening van der conser' vatieven voordeel laten we liun veilige over>

^ . o

Wat we hun intusschen niet kunnen toegeven, is, dat ze ook nu weer bij monde van het Dagblad ons kwalificeeren als >eene fractie der c o ns e r vat ie v e partij."

Dat men ons een fractie der »natio-

nale partjj" genoemd heeft, was een tijd

lang, uit welbekende oorzaak, te begrijpent

niettegenstaande ons aanhoudend protest.

Maar als men thans notc verder wil gaan

-i

en niet schroomt, onzen zetel naast de conservatieven in het nationale gezelschap met een weinig begeerde plaats in de conservatieve partij te doen verwisselen, daö moeten we of aan een schrijffout denken, of verzoeken dat men zoo goed zij, niet tegen onzen wil over onze personen te beschikken.

Het Dag b 1 a d eindigt met een beroep op onze erkentelijkheid.

Zouden er, zoo vraagt het, nog vijf uwer geestverwanten in het parlement zitting hebben, zoo der conservatieven steun hu» niet ten goede ware gekomen?

Men zou bjj meer dan één kiesdistrict de vraag kunnen reciproceeren.

Bedoelt men dan, dat de conservatieve partij, waar ze kans zag, haar eigen candidaten te doen zegevieren, uit gevoel vaü billijkheid zich onzer ontfermd heeft, om een vijftal plaatsen voor ons te veroveren?

We zouden meenen, dat zulk een herinnering beter achterwege ware gebleven.

Maar neemt men aan, dat dit werkelijk de toestand is, dan voorzeker, aarzelen we geen oogenblik te verklaren, dat we als Staatspartij liever slinken in het parlement, dan door aanvaarding van weldaden onze zedelijke kracht te verspelen.

toegegeven, wat we ten volle beamen, dat

het protestantsch beginsel, krachtens zijn

geestelijk karakter, tot vrijheid voor alle kerkgenootschappen leidt. Toegestemd dat

behoefte, die in beide landen diep gevoeld wordt, om in vrede met elkander te leven en

te verkeeren, en wel in beider belang.

C. S.