Wat we voor den Israëliet vragen, we eischen het ook voor onszei ven. Werpt men ons genotene, maar dan toch opgedrongen "weldaden voor, dan antwoorden we met de fierheid die vastheid van overtuiging schenkt: »We willen geen plaats in de Kamer door anderer aalmoes, maar naar recht!" .

Utr. 2 Febr. 1870. ' IC.

Christelijke pers.

Ten betooge, dat de Kerk ia haren tegenwoordigen toestand werkelijk vrij is, ontvangen wij thaus een antwoord van het Kerkelijk Weekblad op de vier door ons gestelde punten. Dat antwoord zegt:

lo. Dat de koninklijke approbatie van onze kerkelijke organisatie thans juist zóóveel waarde heeft, als de Kerk zelve eraan hechten wil.

2°. Dat door de opheffing der Kon. Besluiten van '16 en '52 geen verandering in die organisatie zal gebracht worden, maar alleen door den wil van de vertegenwoordigers der gemeente.

3°. Dat die vertegenwoordigers het recht en de macht daartoe hebben.

4°. Dat zij niet gehouden zijn zich te gedragen naar eenig artikel van welk Koninklijk Besluit ook, wijl deze gehoorzaamheid niet van

"u — * _i • - i i , -i

uüii in uie Kwanten gevraagd is.

De slotsom van het betoog is, dat de intrekking der genoemde Besluiten zeer wenschelijk is met het oog op de door ons allen verlangde scheiding van Kerk en Staat.

Wij herinneren, ter voorkoming van mogelijke begripsverwarring, dat in onze artikelen uitsluitend de staatkundige zijde der quaestie besproken werd. Wij vragen vervolgens, of de voorstelling, die de redactie in 1 en 4 van den bestaanden toestand geeft, in overeenstemming

mag heeten met de werkelijkheid. En verklaren eindelijk dat, hoe verblijdend het ook wezen moge, dat de redactie met ons naar hetzelfde einddoel streeft, er niettemin een aanmerkelijk verschil bestaat tusschen het door haaien het door ons gekozen uitgangspunt.

Wij willen, vóór elke andere verbetering in de organisatie der Kerk aan te brengen, een einde maken aan den valschen, onzedelijken grondslag, waarop die organisatie rust, en wel door dien grondslag geheel weg te nemen en er eet* beteren voor in de plaats te stellen. Geen palliatief, maar een radikaal geneesmiddel.

De redactie wil door wijziging, verbetering van de bestaande organisatie, tot stand gebracht door middelen, welke die organisatie ïelve aan de hand doet, dé smet, die op hare geboorte kleelt, gaandeweg uitwisschen. M. a. w. die organisatie doen vallen in haar eigen zwaard.

Voor haar is de intrekking der Koninklijke Besluiten »zeer wenschelijk" voor de opheffing van wat zij noemt de vormelijke betrekking tusscnen Kerk en Sta'at.

Voor ons is die intrekking' de conditio sine qua non van alle volgende hervormingen, de eerste eisch, die eene Christelijke Staatkunde der Regeering in den tegenwoordigen stand van zaken voorleggen moet.

Wij blijven daarom vragen:

Geldt de zedelijke verplichting voor den Staat niet om een onrecht, dat zij de Kerk, ten koste van haar bloei en ontwikkeling, heeft

aangedaan en voortdurend aandoet, goed en zooveel mogelijk ongedaan te maken, door een andere daad, die niets anders wezen zal dan de vernietiging dier eerste, trots alle later aangebrachte wijzigingen en verzachtingen, onwettige daad?

Is er iets goeds te hopen voor do Kerk, die geesteljjk is en dus cok in hare organisatie haar geestelijk karakter moet uitdrukken, van eene organisatie, die naar uw eigen vonnis, in karen oorsprong geheel ongeestelijk is?

wocn de gedachte wil zich aan ons opdringen , ^ dat de redactie het eigenlijk toch niet ernstig meent met de bewering dat do Kerk vnj is. Er zijn uitdrukkingen in haar betoog, dle ons recht geven om dat vermoeden uit te spreken. » Na de bedoelde intrekking, zoo spreekt zij, zal elke aanleiding tot ingrijping van de zijde der regeering worden afgesneden." Alsdan zal er >bij de Synodalen geen vrees meer bestaan voor een ministeriëel schrijven, dat hen op de vingers tikt," en »voor den misgreep van '16 berouw getoond worden." Vergissen wij ons, of ligt in deze bewoordingen de stilzwijgende toestemming, van de waarheid, dat de bestaande toestand niet de ware, dat de Kerk Werkelijk gebonden is door den Staat?

_ Men weet dat onlangs op nieuw door een dienstdoend ouderling te Amsterdam openlijk geprotesteerd werd tegen de pas geëindigde moderne prediking. Men vreest, dat deze handelwijze nu ook van de zijde der tegenpartij naVolging vinden, en dit aanleiding tot ongeregeldheden zal geven. Met het oog hierop geeft de Bazuin den wensch te kennen dat, nu de kerkbesturen weigeren recht te doen, de rech-

i*or uitspraak doe, en verklare wie van beide wettig recht heeft op zijne plaats in de Kerk.

IJ begrijpen welk eene diepe verontwaardiging het gezicht der zedelijke wanverhoudingen in onze kerk in het gemoed der toeschouwers moet wakker roepen. Doch wij kunnen niet inzien, uat het tot de bevoegdheid des wereldlijken rechters zou behooren, te beslissen, wie het recht heeft in het geestelijk lichaam der kerk de plaats en de waardigheid eens dienaars te bekleeden. Deed hij het, hij zou zich daardoor

ftet crezacr nvp.r rif». p.mismfint.ift flknmat.ioran. p.n

% 0 - ■— — P—i

zich plaatsen op het gebied der dogmatiek, dat geheel buiten zijne competentie ligt. Daarenboven, indien de rechter u, orthodoxe, heden in \ gelijk stelde, en nieuwe «ongeregeldheden" riepen morgen een nieuwe procedure in 't leven, en de rechter, inmiddels van kerkelijko zienswijze veranderd, besliste dan ten voordeele van den moderne, zou de Kerk zich ook dan aan zijne uitspraak moeten onderwerpen? Allen die het zwaard, nemen, zullen door het zwaard vergaan, — geldt het niet in de eerste plaats voor de Kerk?

De vrees werd onlangs uitgesproken, dat de afwisseling, die tolken jare in de redactie der jjazuin plaats vindt, nadeelig werken zal op "en bloei van het blad. De redactie vindt deze vrees overbodig, omdat allen, die elkander in de leiding van het blad afwisselen, op den bodem der Belijdenis staan en van harte met haar instemmen. Hoe uitnemend dit ook zijn moge, het komt ons niet geheel voldoende voor. Onze Belijdenis, voor 300 jaren reeds geschreven, kan uit den aard der zaak in vele opzichten

slechts een richtsnoer, een maatstaf zgn, waarnaar onze zienswijze zich regelen moet. Nooit echter een kompleet wetboek, dat in alle mogelijke gevallen voorziet. Ook voor de redacteurs onzer bladen blijft h«t daarom altijd de vraag: in welken geest zal de Belijdenis worden uitgelegd en toegepast ? Daarenboven, niemand onzer kan alzijdig zijn. Onze bladen zijn, indien zij althans iets willen zijn in de groote verscheidenheid van kerkelijke uittingen en nuances van richtingen waaronder wij leven, onwillekeurig de dragers van . eene bepaalde kleur, de predikers van éëne bepaalde zijde der waarheid. Zij vertegenwoordigen eene richting, welke ook. En al geven zij dan ook gaarne ieder »de gelegenheid om zijn gevoelen uit te spreken," hun hoofddoel is iets anders, iets hoogers dan dat. Hoofddoel is het oefenen van een vormenden, een leidenden invloed op de aanhangers van de richting, wier woordvoerders zij zijn in de pers, en het uitspreken van oen beslist, helder, weldoordacht oordeel over de vraagstukken van den dag, die zoo vaak met verbijsterende snelheid oprijzen en met een even verbijsterend verschil van opinie worden besproken. Eenerleiheid is een groot kwaad in den boezem eener redactie, maar gebrek aan eenheid niet minder.

Het nieuw Ontwerp van wet, regelende de inrichting der bewaarscholen, is dezer dagen verschenen. De IIoop des Vaderlands heeft het, wat do hoofdgedachte betreft, met ingenomenheid begroet. De inwendige inrichting dezer scholen wordt bijna geheel vrijgelaten, en de gemeenten niet vervlic/it ze op te richten. In¬

derdaad, dit is juist het beginsel dat wij ook

op het lager onderwas zouden willen zien toegepast, en waarvan de Minister de noodzakelijkheid daar maar niet schijnt te kunnen inzien. Bij de bestaande belangstelling, zoo spreekt Zijne Excellentie met het oog op de bewaarscholen, behoeft geen prikkel te worden gezocht. Maar waarom, zoo vragen wij, dien dan gezocht op dat andere gebied, waar gij geen stap doen kunt zonder een belangstelling te ontmoeten, wier bestaan, uwe eigene oppositie tegen haar onloochenbaar maakt, en die, indien gij haar slechts het levenslicht en de noodige levenslucht gundet, uwen prikkel gl spoedig geheel overbodig zou maken ? Het is waar helaas! ook dit ontwerp spreekt al weéi* van eene bijdrage, die geheven kan worden. Maar behoudens deze uitzondering is het een feit, dat de Regeering hier geeft, ongevraagd en vrijwillig, wat zij elders hardnekkig en trots alle billijke vertoogen blyit

van kennis gekweekt werd, ten koste van godsdienstig gevoel en van practische bedrevenheid, en voegde zich daarbij de overtuiging dat uit de school, waar alle leerstellig godsdienstig onderwijs geweerd wordt, een bevolking moet voortkomen, weinig gehecht aan de kerk, en bijgevolg, naar zijn oordeel, op wier zedelijkheid weinig te rekenen valt."

Ook het Christelijk Weekblad bespreekt de door Junius voorgestelde wijzigingen in de onderwijswet , en wijst er met nadruk op dat de onderwijzer, door het bekleeden van eenig kerkelijk ambt (kostoraat of voorlezerschap), het neutrale karakter, dat de wet hem gedurende zes dagen dwingt te dragen, op den zevenden dag op eenmaal en geheel in strijd met den geest der- wet aflegt. — De meening van Junius, dat de Staat ook aan onderwijzers van bijzondere scholen pensioen verleenen moet, bestrijdt het als met de eischen der billijkheid in strijd. Wie nooit in dienst van deu Staat cestaan heeft, kan moeilijk op belooning van

Staatswege hopen. — Eindelijk nog wenscht het blad dat aan candidaten voor het onderwijzersambt, die bij de examina worden afgewezen , door de Commissie opgave gedaan worde van het vak of de vakken, waarin zij te kort gekomen zijn. Een alleszins billijke maatregel.

Repliek.

weigeren.

Krachtig en waardig is de wederlegging van de niet zeer nobele argumenten, waarmee de Minister zich onlangs in de Eerste Kamer behielp. Men leze die in haar geheel in het blad zelf, en men zal met de redactie instemmen, dat de eisch van algeheele, onbelemmerde vrijheid van onderwijs, zonder verdringing van Staatsonderwijs, waar dit aan lokale behoeften voldoet en begeerd wordt, niet verflauwen mag,

maar steeds klemmender moet worden gehoord. »Wij vragen," zoo ongeveer formuleert de Wekstem dezen eisch, »dat het vrije onderwijs ons als eenig overgebleven heiligdom uit den gereformeerden staat van vroeger worde gewaarborgd door den revolutionairen staat van heden."

De Hoop des Vaderlands maakt thans cok een begin met de bespreking der bekende brochure van Junius. In hem, den eerlijken liberaal, die zijne richting opwekt om aan de billijke eischen der minderheid tegemoet te komen, begroet zij een bondgenoot in deh strijd vóór de herziening van artikol 194 der Grondwet. Zii bestrijdt echter zijna n.ee-

ning, als zouden de liberalen als lichaam het initiatief willen nemen tot wijziging van hetgeen verbetering behoeft. En terecht. De liberaliteit der liberalen is te lang en te dikwerf een

hersenschim gebleken, dan dat onze party zich nog langer met de hoop daarop zou kunnen paaien. Neen. De partij die verbetering aanbrengen zal, is eenig en alleen > die coalitie, die ad hoe zich vormen moet uit de > »godvruchtigon en vrijgezinden uit alle richtingen;' die in den feilen kamp onzer dagen tusschen vrijheid en staatsalvermogen, tusschen geloof en ongeloof, als een vast aan een gesloten falanx zich in de bres plaatsen, en tegenover elke Regeering die haar nederrukken wil, de banier van vrijheid en recht omhoog houden zal, totdat de overwinning behaald is. De spreuk^ der vaderen • »Eendracht maakt macht, zal blijken

ook bij de zonen hare kracht rog niet verloren te hebben.

De N. (iocssclie Courant is beducht dat men in Nederland te weinig beseft, hoe spoedig het drijven der radikalen Indië voor ons verloren zal doen gaan. Een te grooter ramp, naarmate het, volgens haar vaststaat, dat Nederland, uiteen finantiëel oogpunt beschouwd, zonder Indië niet bestaan kan. Zij wil daarom door getrouwe, niets ontziende mededeelingen aangaande den veelzins verwarden toestand, die in onze over-

zeesche bezittingen heerscht, hare wapenen tegen de verandering in het regeeringssysteem richten, die de radijcalen er tot stand gebracht willen zien. — Het komt ons voor dat zij, om doeltreffend te strijden, dan aantoonen moest, dat de jammeren waaronder Indië thans gebukt gaat, geen andere oorzaak kunnen hebben dan het drijven der radikalen. En wat betreft de

finantiëele zijde der quaestie, zoo is het niet in de eerste plaats de vraag, welk regeeringsstelsel voor Nederland voordeelig is, en of het moederland zonder de koloniën zou kunnen bestaan, al of niet. De eerste, alles beslissende

en _ beheerschende vraag is en blijft, hoe de billijkheid en rechtvaardigheid, hoe een Christelijke staatkunde in één woord de verhouding tusschen Nederland en Indië wenscht geregeld te zien. Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën.

De Volksbode wijst op de toenemende zedelijke verbastering van ons volksleven. Op de socialistische zaden, die in de haiten des volks, niet het minst in die van den arbeidersstand, gestrooid wordtn door bladen als bijv. de Toekomst, met zijn dezer dagen verzonden, ibeiuchten prospectus. Het eenig geneesmiddel voor deze kwalen des tijds ziet zij in Mt Christelijk onderwijs, met milde hand onder alle standen des volks verspreid, omdat dit alleen de door God gestelde maatschappelijke orde leert eerbiedigen en op den plicht der toenadering wijst van de onderscheidene, maar daarom elkander niet vijandige rangen en standen. Merkwaardig en bij uitstek actuëel zijn de volgende door haar aangehaalde woorden van Bosscha, aangaande koning Willem II: »Bij hem bestond reeds de vrees, dat op de Nederlandsche volksschool een overdaad

We ontvingen van Dr. Chantepie de la Saussaye het volgende schrijven:

»In de Heraut van 7 Januari 11. leest men onder de rubriek » Christelijke pers," het navolgende bericht:

>Het N. Vaderlandse!» Courantje wijst op de hoogst gewichtige verklaring van Dr. Chantepie de la Saussaye in den N. Rotterdammer. Daarin wordt aan het publiek bericht, dat hij onze schoolvereeniging verlaten heeft, omdat er op de laatste Al6emeene Vergadering een politiek program was aangenomen, en het in dit program opgenomen protest tegen het woord » Christelijk" in art. 23 hem misdadig voorkwam. Zeker ligt er èn in die verklaring, èn in bet blad, waarin ze geplaatst werd, èn in het ontbreken van elke aanleiding er toe, een zSer beteekenende oorzaak van droefheid voor de ledeu onzer Vereeniging."

Voor een referaat, vooral als het tevens kritiek bevat, is nauwkeurigheid eeu eerste vereischte. Om aan den referent de gelegenheid te geven om zijne, voorzeker onwillekeurige, ofschoon onverklaarbare — onverklaarbaar, omdat het N. Vaderlandsch Courantje, waaraan bij zijn bericht ontleent, hieraan geen schuld heeft — onnauwkeurigheid te herstellen, wordt hem hier¬

nevens het door mij in de N. Rotterdammer gegeplaatst stuk toegezonden.

Uit dit stuk blijkt:

lo. dat de uitdrukking »misdadig" niet in het publiek door mij gebezigd is. Indien zij, als aansluiting aan een welbekend advies, in de

Algemeene Vergadering van de Vereeniging voor Chr.-Nat. Schoolonderwijs uitgesproken, ook in den afscheidsbrief voorkomt, door mij aan de Retterdamsche Hulpvereeniging geschreven; deze brief was niet voor openbaarheid bestemd. Evenmin als ik zelf dien brief wil publiceeren, omdat het niet voegzaam is alles wat in bijzondere kringen gezegd kan worden, ook in het openbaar te zeggen, evenmin kan ik de bevoegdheid erkennen, hetzij van het hulp-, hetzij van

het hoofdbestuur, of van wie ook, öm daaruit ééne uitdrukking te lichten en die aan publieke kritiek te onderwerpen.

2o. Dat het onjuist is te zeggen, dat er voor mijne mededeeling volstrekt geene aanleiding

bestond. Die aanleiding wordt in het stuk zeit vermeld. En hierin ligt ook de reden van het plaatsen in de N. Rotterdammer. Ik beschouw een courant nog altijd als een voertuig, niet alleen van de gedachten der redactie, maar ook van mededeelingen aan het publiek. Waar men nu meent aan het publiek der stad zijner inwoning iets te moeten medeelen, doet men het best zijn bericht in het aldaar meest gelezen dagblad te plaatsen.

Ik meen meer reden te hebben om mij over het gebruik, dat in de > Christelijke pers" van mijn bericht gemaakt is, te beklagen, dan ik zelf reden gegeven heb om zich over mijne handelwijza te ergeren of te bedroeven.

D. Chantepie de la Saussaye.

Rottei dam% 28 Januari 1870.

van het Christelijk onderwijs is dan de N. Rotterdammer.

Niet dan in de hoogste noodzakelijkheid zal men dus iets stegen dat onderwijs" in hare kolommen publiceeren, zoo men dat onderwijs lief heeft.

Kan het niet anders, dan zal men het toch nog doen met groote soberheid, en niet zonder een ondubbelzinnig woord van sympathie voor wat men met een bloedend hart bestrijdt.

Die noodzakelijkheid bestond hier echter niet.

Andore organen stonden hem ten dienste. In Rotterdam zelf ontbrak die gelegenheid niet.

En aangenomen, dat het daar geplaatst moest, dan had alles wat bij het Schoolverbond niet rechtstreeks hoorde, onverbiddelijk geschrapt moeten worden.

Met volkomen kalmte en ongeveinsde oprechtheid geven we den geachten schrijver de verzekering, dat hij ons Christelijk gevoel dooide plaatsing in dat blad van dat artikel smarte heeft aangedaan.

Ten slotte nog iets over het woord »misdadig.'?

Dr. d. 1. S. meent, dat de hulpvereeniging dit stuk onder zich had moeten houden.

Het zij ons vergund over de rechten eener »vereeniging," die steeds met open vizier handelde, en die nooit stilzwijgendheid in l^aar sfeer heeft opgelegd, een ander gevoelen te hebben.

Wat officiëel is, is eigendom dor vereeniging en dus ter harer beschikking.

We gelooven niet, dat men in eenige vereeniging hierover anders denkt.

Dat treurig woord! Dat ■»misdadig!" Kunnen we het ons laten aanleunen?

We gelooven het niet.

En daarom niets wenschten we liever dan dat, óf door Dr. Beets óf door Dr. d. 1. S., een verklaring van dezen term gegeven werd, die het ons begrijpelijk maakte, hoe men in een heiligen strijd zulk een woord bezigen, van elkander overnemen en stereotypeeren kon.

We vreezen van dat ééne woord »misdadig," — blijft het daar in zijn verpletterende zwaarte liggen — zoo eindeloos veel kwaad!

Utr., 2 Febr. 1870. K.

Verkiezing; te Amsterdam,

Van hen zeggen we daarom, alleen, dat noch de heer Asser, noch de heer van Reenen, onzerzijds kunnen gestemd worden, zonder verloochening van beginsel.

Eerst bij mogelijke herstemming zou er van voorkeur sprake kunnen zijn.

Ook nu weêr hebben de conservatieven ons geen »aannemelijken candidaat" aangeboden.

Blijkbaar zoeken ze de overwinning door een candidaat, die ook op den steun van een smaldeel der liberale party rekenen kan.

Wij beoordeelen dit niet, en zeggen slechts, dat juist hierom onze stem te minder kan verlangd worden.

Nu althans, nu we een eigen candidaat hebben, kan er van stemmen op den heer Asser of van Reenen dus geen sprake zijn.

Nu althans niet, nu we een candidaat hebben, op wien we trotsch mogen zijn.

Een man, wiens onwrikbaarheid van overtuiging »allen bekeud is." Die een reeks van jaren zijn vaderstad met onverdroten ijver in de gewichtige betrekking van wethouder heeft gediend. Wiens onafhankelijke positie zijne politieke zelfstandigheid waarborgt. Een man, wiens kalme bezadigdheid hem bo ven het drijven der factiezuclit verheft. Een man eindelijk, dien zelfs de felste tegenstander met eerbied bejegenen moet, en wiens verleden onwraakbaar getuigenis geeft van wilskracht en moed.

Met zulk een candidaat kan er geen aarzeling, kan de keuze niet twijfelachtig zijn.

En daarom, althans bij eerste -stemming, worde geen stem door onze geestverwanten uitgebracht dan op

Mr.

J. J. TEDING VAM BERKHOUT,

lud-Wethouder van Amsterdam.

K.

Kerk.

Een belang'rijk adres.

Onderstaand adres 'werd ons ter plaatsing ingezonden:

Aan de Hoogeerwaarde Synode der EvangelischLuthersche kerk.

Rotterdam 1870.

Hoogeerwaarde Heeren !

Het is met het oog op de kerkelijke regtsbedeeling in een drietal Protestantsche kerkgenootschappen liier te lande, dat ondergeteekenden, allen mansledematen derEvangelisch-Luthersche Gemeente te Rotterdam, zich tot deze Hoogeerwaarde Vergadering wenden, met het ernstig verzoek, om invoering van onbeperkte vrijs kerkelijke verkiezingon; een regt hun door de Apostolische kerk als een heilig en onvervreemdbaar erfgoed achtergelaten.

De toch beperkende bepalingen van het Synodaal Reglement opzigtens het\beroepen van predikanten, zijn van zulk eenen aard, dat zij in lijnregten strijd zijn met de regteu der Apostolische kerk, welke heden ten dage, behoudens enkele uitzonderingen, aan manslcdematen in andere kerkgenootschappen ruim worden toegekend.

Het is dus vooral met het oog op meergenoemde regten, dat ondergeteekenden, op grond van de Heilige Schrift, nadrukkelijk opkomen tegen de vijfde zinsnede van artikel 26 van het Synodaal Reglement, alwaar volstrekt van geen » kiesvrijheid" sprake is, volgens het Apostolisch beginsel en zoo als dat min of meer is weggelegd in de zesde zinsnede van meergenoemd artikel; maar wel van eene toekenning van regten met beperking, waardoor de gemeente en mansledematen van ons kerkgenootschap niet alleen tegenover elkander in een valsche positie zijn geplaatst door die beide bepalingen, maaide kern der gemeente aan zulke banden wordt gelegd door welke het bijna onmogelijk is zijne stem uit te brengen. Met andere woorden, de staatsregterlijke maar geenszins Evaugelischs bepaling in dat artikel opgenomen, waardoor men alle leden zonder onderscheid tot belastingschuldigen maakt, maken het schier onmogelijk dat de mansledematen hunne stem kunnen uitbrengen, zoo als dat in andere kerkgenootschappen geschiedt. En het is vooral met betrekking tot de crisis van de Christelijke kerk in het algemeen, als met die tot den tegenwoordigen toestand der Evangelisch Luthersche kerk in het bijzonder, dat zij als leden dier kerk, wien men alle kerkelijke regten onthoudt, in allen ernst protesteeren tegen bepalingen, door welke de plaatselijke kerkbesturen eene absolute vol, magt erlangen, door welke de leden der gemeenten verre worden achtergesteld.

Zijn dus de mansledematen door de bepalingen van bovengenoemd artikel in hunne regten bekort, het geldt niet minder artikel 18 van het 1 Reglement op het plaatselijk kerkbestuur, al-

I waar in de tweede zinsnede, aau den Grooten Kerkeraad eene volmagt wordt verleend, door

■ welke de mansledematen niet het minste regt

■ verkrijgen zoo als in audere kerkgenootschappen, om zulke personen te kiezen, die zij eveneens als de meestgeschikten kunnen achten om de

t betrekkingen te bekleeden waarvan in laatstgenoemd artikel wordt gesproken. Maar ook de vierde zinsnede van "meer genoemd artikel, welke in verband staat met het beroepen van ' predikanten, is wederom zoo ingrijpend en onk evangelisch, dat zij ook daartegen moeten pro3 testeeren, daar het verleenen van een dubbele • stem aan ieder kerkeraadslid (een regt, waar.1 van zelfs in de wetten van den Staat geen - sprake is) noch de Apostolische Schriften, noch de geschiedenis der Christelijke kerk gewag e van maken; en dus het nepotisme der Roomsche kerk tegenover de mansledematen in ons kerkgenootschap op den voorgrond wordt gesteld. ° Dientengevolge achten ondergeteekenden zich '• verpligt te protesteeren tegen bovengenoemde a bepalingen en dringen er ernsti' op aan, om r ook in ons kerkgenootschap de onbeperkte vrije y kerkelijke verkiezingen in te voeren op eene wijze die het me.;st overeenkomstig is met de beginselen der Apostolische kerk wier gesehie,f denis ons in de Heilige Schrift is opgeteekend; opdat in dit opzigt de mansledematen der Evan-

II gelisch Luthersche Kerk ook mogen roemen op hunne regten (het beroepen van predikanten en benoemen van ouderlingen en diakenen) welke

We danken onzen geachten medebroeder voor de gelegenheid ter correctie, die hij ons biedt. Inzage van de stukken heeft ons overtuigd van de juistheid zijner opmerking. De passage over art. 23, en de kwalificatie van onze houding als „misdadig" kwam wel in het schrijven

aan de Rotterdamsche Hulpvereeniging, niet in het courant-artikel voor. Schijnt het insluipen van zulk eene vergissing hem „onverklaarbaar," dit toont slechts ten overvloede, dat men zelf bij ervaring de beslommering van wekelijksche journalistiek moet kennen, om zich de bezwaren, die dit met zich brengt, te kunnen > verklaren." Minder bevredigt ons zijn beweren: dat er aanleiding voor de mededeeling van zijn bezwaar tegen het „politiek program" bestond. Er was sprake van het Schoolverbond. Hij wilde verklaren, dat hij zich niet van aansluiting aan dezen Bond had onthouden, uit sympathie voor

onze houding op de vergadering van £1 üctober. Misschien had een thetiscke verklaring kun¬

nen volstaan. Die vreeze om van sympathie met broeders verdacht te worden, ware misschien beter achterwege gebleven. Maar dit beslisse het hart. Stellig kon de mededeeling volstaan, dat hij geen lid van »Chr.-Nat. Onderwijs" was. Het feit der uittreding uit de •t>Vereeniging" te vermelden, was reeds te veel. En er dan nog bij te voegen, waarom men was uitgetreden, was voor ons gevoel een min gelukkige greep. Dit »aanleiding" te noemen, is wel wat heel ruim genomen.

Erger bezwaar hebben we echter tegen de plaatsing in -de N. Rotterdammer. Ten volle stemmen we in met de klacht, dat menig blad der Christelijke pers aan Dr. C. d. 1. S. vaak reden tot ergernis heeft gegeven. We vragen niet, of hier reden toe bestond, maar keureu het onvoorwaardelijk af. Bij alle.openhartigheid van kritiek mag waardeering en broederzin nooit ontbreken. De Christelijke bladen hebben een hoogere roeping, dan mannen, die sieraden hunner eigen richting zijn, zeer te doen. Maar juist omdat we Dr. d. 1. S. volkomen waardeoren en hem als een broeder liefhebben, mogen we als journalist niet zwijgen, waar hij, naar onze vaste overtuiging, ontrouw aan zijn broeders pleegt.

Nu weet ieder, dat er geen feller vijandin

De vraag in ons vorig nummer gesteld, »of er ook te Amsterdam een Christelijkhistorische partij bestaat?" is reeds boven onze verwachting in zeer verblijdenden zin beantwoord.

Weinige dagen reeds na onze oproeping heeft zich eene commissie van zeer geachte burgers vereenigd, om openlijk aan hunne medekiezers

Mr. J. J. Teding van Berkhout

als candidaat aan te bevelen.

Hierbij zelfs heeft zij zich niet bepaald. Niet slechts voor de Tweede Kamer, ook voor den Amsterdamschen Gemeenteraad meende zij haar invloed ten beste te moeten geven-.

Bij beide verkiezingen dus treedt onze richting op met een eigen candidaat.

Reeds dit feit bemoedigt, ook al mocht het blijken, dat zij slechts enkele stemmen op zich vereenigden.

Niet in het stemmental, maar in de vastheid van beginsel, ligt de onverwinlijke kracht, die over de toekomst eener richting beslist.

Beschik over duizenden stemmen, maar

zonder een vast beginsel dat ze vereenigt, — en voor een wijle kunt gij overwinnen, maar straks leidt uw beginselloos stemmen

naar andere wateren af, en niet slechts de overwinning ontgaat u, maar ook uw richting sterft weg.

Houdt daarentegen met onverzettelijke fierheid vast aan uw beginsel. Hebt de geestkracht eene oogenblikkelijke overwinning af

te wijzen, die men u ten prijs van uw beginsel wil doen 'koopen. En juist dan, als ge bereid zijt met uw beginsel te sterven, bloeit de richting, waaraan ge uw invloed verpand hebt, straks met verjongde' levenskracht op.

Moge de nitkomst bij de stembus de verwachting der commissie dan niet teleurstellen!

Blijve niemand van Christelijk-liistorische richting, die kiesrecht te Amsterdam heeft,

van de stembus terug.

Gevoele ieder de dure verplichting die op hem rust, om het ook bij de stembus te toonen, dat de Christus der Schriften nog moedige belijders in de hoofdstad van ons vaderland heeft.

Men zegge niet, dat toch onze candidaat slechts een .luttel aantal stemmen op zich vereenigen zal.

We weten, dat bij een census, ver over de honderd gulden, onze richting, die vooral in de lagere burgerklasse haar kracht heeft, geen beslissende slag slaan kan.

Dat is het onrecht van ons kiesstelsel!

Dat is de onrechtvaardigheid onzer kieswet!

Ook dat onrecht zal hersteld worden.

Niet lang meer, of een nieuwe Kieswet roept ook den ny veren burger naar de stembus op.

Maar juist om dat recht te verkrijgen, moeten we ons vertoonen. Zoo licht vergeet men uw bestaan, zoo ge zelf de moeite te veel acht, om een teeken van leven te geven. Voltallige opkomst onzer geestverwanten wordt daarom door den eisch van het oogenblik gebiedend geëischt.

Niet een angstvallig berekenen van de uitkomst, maar welbewust plichtbesef stempelt den man van karakter.

En geeft men aan die roepstem gehoor. Komt men ter stemming op. Dan twijfelen we geen oogenblik, of alle stemmen onzer geestverwanten zullen zich op Mr. T e d i n g van Berkhout vereenigeu.

De gedachte zelfs komt niet in ons op, in discréditeeriug van de heeren Asser of van Reenen een aanbeveling voor onzen candidaat te zoeken.

Hij zelf zou dit ten sterkste afkeuren.