wijze, zijn edelen vader, den groothartig en vriend van David waardig, toen hij met groote waardigheid en verhevene *zelfverloochening uitriep: Hij neme ook het gansche weg; naardien mijn heer de koning 'met vrede in zijn huis is gekomen.

C. S.

De kerk en de wereld.

in.

Het is de roeping der kerk het leven deigodzaligheid te openbaren. Men moet daarom ook aan de uitdrukking »goede werken" eene alomvattende beteekenis geven. Een oude Engelsche theoloog, John Berridge, heeft zich eens alzoo uitgedrukt dat hij, vóórdat hij Christus kende, zoo veel zedelijkheid gepredikt heeft, totdat er geen zedelijk man in zyne gemeente was. Hij bedoelde daarmede, dat zoolang hij tot hen niet sprak over het werk van Jezus Christus en het werk van den Heiligen Geest, het zonder nut was tot hen te spreken over de eischen van een heiligen aan de wereld niet gelijkvormigen wandel. Maar loopen wij niet ook gevaar alzoo van Jezus Christus te spreken, dat wij het doel uit het oog verliezen, waarvoor Hij in de wereld gekomen is? Want het bloed van Jezus Christus moet onze gewetens niet stomp maken maar levendig. Immers Christus is aan het kruis gestorven, opdat wij der zonde zouden sterven en der geregtigheid leven, en Hij zelf heeft ons gezegd dat, tenzij onze geregtigheid boven die der Earizeën uitmunt, wij het koningrijk van God geenszins zullen ingaan. Die geregtigheid, welke Jezus van ons eischt, is de vrucht der geregtigheid, die Hij ons zelf gegeven heeft, en die aan allen en in alles moet openbaar worden in do wereld door onze goede werken. Indien wij nu niet door onzen wandel

nen beschamen, die Uhristus niet kennen ; indien

men met uit ons leven kan opmaken dat wy met Christus leven en de genade Gods in onze harten hebben gesmaakt, hoe kan dan de wereld weten dat wij kinderen van God zijn?

Jezus Christus heeft in zigtbare gedaante deze aarde verlaten , en wij rhoeten nu het leven van Christus om zoo te spreken op aarde voortzetten en getuigen van 't geen Hij heeft gezegd en gedaan. Wij moeten daarom gedurig op Hem zien, om naauwkeurig te weten wat er van ons geëischt en verwacht wordt. Alleen zij, die wedergeboren zijn, kunnen Christus volgen. Want zij, dio slechts uit den eersten Adam geboren zijn, kunnen niet het loven van den tweeden Adam openbaren, maar zij zyn in de wereld en van Je wereld. Het leven van Christus te volgen en te openbaren is de openbaring des Heeren in de kerk. In de kerk moet daarom de liefde wonen, want Christus zelf heeft ons gezegd: » Hieraan zullen allen weten dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij elkander lief hebt." De wereld weet niet wat regtzinnige leer is , en den vrede, dien de geloovige smaakt, verstaat zij niet; maar wanneer zij een leven vol liefde ziet, gezegend in en geheiligd door de liefde van Christus, dan kan zij ook dat leven verstaan als eene bevestiging van het nieuwe gebod, dat Christus den Zijnen gegeven heeft.

Wat beteekent het woord » Nieuw!" Hierpiede wordt vooi zeker niet het Oude Testament een verwijt gedaan, of' verondersteld, dat de heilige mannen Gods van liet Oude Verbond niet door den geest der liefde werden bezield, maar wel wordt daarmede gezegd,.dat sedert Gód de wereld alzoo lief heeft gehad, dat Hij Zijn eengeboren Zoon niet heeft gespaard , God mensch geworden en Jezus aan het kruis is gestorven, de liefde eene nieuwe openbaring heeft gehad, en eeue volheid en kracht, zoo als nooit te voren. Van daar dan ook de vermaning elkander lief te hebben, zoo als de Heer ons heeft lief

gehad. Indien wij nu als kinderen Gods op de aarde leven, dan zal ook de kerk op nieuw kracht ontvangen de zieken te genezen, de duivelen uit te werpen en vrede en rust te brengen in verontruste harten en zegen en licht in do gewesten van duisternis en ellende.

Maar laat ons, terwijl wij over de kerlc spreken, vooral onzen persoonlijken pligt niet vergeten. Laat ons bedenken, dat, terwijl de kerk één geheel vormt, deze eenheid wederom zoo wonderbaar is, dat de enkele gedeelten waaruit deze eenheid bestaat, op zichzelf een geheel zijn. Laat ons evenzeer koortsachtig ongeduld als traag wachten op een teeken uit de hemelen vermijden. Onze pligt is eenvoudig te beden-

Ken, aat wy »z;jn (iods maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heft, opdat wij in dezelve zouden wandelen" (Efeze 2: 10). Onze persoonlijke pligt is niet eene zaak van keuze, evenmin als onze geboorteplaats. Hot is van alle eeuwigheid bepaald en komt tot ons uit den hoogen hemel. Wij hebben onzen bepaalden kring, ons bepaald werk, en op dit pad openbaart zich de Heer in stilte aan elk Zijner discipelen. Toen Judas, nietlskarioth, aan Christus vroeg: »IIeere! wat is het, dat Gij IT zeiven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?" antwoordde Hij: »Zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren, en Mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot Hem komen en zullen woning bij Hem maken (Johannes 13: 22, 23)." Te wandelen in den weg der gehoorzaamheid is onze pligt, en dan komen de Vader en de Zoon, en wonen in ons. Alzoo zullen wij wandelen in de goede werken, die van alle eeuwigheid voorbereid zijn, alzoo worden wij het licht der wereld en vervullen aldus de zending, (want ons leven als Christenen is eene zending Gods aan de wereld,) die God ons heeft opgedragen. Alzoo, laat een iegelijk onzer zijn weg gaan, zijn pligt vervullen, maar dan tevens zich herinneren, dat hij van eene wolk van getuigen is omringd, en allen te zamen elkander in wandel en gebed des geloofs steunen. 0. S.

ï*e dood van graaf Montalemfoert.

Weinig wist de graaf, toen hij den allerbelangrijksten brief schreef, die in ons laatste nommer werd medegedeeld, dat hij zoo spoediw deze wereld of, zoo als men gewoonlijk zegt°, het »land der levenden" zoude verlaten. Ik kan het niet van mij verkrijgen een woord van den uitstekenden Owen, wiens werk, vooral over den brief aan de Hebreën, ook in Nederland bekend is, terug te houden. Toen hij zeer ziek en den dood nabij was, dicteerde hij eenen brief aan zijnen secretaris, en onder anderen kwamen deze woorden daarin voor:» Ikben nog in het land der leyenden." W eldra echter hervatte hij: »Schrap deze woorden uit en schrijf: Ik ben in het land der ster¬

venden en ik ga naar het land der levenden." Alzoo is het inderdaad, want sedert de zonde en met de zonde de dood is in de wereld gekomen, is ons gansche leven een gedurig sterven, totdat wij ingaan in het land en tot die plaats, waar geen sterven' is en zij, die in Hem gelooven, Hem, die geen God is der dooden maar der levenden , eeuwig leven. Doch dit slechts in het voorbijgaan.

De graaf Montalembert was de zoon van een Franschen vader en eene Schotsche moeder en schijnt in zijn persoon 't geeii edel is in beide natiën te hebben vereenigd. Van zijn Pransehen vader had hij geërfd het romantische en ridderlijke enthousiasme en van zijne moeder de diepe godsdienstige overtuiging en gloeijen de bezieling'. Naauwkeurige en diepe overtuiging

ging hand aan hand met vurige toewijding aan 't geen hij voor waar hield. Hij bezat voorts de schitterende helderheid en iuistheid van uitdruk¬

king, die de uitnemendste Pransche schrijvers eigen is, en tevens de ruime beschouwing die meer de Engelsohe kenmerkt. Dien ten gevolge was hij van ganscher harte aan de Rcomsche kerk gehecht en tevens een ernstig bewonderaar en heldhaftig verdediger van de vrijheid. In beide volgde hij eene ideale rigting, en noch de vrijheid noch de kerk, die. hij verdedigde, zijn eene wezenlijkheid. De kerk, die hij van ganscher harte diende en bewonderde, zocht hij te vergeefs met tranen zelfs in Rome, en den Staat, dien hy, zoo gaarne gezien had uitmuntende in waardigheid en vrijheid, in verband met deze

kerk, maar niet onderworpen aan haar, zoo als hem wel eens verweten werd, was eene hersenschim.

Door zijne moeder met Groot-Brittannie zoo naauw verbonden, beminde hij de constitutioneele monarchie, het parlement, hare vrijheid en ook hare zelfregering en het openlijk en vrijmoedig bespreken van alle en de meest verschillende

belangen. Hij betreurde hare ketterij, maar

waardeerde haren godsdienstigen yver en haren evangeliserenden invloed. Hij was een liberale Roomsche en geloofde dat liberale beginselen en Roomsche leerstukken hereenigd kunnen worden, en de Roomsche kerk en vrijheid met elkander in vrede kunnen leven; daarom stond hij alle tirannie in kerk en staat tegen en had hij een warm hart voor alle onderdrukten, en niet het minst voor onderdrukte nationaliten. Hij was de vriend van Lamennais en Lacordaire, liet zich een verwijt van den paus in 1831 welgevallen en keerde

naar .trankrylc terug, meer dan ooit gereed om met groote kracht en welsprekendheid de onafhankelijkheid der kerk tegenover den staat en zijne oppermagt te verdedigen.

Republikeinsche en radicale staatslieden vielen hem hard van wege de beginselen, die liii met

betrekking tot het onderwijs beleed, en verweten hem dat hij onder de leuze van vrijheid het onderwijs de Roomsche geestelijkheid of de Jezuiten in handen wilde spelen. Men deed hem onregt, daar hij alleen de universiteit en hare heerschappij tegenstond, omdat het consulaat en het eerste keizerrijk de universiteit misbruikt hadden, om een slaafschen geest in de bevolking te voeden. Zijne ideale kerk was de groote zedelijke kracht, die de wereld van diepe duisternis in vroegere eeuwen had gered, en die haar nog zoude redden uit de diepe verzonkenheid, die verwant is aan despotisme.

In de laatste dagen van zijn leven heeft hij gezien, dat de keizer ernstig bedacht schijnt te zijn om constitutioneele vrijheid van regering aan Frankrijk te waarborgen, maar hij heeft tevens gezien hoe de Ultramontaüen het liberale catholicisme veroordeelen, zoodat zij hem met smaad en haat bedekken. Neen. vriiheid en

Romanisme kunnen niet vereenigd worden, en elke poging om beide te dienen, moet in teleurstelling eindigen. C. S.

liene nieuwe Bijbelvertaling; in Engeland.

Het is onder de tegenwoordige omstandigheden niet van belang ontbloot te vernemen, dat ook in Engeland de noodzakelijkheid eener nieuwe Bijbelvertaling ter sprake is gekomen, en wel door verscheidene bisschoppen en geleerde mannen, die van de waarheid geenszins afkeerig zijn. Niets is gemakkelijker aan te wijzen, dan dat er enkele onnaauwkeurigheden en onjuistheden in de bestaande en algemeen erkende vertaling worden gevonden. Doch hieruit volgt slechts, dat wijzigingen wensehelijk, en zoo ge wilt, uitvoerige randteekeningen noodzakelijk zijn, maar geenszins dat men de bestaande vertaling aanraken, om niet te zeggen aanranden mag.

De Bijbelvertaling is eene zaak van nationale geschiedenis en nationaal leven, is op het innigste verbonden met de wording der kerk en de ontwikkeling van kerk en volk, en het i3 daarom een ruwe greep in deze nationale zelfstandigheid, wanneer men een zoo edel gedenkteeken door allerlei zoogenaamde verbeteringen tracht in overeenstemming te breno-en'

i- 1 1 1. . 1 "1 1 T f>, -r-P

jiiüu iLiuuürne uenKueciuen en Denoeicen. Km-ip.

Bijbelvertaling is yoor het volk en dit volk is volkomen tevreden met 'tgeen het heeft, en de geleerde mannen zullen geenszins tevreden zijn met eene nieuwe vertaling, door wie ook gemaakt.

Onze tijd is in geenen deele geschikt om eeue nieuwe Bijbelvertaling te maken. Er ontbreekt ons in de eerste plaats het eenvoudig kinderlijk geloof; want allen zijn zop zeer door twijfelzucht aangetast, dat zij de eenvoudigheid, ik zoude bijna zeggen, de onbevangenheid missen, om het Woord Gods als zoodanig op te nemen en te vertolken. Willen enkele geleerde. mannen zich vereenigen om volgens hunne zienswijze eene nieuwe vertaling te maken, niemand zal het hun ten kwade duiden, maar integendeel zal ieder liefhebber van Gods Woord er zich in verheugen, wanneer door hunnen arbeid licht wordt verspreid over die Schrift, die gegeven is om een licht op onzen weg te zijn. Maar het is geheel iets anders, wanneer eene zoodanige vertaling de plaats wil innemen van haar, die gedurende eeuwen de harten der gemeente heeft verkwikt en gevoed.

Ik geloof niet, dat het Engelsche volk zich eene nieuwe vertaling zal laten opdringen en ben er zeker van, dat de vrienden der nieuwe Synodale Bijbelvertaling ook in Nederland meer tegenstand ontmoeten dan zij verwacht hadden. En ik zeg:^ teregt, want de Nederlandscfie overzetting is de voortreffelijkste die ik ken, en er bestaat dus geen de minste reden om dit kleinood prijs te geveu. C. S.

Gebeurtenissen van den dag.

De vraag, die thans vele gemoederen in Frankrijk niet slechts, maar ook elders, voor zoover de Fransche politiek invloed ook op andere landen uitoefent, bezig houdt, is het zenden van een bijzonderen afgevaardigde naar Rome, om de bijeenkomsten van het concilie bij te wonen. Het is niet waarschijnlijk, dat de Fransche regering zich hiermede zal bemoeijen, vooral omdat de zaak reeds zoover gekomen is, dat eene tusschenkomst onmogelijk is, en omdat zij niet leiden kan tot praktische uitkomsten. Redenen voor liet zenden van eenen afgevaardigde zijn, dat het vaststellen der onfeilbaarheid als dogma de Fransche geestelijken en leeken verdeelen zal, aan den paus eene plaats zal geven , die geheel verschilt van dio welke hij tot dusver volgens het concordaat heeft ingenomen, en dat botsingen tusschen de kerkelijke en burgerlijke wet onvermijdelijk worden. Daarom wil, zoo zegt men, de Fransche regering gebruik maken van haar oud en niet bestreden regt, om in het concilie gehoord te worden en daarom wil zij derwaarts een man zenden, en wel den hertog van Broglie, die evenzeer uitmunt door zijn

Roomsch geloof en zijne vrijzinnige beginselen. Er valt volstrekt niets aan te merken tegen den hertog, maar het is te laat, en men kan er zeker van zijn, dat de paus zich door bedreigingen niet zal laten verschrikken noch overhalen tot andere gedachten, door een of twee latijnsche speeches van een Fransehen gezant. En gesteld nu dat de paus en het concilie hunnen weg gaan en geen acht slaan op de dooiden Franschen afgevaardigde geopperde bedenkingen , zal de Fransche regering zich dan niet grootelijks beleedigd achten en deze beleediging

aan zichzeive hebben te wijten i Laat ze daarentegen den paus en het concilie hun weg gaan, dan zullen zij vaststellen wat zij wenschen,

maar niet ligt zal een Franséh priester de wetten van Frankrijk overtreden en zich in conflict brengen met de overheid. Rome op dit oogenblik aan zichzeive over te laten en eene poging om de klove tusschen haar en de beschaafde en moderne maatschappij zoo groot mogelijk te maken, is het eenige verstandige en veilige, en zal allengs de scheiding tusschen eene vrije kerk en een vrijen staat hoe langer hoe'meer voorbereiden en misschien noodzakelijk maken.

De regering heeft buitendien volop werk, en wordt niet weinig bemooijelijkt door eene on¬

tevreden regter, eene lastige linkerzijde en een gedurig weifelenden keizer, zoodat zij zeker niets beter doen kan dan zich niet inlaten met dingen, die haar niet onmiddelijlc raken.

De Fransche regering kan de zaak laten rusten en behoeft geen notitie te nemen van 'tgeen

juist nu in het concilie omgaat, maar wat zullen de liberale Katholieken, geestelijken en leeken beginnen, wanneer eenmaal door den paus en het concilie als dogma vastgesteld is, datgene waartegen zij zoo nadrukkelijk gedurende vele jaren en nog onlangs getuigenis hebben afgelegd ?

De leeken zouden kunnen zwijgen en zich stilzwijgend onderwerpen, doch wat zullen de leidslieden doen? Zij hebben steeds volgehoudon, dat er eene school in de Roomsche kerk is, die voor sreen leugen terug deinst, tot vervalschin-

gen haar toevlugt neemt en den paus tot haren afgod heeft gemaakt. Ik heb daarvan duidelijke bewijzen gegeven in het laatste nommer van de Heraut. Wat zullen deze mannen doen ? Zij staan thans bloot aan de heftigste en hartstogtelijkste aanvallen van de zyde der Ultramontaansehe schrijvers; zal men hunne stilzwijgende onderwerping aannemen, of zullen zij moeten verklaren, dat al 'tgeen zij voor valsch en leugenachtig hebben verklaard, waarheid is, en dusdoende al hunne beginselen en verklaringen, gedurende vele jaren afgelegd, verlochenen?

De lagere geestelijkheid in Frankrijk is geenszins op de hoogte der bisschoppen. Do Fransche regering heeft voor hoogere betrekkingen steeds de meest vrijzinnige mannen gekozen, maar de priesters zijn zeer Roomsch gezind, en verheugen zich bijna in het vernederen van hunne bisschoppen, dio door de hooge positie den paus gegeven, veel van hunne onafhankelijkheid verliezen. Evenals in den Staat gaan democratie ter eener en absolutisme ter andercr zijde hand aan hand, en men beweert zelfs dat sommige priesters hunnen bisschoppen een alles behalve aangenamen ontvaugst voorbereiden. Uit dit

alles blijkt dat de onfeilbaarheid van den paus menigerlei gevolgen zal hebben, als zij, waaraan ik niet twijfel, tot dogma verheven zal zijn.

Het duël tusschen Don Hendrik van Bourbon, broeder van den echtgenoot der exkoningin van Spanje, en den hertog van Montpensier is een teeken des tijds. Twee prinsen, zeer na verwant, duëlleren en naderen elkander tot op acht schreden, en de een schiet den ander dood als of hij een hond was." Zoo veel is zeker, dat door deze daad de kansen van den hertog van Montpensier op den Spaanschen troon niet verbeterd zullen zijn. Er zijn die gelooven, dat de hertog allengs noodzakelijk wordt, omdat de Spaansche regering volstrekt niemand vinden kan, die het bouwvallige huis steunen of bestieren wil. Men zegt dan ook, dat de burgerstand te Madrid, die eene oplossing der hangende vraag tot eiken prijs begeert, niet ongezind is zich den hertog van Montpensier, die het gemakkelijkst te krijgen is, te laten welgevallen. De progressisten, aan wier hoofd generaal Prim, Spanje's eerste minister en alleenheerscher staat, en de republiekeinen zijn echter geenszins met deze keuze ingenomen, maar staan haar integendeel op alle mogelijke wijze tegen. Nu de hertog van Montpensier zijn eigen bloedverwant heeft doodgeschoten, mag men veilig onderstellen, dat zelfs de Spanjaards, dapper en ridderlijk als zij zijn, zich onmogelijk een koning kunnen laten welgevallen, die op deze wijze zijne handen met bloed heeft bezoedeld. C. S.

Een zeer ernstig geschil.

Er is een zoor ernstig geschil

tusschen leden van » Christelijk-Nationaal Onderwijs," dat met de uittreding van enkelen hunner allerminst beslecht is.

Mr. Groen van Prinsterer moge van onwaardeerbare zel'fbeheersching blijk hebben gegeven in de vriendelijke zachtheid, waarmee hij zijn bestrijders, zelfs waar hij polemiseerde, bejegend heeft, toch verliest, naar onze overtuiging het geschil daarmee niets van zijn hoogst ernstig karakter.

Het geschil dat ontstond is principieel,

en discussie daarover mag dus noch ter linker noch ter rechterzijde ontweken worden.

-Men vergist zich, zoo men meent, dat hier slechts gekwetste eigenliefde in het spel is, zoo men waant, dat door terugneming van een bedenkelijk woord (»misdadig") de harmonie te redden ware. Men kent de geesten, men doorziet de verhoudingen niet, zoo men den opgestoken storm door een woord ter zelfverdediging reeds bezworen acht.

Integendeel. Naar onze overtuiging is

O O O

nu slechts ter goeder ure uitgebroken, wat reeds jaren lang in het verborgen heeft gesmeuld.

We zeggen ter goeder ure. Want in ernst we zien niet, wat we hier betreuren zouden, of het moest zijn, de volstrekte on-

mogelykheid die ook nu weer bleek, om duizenden bij duizenden in éénzelfde zienswijze te vereenigen.

Men was het niet eens, al scheen men het eens te zijn. Dit gaf een valsche, een gewrongen verhouding, die beiderzijds de geestelijke kracht verlamde. Er was schijn van uniformiteit, maar zonder eenheid van

levenswortel, en hoe lang' men de scheuring van het hout dan ook tegen houde, door de ijzeren groeikracht komt de eindelijke splijting der stammen toch.

Hoe langer die uitblijft, des te gevaarlijker zelfs. En in zooverre verheugen we er ons over, dat de gevaarlijke mijn nu reeds sprong.

Niets wenschen we daarom liever, dan dat deze strijd zoo principiëel mogelijk worde doorgestreden. Hoe duidelijker men het verschillend inzicht onverbloemd en onverholen, uitspreekt, des te vrijer zal men tegenover elkander blijven, des te lichter zal het vallen, ook bij de hardnekkigste

. i,, °

worsteling, elkander ongeveinsdelijk die achting en waardeering te gunnen, die bij elke doeltreffende discussie wordt geëischt.

Smoring van "het geschil thans, zou het later in nog veel bedenkelijker verhouding doen terugkeeren. Reeds te lang zweeg men. Waar beginselen in het spel zijn baten nar¬

cotische middelen niet.

Toch ontveinzen we ons het bedenkelijk

karakter met, dat zulk een strijd zou kunnen aannemen.

Er zijn personen in het geschil betrokken.

Personen van naam.

Personen met hun eigene en onderlinge antecedenten.

We behoeven de namen van Groen, Beets en la Saussaye slechts te noemen, om dit tastbaar te maken.

Ja,.... het zou kunnen zijn, wat God verhoede! dat persoonlijke consideraties, dat persoonlijke antipathiën, een strijd vergiftigden, die, op zuiver terrein gehouden, zulke heilzame vruchten belooft.

Het zou kunnen zijn, dat, ook al zetten de leiders zeiven elke persoonlijke consideratie ter zijde, al bleef de ontmoeting in den

kampstrijd, tusschen hen persoonlijk, ridderlijk in vorm en broederlijk in geest, dat toch door beider volgelingen, »p ] u s royaliste que le roi," min edele wapenen in den strijd werden gebezigd,

Het zon kunnen zijn, dat men, van welke zijde ook, den slag op principiëel terrein bleef weigeren, en dus de gelegenheid benam, om de gerezen spanning tot oplossing te brengen.

Het zou kunnen zijn! En dan zeker ware

nooit noodlottiger twistappel in onze kleine

schare geworpen. Dan ware de schade niet te berekenen, die één overspannen woord, onvoorbedacht op een samenkomst van Jbroeders geuit, voor de Christelijke belangen

in ons vaderland zou na zich slepen.

Maar we vreezen dit niet. Beiderzijds gevoelt men te zeer, dat het om den invloed van het Christendom, dat het om de heiligste belangen onzes volks te doen is. Gold

het een byzaak, men had reeds toegegeven. Nu juist kan, nu juist mag men dit niet. Noch ter eenre, noch ter anderer zijde.

Maar juist dat heilig karakter van den aangebonden strijd zal dan het onedele vuur ook verre houden. Men zal gevoelen, dat zich zelf voor God schuldig maakt, wie om iets anders dan om »Christendom en Natie" zich ten strijde aangordt. Niet absoluut zal men tegenover elkander staan, maar als wedijverende ter bevordering van het door beiden beoogde doel. En beiderzijds zal men gevoelen, dat, wat ook de uitslag van den strijd zij; woorden niets afdoen, maar door elk naar zijn overtuiging de hand aan de ploeg moet worden geslagen, om de voren van ons volksleven open te leggen, opdat er het zaad des Evangelies in worde gestrooid.

Daar we ook zei ven bij dien strijd geen zwijgende toeschouwers wenschen te blijven, willen we ditmaal reeds, ter opfrissching van het geheugen onzer lezers, een vluchtige historische herinnering geven van de wijze waarop het geschil is ontstaan.

Men weet, het was op de Algemeene Vergadering van de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs, dat de oppositie bij monde van Dr. Beets aan haar ontevredenheid lucht gaf.

Zij werd den 19d<™ en 20sten Mei te Utrecht gehouden, na door de prealabele vergaderingen der Hulpvereenigingen te zijn voorbeiteid.

Ieder gevoelde vooruit, dat het »Program ter Schoolwetherziening" ditmaal het hoofdmoment van het debat zou vormen.

Van meer dan ééne zijde (o. a. door de hulpvereenigingen Amsterdam , Rotterdam en Leiderdorp) was bij de Hoofdcommissie aangedrongen op het concipieeren van een program, dat tot het vinden der zoolang gezochte formule zou kunnen leiden.

De Hoofdcommissie, hoewel schoorvoe- I

tend, ging hiertoe over, en onderwierp aan de consideratiën der Hulpvereenigingen, het bekende tweeledig voorstel:

1. Wijziging van artikel 194 der Grondwet ; en

2. in afwachting daarvan, wijziging va» artikel 23, 33 en 34 der schoolwet.

Niet vluchtig, maar zeer ernstig, werd dit concept-voorstel in de meeste hulpvereenigingen overwogen.

Zoover bekend is, werd echter in geen dier vergaderingen de geduchte waarschuwing: „gij pleegt een misdaad" gehoord.

Niet onvoorbereid kwam men dus ter vergadering op.

Oppositie werd gewacht.

De voorzitter wees hierop in zyn openingswoord, waarin hij uitdrukkelijk verklaarde, »dat men niet schromen moest de Hoofdcommissie te bestrijden, om den schijn van tweedracht te ontgaan." Ook al verschilt men in zienswijze over de meest gewenschte wetsverandering! toch bleef er een hoogere eenheid over. En opdat deze betuiging geen phrase zou schijnen, stelde hij der vergadering voor, zich vooraf te vereenigen in een scherpgetee-

kende motie, die, nauwelijks voorgedragen» zonder eenig protest, en met enthousiasme werd aangenomen.

Zij luidde aldus:

„Geen voorrang en uitbreiding van een openbaaï onderwijs, met een zedeleer zonder dogmatische» m grondslag (la morale indépendanté), waardoor de staatsschool, zoogenaamd neutraal, in een erger dan godsdienstlooze, in een geprivilegieerde secteschool dei modernen, haar eigenaardige volkomenheid erlangt." „Aan de waardigheid èn van het Christelijk volksbelang èn van de bij uitnemendheid nationale richting, waarvoor wij opkomen, gedachtig, is het ons niet te doen om aftroggeling van eene aalmoes. Wij vragen aan de Kamers en aan de Kroon, niet als gunst, maar als recht, het handhaven der dierbaarste vrijheden , eigendom der natie, met het bloed de>' voorvaderen betaald, in onze volkshistorie met onuitwischbare letteren gegraveerd,' en daaruit als onvervreemdbaar overgeboekt in de grondwet."

Bij de daarop gevolgde discussie werd het voorstel der Hoofdcommissie verdedigd doof de heeren: Feringa, Wolbers, Exel, Smelikt Steenbergen, Wijle, de Néufville, NahuySt Brummelkamp, Bleeker, Rijnders, Teding van Berkhout, Groen van Prinsterer en Kuyper.

Oppositie vond het bij de heeren: Husen» Voorhoeve, Cohen Stuart, Gefken, Hogerzeil, Hoedemaker, Saaymans Vader, Posthumus Meyes en Beets.

Men was het beiderzijds eens over de onwaarheid van het woord »Christelijk" in onze tegenwoordige wetgeving, maar verschilde in de beantwoording der vraag:»of

het wegnemen van dit woord de belangen van het Christendom schaden of bevorderen zou?" Eenerzijds beweerde men, dat dit woord een macht moest blij vèn om den Staat mee? Christelijk te maken. Anderzijds daarentegen , dat juist wegneming van het woord) door de kracht van het Christelijk volksgeweten, den Christelijken invloed op onzen Staat bevorderen zou. Onder de opposanten

waren er ook, die, hoewel de laatste meening deelend, toch meenden, dat het initiatief niet van onze zijde mocht uitgaanIn dien gèest lieten twee van de negen opposanten zich uit.

Hoewel de oppositie tegen het voorstel zich van den aanvang der discussie geopenbaard had, bleef toch langen tyd het debat uiterst kalm en was van geanimeerde woordenwisseling geen spoor.

Deze wending nam de beraadslaging eerst door het optreden van Dr. Beets.

t)r. Beets had geen deel genomen aan

de voorafgaande beraadslagingen in de ver¬

gadering der Hulpvereeniging.

Dr. Beets had de belangrijke discussie op de Algemeene Vergadering niet bijgewoond, maar was eerst op een zeer vergevorderd uur ter vergadering verschenen. Men was reeds op het punt om tot stemming over te gaanDe Voorzitter meende de debatten te kunnen resumeeren, maar gaf juist door het noemen van Dr. Beets in zijn speech aanleiding, dat ook deze meende zich in het debat te moeten mengen.

De Voorzitter sprak het volgende:

„De Voorzitter heeft zijn leven aan deze zaak gewijd, en zou liever verwijzen naar zijne antecedenten ; maar hij gevoelt dat hij niet zwijgen mag. Het geldt hier de Christelijke vlag eener in haar on- > loochenbare eigenaardigheid anti-christelijke wet. Eendrachtig hebben in de Tweede Kamer onze vrienden (vrienden ook van den heer van der Brugghen) de heeren Mackay, Elout, van Lijnden, van Èeede zich daartegen verzet. Een smartelijke taak, doch waarvan levenden noch dooden berouw hebben gehad. Christelijke opleiding, waarde Israëliet recht van beklag heeft, is een bijvoegsel zonder zin; Christelijk, in het verband der wet, is eene bedrieglijke leus, een onheilig woordenspel. Men heeft gezegd: moet christelijk weg, dan ook maatschappelijke, dan ook deugden er uit. l)e ongerijmdheid der conclusie stelt de verkeerdheid der praemissen in het volle licht. Reeds in 1861 heeft Dr. Beets, hij schier alleen, in eene vergadering van honderd predikanten, den moed gehad, ronduit te verklaren dat het valsche principe leiden zou tot eene school, waar en' kei lezen schrijven, rekenen, en stilzitten zou worden geleerd. Er is door van der Brugghen eene uitdrukking gebruikt, waarop men zich beroept.- „Het woord christelijk is eene belijdenis van het Nederlandsche volk." Frotestaiio actui contraria. Eene beklagenswaardige illusie van onzen vriend. Hij verbeeldde zich dat volkomen neutraliteit mogelijk is en dat, naast de godsdienstlooze school, de ijver der Hervormde Kerk voor onderwijs in de Christelijke godsdienst verdubbelen zou. Hij heeft de dienstvaardigheden der praktijk met verontwaardiging beleefd. Later zou hij gezien hebben hoe de zoogenaamde neutrale school in een secteschool der modernen haal' eigenaardige ontwikkeling verkrijgt; hoe het woord Christelijk, opgenomen in de vijandige atmosfeer onzer dagen, een krachtig werktuig ter ontchristelijking van het Nederlandsche volk wordt."

Hierop vroeg Dr. Beets onmiddelijk het

woord en uitte zich in zeer warme taal op deze wijze:

Ds. N. Beets verheugt zich zeer, dat Ook de J naam van van der Brugghen genoemd is en er gewag is gemaakt van zijne bedoeling met de uitdrukking Christelijke en maatschappelijke deugden. Hij kan echter niet dulden dat de nagedachtenis van van der Brugghen schade zou lijden. Wat de uitdrukking „Christelijke" zelve betreft, zij kan dus