J

zyiiü sbeueu «u uurpen, en overal waren er

vele dooden, want binnen drie dagen stierven in alle deelen des lands zeventig duizend mannen. En als David deze groote ver¬

woesting aanschouwde, verootmoedigde hij

zien voor den Heere van ganscher harte en riep hij met een verbrijzeld gemoed: »Zie, ik, ik heb gezondigd, en ik, ik heb onregt

gedaan , maar wat hebben deze schapen gedaan? Uwe hand zij toch tegen mij en mijns vaders huis." Edeler, aandoenlijker woorden werden nooit door een vorst gesproken, en zij die zich vermeten een afkeurend oordeel over David uit te brengen, behoorden voorzeker hunne eigene harten grondig te onderzoeken en zich af te vragen, of zij ooit een dergelijk gevoel van schuld hebben gehad, ooit alzoo hunne schuld hebben beleden, ooit alzoo het zondige bekend, en niet alleen de gevolgen, maar de zonde zelve hebben gevreesd en betreurd.

Het volk was in waarheid even als hij voor God schuldig, want ook zij hadden gezondigd en des Heeren wet in menigerlei wijze overtreden; doch op dit oogenblik gedacht David niet de zonde van ziin volk

en hunne overtreding, hij herinnert zich slechts het onregt, door hem zeiven begaan, en neemt de gansche verantwoordelijkheid op zich alleen, gereed om den ganschen last der bezoeking te dragen.

En de Heer laat zich verbidden, en weldra werd aan Gad bevolen om in naam van Jehova David het bouwen van een altaar te bevelen, dat tevens als dankoffer zoude worden aangemerkt. En is het niet opmerkelijk, dat deze plaats aan Arauna de

Jebusiet toebehoorde, dus een proseliet uit de volken; dat op deze plaats later de tempel werd gebouwd, en dat zoo als overal in Israëls geschiedenis ook op dezen dorschvloer een al¬

taar door een man uit Israël en uit de volken werd opgerigt, opdat ook in de dagen der oud-Testamentische bedeeling blijke, dat God niet alleen de God is der Joden, maar ook der volken?

In elk gewigtig tijdperk waren Israël en de volken ten goede of ten kwade vereenigd, zoodat de tabernakel met het zilver en goud van Egypte gebouwd werd, en de tempel met cederen en door werklieden van den koning van ij rus. Alzoo stond Pilatus naast Kajafas, maar ook de kwaaddoener (een Jood) en zijne belijdenis aan het kruis naast den hoofdman (een Romein) onder het kruis. Alzoo was het ook met den dorschvloer van den Jebusiet Arauna en het door David gebouwde altaar.

Het is onmogelijk deze pijnlijke gebeurtenis te lezen en kortelijk toe te lichten, zonder diep bewogen te worden door de laatste woorden van David, vooral wanneer zij op Jezus Christus, den grooten en goeden Herder der schapen worden toege¬

past. Ook tegen Hem zoude het zwaard des Heeren ontwaken, en wel tegen Hem, den man, die Gods medgezel is. En Hij heeft geene zonde begaan en in Zijn mond werd geen bedrog gevonden. Hem kon Satan niet aanporren, om in iets des Heeren wet te overtreden; neen, Hij hield het niet voor roof God gelijk te zijn, maar integendeel vernederde, vernietigde zich zeiven tot den dood aan het kruis. En Hij heeft de zonde dergenen gedragen, die veeleer den naam van bokken dan wel van schapen hadden verdiend, en Hij, het Lam van God, heeft Zijn leven in den dood uitgestort, en is aldus in Zijn persoon Priester, Offerande en Altaar tevens geworden , Herder en Heerscher, Priester en Koning. Allen, ook een David verdwijnen in Zijne tegenwoordigheid, zij zijn allen als niets, vergeleken bij Zijne uitnemendheid.

Gode zij dank, dat wij weten, dat gelijk

Joden en Heidenen zich vereenigd hebben om Hem te vernederen en te kruisigen, zij zich eenmaal zullen vereenigen om Hem te verhoogen en te kroonen als de Heer der heerlijkheid. C. S.

morsig, wier gewoonten ruw en wier gedram oneerlijk waren.

Godzaligheid behoorde zeer zeker zindelijkheid op te_ wekken, doch dit is niet altijd het geval. Er zijn zonder twijfel eenige uitzonderingen ook onder hen, die overigens godzalige lieden zijn, doch in den regel is het zoo , en een iegelijk onzer kent huisgezinnen, waar met het binnenkomen van vroomheid, ellende en morsigheid zijn buiten geworpen geworden.

Zindelijkheid kan niet bestaan zonder wassehen. Dit is van toepassing op personen, klee-

aeren en woningen, en vooral op het eerste wensch ik thans de aandacht te bepalen. In de

gousuiensi, aie denova aan Israël had gegeven, droeg hij veel zorg voor zindelijkheid. Water werd zeer veel gebruikt in verband met en bij-

unT7rt tro n —. .1.1* i .

vuuiuoreiuiDg voor ae aienst en ook in het reinigen van alle Levietische onreinheid. Het is zeer zeker niet noodig, hierover schriftuurplaatsen aan te halen, daar de zaak zelve genoegzaam bekend is.

. Wasschen gaat eenigzins te zamen met waken, in het dagelij ksche leven en ook onder de ceremoniëele wet. Er zijn personen die zich niet dagelijksch wasschen en die meenen, dat eenmaal in de week zich goed te wasschen. in elk

geval voldoende is. Dagelijksehe afwassching achten zij niet noodig, terwiil er anderen ziin . dip

zich zeer weinig op hun gemak zouden gevoelen, indien zij niet eiken ochtend den dag begonnen hadden, met zich geheel of ten deele te wasschen. En juist naarmate dit (wsehiMdt

of niet, zal iemand ook er op toezien, dat hij zich niet verontreinige. Wanneer iemand zich

met wascht, stoort hy er zich weinig aan, of hij zich vuil maakt of niet. Daar hij zelf morsig is, gaat hij gemakkelijk door plassen, en stoort er zich weinig aan of hij zijne kleederen

min _ *1 li Vi"

goügi icu vuii maaKc. maar wanneer

zien iemand zorgvuldiglijk gewasschen en zijne kleederen netjes geschuierd heeft, dan tracht hij voorzigtighjk te wandelen , wanneer hij door een morsige straat moet gaan en zorgvuldiglijk alles te vermijden, wat hem of zijne kleederen zou kunnen verontreinigen.

Waken en wasschen.

Het is een Engelsch spreekwoord, — ik weet niet of er een dergelijk Hollandsch spreekwoord bestaat, ik elk geval bestaat er een dergelijke Hollandsche praktijk — dat zindelijkheid°staat naast godzaligheid. Even als alle menschelijke spreekwoorden, bevat het eene zekere waarheid maar is het eenzijdig en misleidt al ligt. Want er zijn personen, die voorbeelden zijn van netheid en zindelijkheid, en die toch ten eenenmale vreemd zijn aan alle godzaligheid. De eerste, da zindelijkheid, leidt volstrekt niet altijd tot de laatste, ofschoon deze, de godzaligheid, veelal leidt tot de eerste. Want slordigheid, nalatigheid, morsigheid zijn zeker niet wel overeen te brengen niet godzaligheid. Er zijn personen, die zoo vol zijn van netheid, dat zij er hartstogtelijk op worden , en ten laatste eene plaacr worden voor allen, die met hen in hetzelfde huis wonen of het ongeluk hebben hunne buren te zijn. Ik heb ze gekend, die van hunne zindelijkheid een soort van godsdienst hebben ge-'

maakt, en op hunne netheid en braafheid hunne

hope voor de eeuwigheid hebben gevestigd, vooral wanneer zij een gunstige gelegenheid hadden, om zich bij anderen te vergelijken, wier huizen

Dit is geheel en al van toepassing op degenen die onder de Joodsche ceremonieële wet leefden. Een Israeliet die rein was in den zin Sien de wet van hem eischtte, en die daags te voren zich kosten en moeite had getroost om rein te worden, heeft zeer zeker wanneer hij des ochtends zijn huis verliet daarvoor gewaakt om zich niet op nieuw te verontreinigen. Hij wist immers

aat, m aanraking te komen met een lijk, of een graf hem opnieuw zou verontreinigen, en volgens de ceremoniële wet onrein doen zijn, en daarom vermijdt hij zorgvuldig al wat verontreinigt. Nu hij geicasschen is, waakt hij het een leidt tot het ander.

Is dit niet ook van toepassing op hooger gebied ? Indien wij waarlijk tegen de zonde zullen waken moeten wij eerst van onze zonden gewasschen zijn door het bloed van Jezus. Wij zullen de aanraking met de zonde niet schuwen, totdat wij in persoonlijke aanraking met den Zaligmaker zÜn gekomen. Zij, wier geweten vrede heeft gesmaakt, zij die geregtvaardigd zijn door het geloof, en door het geloof geregtvaardigd en geheiligd zijn, zullen zekerlijk ernstiglijk begeeren

«<"1 0011 uien vreae en die reinheid te verwezenlijken, waarin zij zich verblijden, en zoo zij dat willen doen, dan moeten zij altijd zorgvuldiglijk waken.

Christenen moeten waken tegen een wettischen en weifelenden toestand. Zij moeten trachten te verstaan wat het gewasschen zijn in het bloed van Jezus voor hen uitgewerkt heeft. Want gewasschen zijnde, zijn zij geregtvaardigd en geheiligd. (1 Cor. 6: 11). Zijn zij gereinigd van hunne zonden in het bloed van Hem, die hen heeft liefgehad. (Openb. 1: 5). Zij zijn nu in dien toestand, waarop Christus deze wonderare woorden heeft gesproken: «gijlieden zijt geheel rein. (Johanues 13: 10). Dat besoren-

gen, wasschen, heiligen (Hebreën 10: 10) is gedaan eens voor goed. Deze eerste vergeving ons geschonken en verzekerd, wordt nooit vernietigd. Dit feit moeten zij vasthouden, en tegen de gedachten waken, dat wij ooit voor Gods regtbank als niet gewasschen, niet geheiligd kunnen aangemerkt worden.

Maar nu, waak tegen wereldschen zin, tegen een zich begeven in de plaats der verzoeking. Gij kunt niet ongedaan maken wat God gedaan heeft; maar gjj kunt u van het genot daarvan berooven en zijn invloed op uw leven en uwen wandel grootelijks verzwakken. Gezegend is hij, die waakt en zijne kleederen bewaart (Openb. 16: 15). Waak dan tprren tl Pn rrrr*n+£»r> viianrl

' ÖV «vu. gx vvuuu I IJUlliUj

die de wereld gebruikt, om ons in zijne netten te vangen en te benaauwen, en die tevens tracht onze zielen te verzwakken door pijnlijke twijfellingen en vurige pijlen.

Gij zijt een krijgsknecht van het kruis. Het is een belangrijk vereischte, dat een soldaat zeer

zindelijk zrj. De soldaat moet eiken dag zich aan een naauwkeurig onderzoek onderwerpen, en alzoo moet ook een krijgsknecht van Christus zuiver zijn, en om dat te kunnen zijn, moet hij waakzaam zijn. Hij mag niet toelaten, dat Satans modder op hem rust. En hij behoeft het niet te dulden, want alles is geschied voor zijne behoudenis, en om hem onbesmet te bewaren.

Indien wij verstandelijk handelen willen als geloovigen , dan moeten wij eiken dag beginnen met te peinzen over de eene groote offerande en teruggaan op onze afwassching. Laat ons steeds op nieuw bedenken, dat Christus gestorven is om de zonde weg te doen. Ik ben gewasschen en door God aangenomen, heb vergiffenis en ben tot de dienst des Heeren afgezonderd, dewijl ik in Zijnen naam heb geloofd. Laat mij nu ook als zoodanig handelen en zorgvuldiglijk waken tegen alles waarvan Jezus door Zijnen dood mij heeft verlost en alles verwezenlijken, waarvoor Hij mij verlost heeft.

Gedurig op Christus te zien, te bedenken wat Hij voor ons gedaan heeft en wat het Hem heeft gekost en daarna alles terug te brengen tot Zijne oneindige barmhartigheid, zal ons onder Gods zegen voor zonde bewaren en tot godzaligheid krachtiglijk aansporen. Laat ons eiken dag met deze dingen beginnen- Maar bij al ons waken hebben wij toch dagelijks behoefte aan het wasscnen onzer voeten (Joh. 13: 30). En al hebben wij wezenlijk in het licht gewandeld en zorgvuldiglijk tegen den vijand gewaakt. en ernstis-

lijk getracht, het kwaad te vermijden , dan moeten wij nogtans niet vergeten, dat wij geen deel aan Hem kunnen hebben, zoo Hij niet onze voeten wascht. Wij hebben behoefte aan dagelijksehe vergeving van onzen ons liefhebbenden Vader, en wij mogen Hem er om smeeken in den naam van Jezus (1 Johannes 1: 9). Dan kunnen wij

,n- ook rustig nederliggen, wetende dat Hij, die nooit slaapt noch sluimert, over ons waakt,

3id zoodat wij ook wanneer wij ontwaken, bij Hem

al. zullen zijn. Deze twee getuigenissen willen zij

ok trachten vast te houden: » Blijft in Mij" en »Ik

n, zeg u allen: Waakt!" 0. S.

ijk —

)n- De droogte in Palestina.

sid _

Het doet mij veel genoegen den volgenden brief ls. te kunnen opnemen. In Londen is een heer Cook se- gedurig bezig met allerlei pleiziertogten te arste rangeren en onder anderen ook naar het heilige de land. In de Times van heden ochtend deelt zijn !n, zoon den volgenden brief, dien hij zoo even van ;er zijnen vader ontvangen heeft, mede: ij- Mijnheer! — Ik twijfel er niet aan dat het in velen uwer lezers belangrijk zal zijn, te weten, d. dat de regen, waarvoor zoo veel gebeden werd, [f. zeer rijkelijk in Palestina gevallen is. ve Ik landde te Jaffa, een maand geleden, met 60 reizigers en werd bij het landen door een Ui van den (Engelschen) consul te Jeruzalem gee_ zonden bode gewaarschuwd, dat door gebrek aan et water het land in een zoo onrustigen toestand j. verkeerde, dat het voor ons niet geraden zou lk zijn onze reis voort te zetten zonder eene sterke lg militaire bescherming. Ik liet het gezelschap ie onder het toezigt van den heer P. Cook, en het e_ geeft mij genoegen alle belangstellenden te kune- nen zeggen, dat uit een brief van mijnen vader [e van Jeruzalem 8 Maart, zoo even ontvangen, lt blijkt, dat er zooveel regen gevallen is, dat lij het voor hen moeijelijk was op te trekken, wat h zij volstrekt niet betreuren, daar de regen zoo ij veel goed aan het land gedaan heeft, f- Uw Dienstv. Dienaar,

n John. M. Cook.

n God zij geprezen voor deze uitkomst en voor ir het nieuw bewijs, dat Hij het gebed verhoort e evenzeer in onze dagen als in die van Elia, ij toen op het gebed de vensters des hemels geu sloten en geopend werden. Laat dit echter nies mand bewegen om minder voor de noodlijdenden u te Jeruzalem af te zonderen. ,De ellende vooral in den Jodenhoek of het Joodsche gedeelte der j stad — er zijn 9000 Joden te Jeruzalem, of even

veel Joden als Christenen en Mohammedanen te i s zamen — is naar mij toegekomen berigten, ver1 schrikkelijk. God, onze God, heeft een grootin j - zegen geschonken in den regen, laat ons Hem i 3 danken, door den nood, voor zoo veel aan ons is, i t te helpen lenigen. C. S. ]

} *" ~ ~ c

Hongersnood in Palestina. 2

Uit Nazareth wordt ook aan mij geschreven, c

■ in dato 5 Maart 1870, door de echtgenoot van c

den heer Zeiler, zendeling aldaar, en gehuwd c met eene dochter van den bisschop Gobat te

> Jeruzalem. u

Waarde Mejuf'vrouw Bergendahl! ^

Wij zijn teruggekeerd van eene reis naar 'N!

. Europa, en komen hierdoor juist in een tijdstip 0

dat oven treurig dreigt te worden als het jaar z

1865. De oorzaak dezer vernieuwde ramp is y

het geheel en al uitblijven van eenigen regen. Ge- jj

durende den geheelen winter hebben wij slechts ]j

2 of 3 dagen regenbuijen gehad. De regenbak- (j

ken zijn geheel ledig, de waterputten geheel c

droog. Het jonge koren verdort door de groote h

hitte. De boeren konden, noch zaaijen, noch )>

ploegen voor de zomergranen, groentens, noch (j

katoen enz.

Verleden jaar werd het graan in de vlakte zj van Esdrelon geheel afgegeten door de muizen, jj' zoodat het nu zeer schaarsch is. Ook het stroo, zj dat in den winter strekt tot voedsel voor het 01 rundvee. Een zak met stroo kost thans 7 schillingen, {f 4,20). In de lente hadden wij altijd }}] genoeg gras voor 't vee, maar nu is het zoo jj, schaarsch, dat de beesten er vreeselijk verhongerd en vermagerd uitzien; zelfs wilde dieren, zoo als j( beeren en hyena's komen in de dorpen en in m de tuinen. Bijzonder de Beduinen, die in de c|( woestijn geheel afhankelijk zijn van den regen te voor drinkwater, zegt men, dat in grooten nood a* verkeeren, zij gaan overal heen met hunne kudden, waar maar eenig water te vinden is. Gisteren „j. verhaalde ons een man, dat , hij in een Beduinen- [e kamp in vijf tenten om een dronk water te ver- j-j geefs had gevraagd.

In eenige dorpen is de nood reeds zoo groot, dat de menschen zich met sprinkhanen voeden.

Hier in Nazareth heeft de regering allen uit- pr voer van koren verboden, want de menschen le uit het zuiden kwamen in zoo groote getalen om het koren te koopen, dat de prijzen ver- m: dubbeld werden. Andere levensmiddelen als vleesch en groenten stijgen dagelijks in prijs, pZwermen van sprinkhanen zijn ook reeds van va tijd tot tijd gekomen, zoodat wij vreezen dat vo het weder een treurig jaar van hongersnood yU zal zijn. De arme menschen zijn bijna in wanhoop over het lot dat hen bedreigt. Zij heb- c|0 ben over niets anders te denken dan over den ver- jmoedehjken' nood, die hun te wachten staat. J' Het water in de bron alhier is niet langer jn toereikend voor de bevolking; de christenvrou- w„ wen worden ten eerste daarvan verdreven, daar de Mohamedanen zich geregtigd achten eerst hun deel van het water te nemen. Gij 0„ herinnert u dat in de dagen van den profeet on Elia, koning Achab zijne paarden zond naar den (jai berg Carrnel, om water en voedsel te vinden; sct nu heeft de regering insgelijks de paarden der- dei waarts tot hetzelfde doel gezonden.

Daar gij nu vroeger ons zoo dikwerf hulpe (!). hebt gezonden, neem ik de vrijheid die thans st-r weder vriendelijk in te roepen. Ik ben verze- „el kerd dat, zoo gij kunt, gij ons wel eenige hulp fnd voor de armsten in onze omgeving zult zenden. jjia Het zal met den hartelijksten dank worden aangenomen. Het zij geld, levensmiddelen of jloi kleeding (bijzonder hemden) zal ons hoogst <jai welkom zijn. , j.

Moge de Heer uwe vroegere hulpe rijkelijk le> vergelden, en u in staat stellen om bij voort- g during hulpe te schenken aan de lijdenden en w armen in Palestina. ?a .

Met vriendelijke groeté van mijn echtgenoot,

Uwe toegenegene, dat (get.) Hannah Zellek. gro

gro

Ziedaar eene woordelijke vertaling van den Sen in het Engelsch ontvangen brief, die door be- stit langstellenden zeiven kan gelezen worden. een

Mogt nu wederom miwe hulpe ons geworden, eige dan zouden wij niet alleen te Nazareth maar mei ook in Bethlehem, S}rri8, Jeruzalem, Smirna en ben andere plaatsen in Palestina, alwaar Protes- met tantsche weeshuizen bestaan, die sedert vele ja- ben ren hulp van hier erlangden, en ze thans het allen evenzeer behoeven, spoedige hulpe willen L

die I zennde. Groot toch is de zorg, die op de Diakt, conessen en zendelingen, die aan het hoofd dier em inrigtingen staan, immer rust — doch thans zij bij de groote duurte duizendvoud vermeerderd • Ik wordt.

Geve de Heer, dat de herinnering, die thans — in de lijdensweken, en bij 't a. s. Paaschfeest telkens voor de gemeente wordt gebragt, ook bij velen de belangstelling voor het arme Pa'ief lestina verlevendige, en dringe om uit danklok bare lie fde tot den Heer de milde hand te doen ar- openen voor zulk een grooten en treffenden 'ge nood.

i)n Elke gift daartoe zal in dank worden ontan vangen door Mejufvrouw

A. A. Bergendahl,

let N. Z. Voorburgwal L. 506.

in, Amsterdam, 30 Maart 1870,

■ d, ■ —

t Gebeurtenissen Van den dag.

en _ Dat prins Pierre Bonaparte vrijgesproken is, 'e" is den lezers zonder twijfel bekend. Eei.e vol:i" komene vrijspraak heeft zeker allen verrast, al heeft niemand verwacht dat de prins tot eene zware straf veroordeeld zoude worden. Heeft men dan aan te nemen dat de jury opzettelijk ip een verkeerd oordeel heeft geveld ? Ik geloof et het niet, daarentegen twijfel ik er niet aan, dat n- andere dan regtsgronden de mannen die het er vonnis velden, hebben geleid. Men kan niet 1' zeggen dat de keizer reden had de vrijspraak at van zijnen neef te begeeren, integendeel het zoude m welligt voor de keizerlijke familie voordeelig 30 geweest zijn, indien de prins voor vele jaren in een gevangenis ware opgesloten geworden, daar hij een onruststoker is en reeds drie moorden heeft begaan, en elk oogenblik gereed staat » zoodra zijn heet Corsicaansch bloed aan het ft koken geraakt, op nieuw een moord te begaan, i, Evenwel de prins is een lid der keizerlijke fa-

> milien en dit heeft natuurlijk een ontzaggelijken 3- invloed op dit regtsgeding uitgeoefend.

n In de eerste plaats trachtten natuurlijk alle " ambtenaren, die officiëel deze zaak moesten be'i' handelen, den prins zoo beleefd mogelijk te ben jegenen en hem tot het uiterste te-sparen, niet e om zijnent — maar om des keizers wil. Dan ■- is het zonder twijfel waar dat de andere of ren publiekeiiische partij deze gunstige gelegenheid n te baat nam, om aan de keizerlijke familie en !> voor zoover mogelijk den keizer zeiven allerlei hatelijkheden voor de voeten te duwen , of juister gezegd, naar het hoofd te werpen. De mannen zeiven gedroegen zich zoo ruw en onverstandig in het geregtshof, dat hunne geheele houding •

> een allerpijnlijksten indruk maakte, zelfs op En- 1 i gelsche beriglgevers; en waarlijk niet het minste, i

op de leden van het hooge geregtshof. i

Dit hof bestond grooten deels uit oude man- 1

nen, die wel gehoord hadden van de redacteurs i

der Réforme en Marseidaise maar daar zij allen I

in de provincie leven, dachten velen hunner dat '

do berigten dienaangaande verspreid overdreven 1

waren, en dat deze schrijvers, die bekend stonden s

' onder den naam van >> de onverzoenlijken, geens- f

zins zoo erg zjjn, als zij gewoonlijk worden i

' voorgesteld. Daar komen eenigen hunner vóór c

■ hen en spreken op eene zoo ruwe en onbetame- c ' lijke, ik zou bijna zeggen op eene zoo moord- s

dadige wijze, dat deze mannen uit de provinciën bevinden, dat al wat zij over hen gehoord e hadden, door hunne geheele houding volkomen i bevestigd wordt. Zij worden verschrikt én oor- s deelen dat deze mannen tot alles in staat zijn 2 en dat, hoezeer men ook anderzins gezind moge e zjjn, de wet te doen eerbiedigen en gestrenge- t lijk toe te passen tegenover die mannen, die z zich aan geen wet schijnen te storen en met r onverzoenlijken haat tegen den keizer en zijne t dynastie niet alleen, maar tegen de geheele f' bestaande maatschappij vervuld zijn, alle wet a hare kracht en beteekenis verliest. Onder dien s, indruk worden zij geroepen eene vraag als a; deze te beantwoorden, of prins Pierre een h moord begaan dan wel getergd zijnde in « de hoogste mate zich zeiven heeft verdedigd tegen handtastelijke beleedigingen en een moordaanval. Want men zal zich herinneren, dat het groote punt was, dat de vermoorde Noir den prins een slag in het gezigt gegeven eji dat dientengevolge de prins hem doodgeschoten heeft. Het is zeer moeijelijk te zeggen, wat wezenlijk g' gebeurd is, daar de twee overgeblevenen, de prins B en de vriend van Noir, de schrijver ülric de o-, Fonvielle, een zeek heftig man, die hem naar den ^ prins vergezelde, een geheel andere beschrijving geven en wel nooit de waarheid zullen beken- s~' nen- Zooveel is zeker, dat Noir niet zoo beminnelijk was als men van de zijde der aan- SI klagers hem heeft voorgesteld, en dat prins Pierre een bloeddorstig en ruw man is, en men d( van beide zijden op eene stormachtige ontmoeting vc voorbereid was, daar men van beide zijden met vuurwapenen toegerust was. ' he

Doch zooals ik reeds zeide, het is mijne be- ee doeling niet de bijzonderheden van het regtsge- i ding na te gaan, maar veel meer aan te duiden wat waarschijnlijk de leden van het gereo-tshof m in het vrijspreken van den aangeklaagde niet weinig beheerscht heeft. Zij hielden zich overtuigd dat mannen van den stempel, die zij voor za zich zagen, vrienden en bewonderaars van den lh ongelukkigen Noir, tot alles in staat waren en ko onderzochten minder de schuld van den prins dan dat zij diep doordrongen waren van de we schuld zijner tegenstanders, en daarom oordeel- ar, den zij als zij deden. Ik matig mij in geenen deele aan te beweren dat dit juist gezien was P en regt doet aan deze zaak, ja ik waag vol- 1111 strekt niet te beweren dat deze beschouwing geheel juist is; ik geef ze slechts als mijn rig indruk en de naar het mij toeschjjnt beste ver- Da klaring van het overigens zoozeer verrassend Dr vonnis, dat noch de president van het geregts- dei hof noch de procureur-generaal, hoe partijdig

dan ook voor den prins, schijnt verwacht te

hebben. 001

De keizer Napoleon heeft door het nu bij den Senaat ingekomen wetsvoorstel duidelijk getoond, n.ie dat hij in waarheid aau Frankrijk eene consti- a^s tutionele in plaats van eene personele regering giE wil geven. Men kan gemakkelijk begrijpen, dat de minister Ollivier daarvoor den keizer gai grootelijks prees en. hem de eer gaf voor de bij groote wijziging, die nu in den toestand van den Senaat gebragt werd, welke veel van zijn constituerend regt verliest, daar hij eenvoudig in r eene Eerste Kamer veranderd wordt, zoodat de eigenlijke wetgevende magt bij de Tweede Ka- ^ee mer, het uitvloeisel van het algemeen stemregt, ^ berust. De minister troostte de Senaatsleden vre met de verklaring, dat hunne ondervinding en din beraden nuchterheid des te grooter nut voor C het welzijn van het land zouden opleveren.

Le Public meent te weten, dat de markies de (

)ia- Banneville aan den minister Daru heeft mede

lier gedeeld, dat zijn bekend voorstel omtrent het ans concilie zoowel op den paus en diens hof, als erd op de meerderheid van de genoemde kerkvergadering, een zeer ongunstigen indruk heeft ans gemaakt; terwijl de bisschop van Nevers reeds ;est verscheidene dagen geleden eene gelijke medeook deeling aan den Keizer had gedaan. Datzelfde Pa- blad acht het niet waarschijnlijk, dat de marnk- kies de Banneville naar zijnen post zal terugoen keereu, en wel omdat hij zich bij de minderheid len van het concilie (de faillibilisten) door zijne al te regtzinnige rigting impopulair heeft gemaakt, nt- Deze geruchten hebben het verlangen van het publiek naar eene officiële mededeeling, waar, door de onzekerheid, die omtrent deze geheele )6. zaak heerscht, wordt weggenomen, weder meer doen toenemen. Zooveel schijnt zeker, dat de

- Fransche regering aan hare vertoogen omtrent het accrediteren van een buitengewonen gezant niet door eene bedreiging met het terugroepen

is, van het occupatie-corps nadruk wil bijzetten, ol- Immers la Patrie spreekt ten stelligste het geal rucht tegen, dat de twee Fransche oorlogsvaarne tuigen, welker aankomst te Civita-Vecchia geaft meld wordt, derwaarts zouden zijn gezonden ijk om het genoemde corps aan boord te nemen. >of Die vaartuigen hadden integendeel nieuwe manlat schappen en nieuw materiëel voor de Fransche iet divisie aangebragt.

iet Het is bekend, dat cardinaal Antonelli, hoe ak beleefd dan ook, de tegenwoordigheid van een de vertegenwoordiger der Fransche regering op het ig concilie van de hand heeft gewezen, in Volgens een te Rome gevestigden berigtgever ar van het Parijsche Journal des Debats, lijdt het en geen twijfel, of er zal na de bekrachtiging van at den in canones hervormden Syllabus en na de et stemming over het onfeilbaarheids-dogma — n. welk een en ander, naar zijne schatting, eenige a- weken na Paschen zal kunnen zijn afgeloopen — in tot eeno^ schorsing van het concilie voor ongeveer zes maanden worden overgegaan. De paus le zal er, gelijk die correspondent gelooft, onmoe- gelijk toe kunnen besluiten om de 600 a 700 e- hier vereenigde bejaarde prelaten na den buiït tengewoon strengen winter, welken zij hier heb,n ben doorgebragt, ook nog aan de niet minder 3- geduchte zomerhitte bloot te stellen, gedurende d welke de H. vader en zijn hof zeiven zich gen woonlijk uit Rome verwijderen. 3i In antwoord op eene opmerking, welke in de ;r Kölnische Zeitung is voorgekomen, namelijk dat n de regering de Duitsche bisschoppen op het g concilie behoort te ondersteunen, zegt de Kreuz g Zeitung, die een min of meer officieus karakter draagt, het volgende: »Voorzeker zal men van ', de zijde der regering de bisschoppen niet zonder ondersteuning laten, ondersteld dat zij zeiven

- bij de door hen aangenomen houding volharden; s maar preventive middelen staan niet ten dienste, n Daarentegen zal men, indien op het concilie t besluiten genomen worden, die met de insteln lingen van den Staat of met de regten der bisi schoppen niet overeenkomen, wel niet om wet-

- telijke middelen van repsessiven aard verlegen i zijn, en mogt de bestaande wetgeving daartoe r ook al niet de vereischte bevoegdheid verschaffen,

- dan zou zij zonder zwarigheid kunnen worden

- aangevuld."

Aldus tracht de Pruissische regering, die als l eene Protestantsche uit den aard van de gesteldi heid van het land, dat door een groot getal Room-

- schen bewoond wordt, — zoo ik mij niet vergis i 2/5 , — waardigheid en bescheidenheid in acht te i nemen. De Roomsche bisschoppen als het ware

tot tegenstand aan te sporen en te bemoedigen, : zoude niet voegen; hen geheel en al indenzwa, ren strijd dien zij tegenover een overmagtigen i tegenstander moeten voeren, aan zich zeiven over i te laten, is naauwelijks billijk. Van daar de ; afwachtende houding der Regering en hare beslistheid om de regten van den Staat, zoo deze aangerand mogten worden, nadrukkelijk te handhaven. C. S.

-

Een zeer ernstig geschil.

ii.

Men kan niet zeggen, dat door' de Algemeene Vergadering het »jus talionis' op Dr. Beets is toegepast. Het felle woord is met geen felheid beantwoord. De repliek van den Eerevoorzitter op den zóó heftigen uitval was kalm en aan bitterheid gespeend.

Anderen, die zich pijnlijk door de overspannen kwalificatie van hun houding voelden aangedaan, zwegen, hetzij verbijsterd door den onverwachten slag, of door .eerbied voor den spreker bedwongen.

Eindelijk, wat men niet vergete. Aan het eind der Vergadering diende Ds. Merens een conciliante verklaring van het besluit der Vergadering in, waarmeê de Hoofdcommissie zich volkomen kon vereenigen.

Veilig mogen we dus zeggen: Door de Vergadering was met de uiterste behoedzaamheid vermeden, wat tot sterker prikkeling van antipathetische gezindheid leiden kon.

Zoo derhalve de oppositie van Dr. Beets werkelijk uitsluitend tegen de wijziging van art. 23 ware geweest, men had na°de°Vergadering niet licht meer iets van dit treurig incident vernomen.

Dat dit niet zoo was, bleek ons ten votige male reeds uit een dubbel argument. Daartegen pleitte én de persoonlijkheid van Dr. Beets én zijn lijdelijke houding als lid der Vereeniging bij het voorafgaand onderzoek, waaraan het voorstel der Hoofdcommissie onderworpen werd.

Dr. Bronsveld heeft het in zijn laatste Kroniek goed getroffen, toen hij den opposant als een der »stille leden" onzer Vereeniging kwalificeerde.

We meenen eene schrede verder te mogeu gaan, en de lijdelijke houding van Dr. Beets bij het voorloopig onderzoek »onverklaarbaar" te moeten noemen, zoo werkelijk de warmte van zijn gemoed zich uitsluitend tegen de wegneming van het woord «Christelijk" keerde.

Immers men zal toestemmen. Er ligt bevreemdende inconsequentie tusschen de houding vóór en de houding op de Vergadering. Gij zijt lid eener Vereeniging.

Het moderamen dezer Vereeniging stelt weken terug voor een Algemeene Vergadering