een voorstel aan de orde, welks aanneming ge »daemonisch" en » misdadig" acht.

Ge ziet, hoe de talentvolle stichter der Vereeniging zijn welversneden pen opneemt, om uw medeleden tot aanneming van dat hoogst verderfelijk voorstel meê te slepen.

Gre zyt >man van het woord". Wegslepend en welsprekend waar ge optreedt. Ge 'Weet dat ge zonder u zelf te vleien, den van » geliefd auteur" u toe mooat eigenen!

Maar immers, dan dringt de liefde voor Uw broederen, dan dringt de bezieling der baarheid, dan dringt de plicht uwer talenten en het gewicht uwer hooge positie u, om dat moderamen toe te roepen »trek uw voorstel in", om dien leader der Yereeniging te stneeken, »laat uw talentvol woord niet uitgaan," of, — waar ze volharden in hun misdadig opzet, — om dan te redden wat Uog te redden is, zelf naar de pen te grijpen, zelf het spreekgestoelte te beklimmen, en vóóruit uw broeders, uw medeleden, bij yat der natie, bij wat den Christen heilig ls, te bezweren: »Waartoe ge u ook laat Medeslepen, doet dat nimmer, begaat die misdaad nooit!"

Was een dergelijk mannelijk woord, in vrijheid en oprechtheid gesproken, den lande doorgegaan, eer de Hulpvereenigingen samenkwamen. Had ter tafel dezer meetings het zwaard van Beets het zwaard van Groen gekruist. Ware van meet af zóó gesproken, zóó gehandeld, dat men allerwege wist: *Door Christelijk uit de wet te willen lichten, doet ge wat aan Beets een misdaad schijnt." En had men dan toch volhard in zijn opzet. Zich niet bekreund om die tegenspraak. Dat manlijk woord geen weerwoord waardig gekeurd. En ware ten slotte de Algen) eene Vergadering saamgekomen met den omineusen toeleg, om, niettegenstaande het krachtig en ernstig verzet, om met terzijdeZetting van de voorgeworpen bezwaren, om in noodlottige blindheid voor den afgrond des verderfs, waarin men zich werpen wilde, toch door te zetten, wat men haar bezworen had, dat ze niet zoude doen, dan... ja dan.... zou psychologisch een optreden als van Dr. Beets t5 verklaren zijn geweest.

Dan ware geschied, wat plicht gebood, om zijn broeders van misdaad terug te houden. Zij wiidén niet luisteren. Maar.... nog ter laatster ure, met een liefde die alle dingen hoopt, verschijnt daar de moedige worstelaar in het strijdperk. Nog is het niet te laat. Nog kan de slag worden gekeerd. En daarom, met al de spanning waarvoor het Warm gemoed vatbaar is , met al de zeggingskracht, die overtuiging leent aan het wel gesproken woord, met die diepe bewogenheid der ziel, die uit de diepte des harten naar de lippen stormt, werpt hij zich in het beslissend oogenblik als op de Vergadering, ze niet meer sparend, zeniet meer eerbiedigend, maar alleen dit ééne bedoelend, »dat ze de misdaad niet hega!"

Oplettende kritiek zal bij een zoo gewichtig document niet wel misplaatst zijn.

En dan verdient het zeker opmerking, dat de geachte schrijver het »Voorstel der Hoofdcommissie" suo jure in een ^Voorstel der Hulpvereeniging Amsterdam" metamorphoseert. Zeer van nabij schijnt de gang der zaken dus niet te zijn gadegeslagen.

Maar vreemder nog is het, als we dit voorstel dus hooren omschrijven: »Voorstel tot weglating van het woord ^Christelijk in art. 23 der wet op het Lager onderwijs. Het karakter van het Besluit der Vergadering »uitspreking van een wensch " wordt hierdoor zonder eenig recht gedenatureerd tot een politieke machinatie.

Van al of niet »weglating" dier woorden kan geen sprake zijn, hoogstens van een Wensch in dien zin geuit. Men zal straks hespeuren, waarom het zijn gewicht heeft op deze onnauwkeurigheid te letten.

In verband daarmee merken we nog op, dat van „weglating" alleen bij het vaststellen der wet A°. 1857 kon gesproken worden. Nu eenmaal het woord »Christelijk" in art. 23 staat, moet het » wegvallen", gelijk de Hoofdcommissie sprak.

Van » weglating" was voor wijlen Mr. van der Brugghen sprake. Thans niet meer. Ook deze schijnbare onjuistheid moet bij den volleerden taalmeester zielkundig worden verklaard.

Maar toch men gevoelt, de groote beteekenis van dit schrijven ligt 1°. in de daad, die het constateert, 2°. in het schrijven zelf, 3°. in de nadrukkelijke handhaving van de kwalificatie » misdadig."

lu. In de daad, want dit schrijven hericht der Vereeniging het vast besluit van haar bestrijder om niet langer in haar gelederen te blijven. Hij zegt zijn lidmaatschap op. De mogelijkheid van samenwer- ■ king had zijns inziens opgehouden te bestaan. Geschiedde echter van dit alles niets. i Gingen de weken der journalistische discussie voorbij, zonder dat tegenspraak ver- " nomen werd. (

Werd zelfs op de meeting van Utrecht's i Hulpvereeniging de zoo gewenschte figuur 2 van Dr. Beets niet gezien. ,

Waren de discussiën ter Algemeene Vergadering reeds bijna gesloten, eer Dr. Beets ] ter Vergadering binnentrad. (

Dan — ons dunkt dit lijdt geen tegen- ( spraak — dan is er geen psychologische c verklaring voor een zoo verrassende heftig- e heid te vinden, zoolang men alleen in het c voorstel der Hoofd-Commissie de oorzaak voor die felheid zoekt. a

Immers ook op geestelijk gebied geldt 1

• \AT* /-» nrnlrrt», 1 • 1 1 • 1

5 bijna volvoerd, en niet meer te voorkomen is, wordt door dat »niets doen" zelf mede-

r plichtig aan wat hij als »misdaad" kwali-

, ficeert.

t »Of het woord was te groot, of de

. daad was te klein" — aan dit dilemma is

- niet te ontkomen.

t

Toch school het in het eerste niet. Den 18 Januari 1870 kwam de auteur van het " »woord" dit zelf officieel aan de Hulpvereeniging Utrecht verklaren.

1 Men weet er is in dit treurspel een tweede bedrijf. Na de »philippica" op de vergadering volgde zeven maanden later » h e t 1 schriftelijk afscheid,"

' De ontvangen brief had dit tot inhoud:

; „In de achtste algemeene vergadering van de Yereeniging voor Ohristelijk-Nationaal onderwijs gehouden te Utrecht, den 19den en20sten Mei 1SG9, is, niet zonder nadrukkelijke, tegenspraak, maar met overgroote meerderheid van stemmen besloten het voorstel der Hulpvereeniging Amsterdam, tot 'weglating van het woord Christelijk in Art. 23 der w,et op het lager onderwijs aan te nemen.

De bestrijding van dit woord maakt dientengevolge nu een deel uit van het programma, dat sedert die vergadering het programma der Vereeniging voor Christelijk-Nationaal onderwijs as geworden; de duidelijk geformuleerde verklaring^ welke wijzigingen zij in de wetgeving op het onderSvijs verlangt (Verslag 7). Daar de ondergeteekendejin zijn te dier vergadering uitgebracht advies, A&t$ bestrijding uit voile overtuiging, gemeend heeft onbetamelijk, ja misdadig te moeten noemen, en op dien grond nadrukkelijk heeft aangedrongen op de verwerping van het voorstel, kon na de aanneming daarvan, wel niet anders verwacht worden, dan dat hij zich in de noodzakelijkheid zou zien het lidmaatschap der Yereeniging op te zeggen, en indien hij dit niet terstond gedaan heeft, het is geweest, om zich tegen eiken schijn van overijling of hartstochtelijkheid te waarborgen.

Nu echter zeven maanden sedert verloopen zijn, acht hij het meer dan tijd hiertoe over te gaan, gelijk hij doet mits dezen, niet-zonder de Vereeniging voor Uhristelijk-Nationaal onderwijs den zegen üods van harte toe te bidden op alle zoodanige werkzaamheden en stappen, als waarop zij dien met vrijmoedigheid verwachten kan."

Utrecht, Nicolaas Beets.

18 Januari 1870.

Aan de Vereeniging voor Christelijlc-

Nationaal Onderwijs, (Afdeeling

Utrecht).

»Na de aanneming," zoo schrijft hij, » van het bekende voorstel, kon wel niet anders verwacht worden, dan dat hij zich in de noodzakelijkheid zou zien, het lidmaatschap der Vereeniging op te zaggen."

Ons dunkt integendeel, dat alles behalve die uittreding mocht verwacht worden, zoo werkelijk de oppositie tegen dit voorstel, uitsluitend tegen dit voorstel ware gekeerd.

Wie lid eener Vereeniging is, behoort van haar statuten kennis te nemen, en zich af te vragen, of hy op de basis dezer statuten met anderen wil samenwerken.

Meent hij dit te kunnen, en treedt hij op deze conscientieuse wijze tot de Yereeniging toe, dan kan uittreding uit haar organisme slechts uit een dezer beide oorzaken door plicht geboden worden :

Of, zoo men zelf, door verandering van overtuiging, ophield eenstemmig met de statuten te zijn.

Of zoo de Vereeniging haar statuten wijzigde, hetzij formeel, hetzij indirect door een daad of besluit, dat met deze statuten in strijd is.

Van eigen verandering van overtuiging wordt door Dr. Beets niet gerept. Zijn uittreding valt dus in de tweede categorie. De Vereeniging heeft, door aan haar oorsprong ontrouw te worden, hem tot uittreden genoodzaakt.

De vraag vereischt dus onderzoek, of het Besluit der Vergadering van 19 Mei 1869 bedekt of openlijk haar statuten schond, gelijk die gearresteerd waren ten tijde dat Dr. Beets als lid tot de Vereeniging toetrad.

Het artikel dat hier beslissen moet, is het tweede van het Reglement, waarin het doel der Vereeniging omschreven wordt.

Het luidt aldus:

„Artikel 2. De Vereeniging is, zooveel mogelijk, werkzaam. a. tot ondersteuning van scholen, i. ter opleiding van onderwijzers, c. ter opwekking van gemeen overleg omtrent al wat verder tot de belangen der Christelijke school behoort.

Nauwlijks behoeft men deze littera c. te lezen, of ieder stemt toe, dat het voorstel der Hoofdcommissie zich in den strengsten zin binnen de sfeer der statuten bewoog.

Of is, zoo vragen we, de wetgeving waaronder we leven niet van hoog belang voor de Christelijke school?

Heerscht er niet èn in de journalistiek, èn in het parlement èn bij het volk een zeer ernstige gisting, die eenerzijds handhaving en anderzijds wijziging der vigeerende schoolwetgeving bedoelt?

Is de uitkomst van dien hoog ernstigen strijd voor »de belangen der Christe- : lijke school" soms onverschillig? 1

Of wel, zoo vragen we al verder, bestond : er voldoend sgemeen overleg" over de j wijziging, die door het belang der Christelijke i scholen werd vereischt? 3

Of eindelijk, is een bespreking, als plaats : vond, eerst in de Hulpvereenigingen, en 1 daarna op de Algemeene Vergadering, niet een vanzelf geboden middel, waardoor dit ] jgemeen overleg" kan worden »opge- e wekt". 1

Veilig mogen we dus -zeggen, dat de 1 Hoofdcommissie zich in elk opzicht binnen de perken harer bevoegdheid heeft gehou- 3 den. Ze deed, wat de statuten haar ver- 1 oorloven. Ja, door minder te doen, zou ze een last onuitgevoerd hebben gelaten, haar ^ door de statuten nadrukkelijk opgelegd. \ Mocht iemand beweren, dat de bewuste j alinea zich alleen op paedagogisch terrein a beweegt, dan zou reeds het woordeke» verder" v

me lïcicu iang een misaaaa ziet aan

deze tegenwerping volstrekt ontwapenen

v *b \a\ju\s uc^cil, VYU1 V UiöUL Ulll UJU tWcipeiltJIl.

omen, en haar rustig geworden laat, tot ze I Al wat, ook buiten de zorg voor scholen en

1 onderwijzers, het belang der Christelijke

- scholen raakt, is door dit gewichtig bijvoeg-

- sel binnen de perken der statuten opgenomen.

Van alle zijden bezien, wordt het bewuste 3 voorstel dus door de statuten gedekt, en 3 niemand, ook Dr. Beets niet, heeft recht de Vereeniging te beschuldigen, dat zij tot uittreding noodzaakte, zoolang ze haar grondwet niet schond.

1 Vraagt men, of dan ook binnen den kring : der statuten gee besluiten kunnen geno-

- men worden, die verdere samenwerking onmogelijk maken, dan antwoorden we uit

! volle overtuiging: neen, en nogmaals . neen.

: Immers, gaf men dat eenmaal toe, dan zou elke vereeniging zich met logische noodzakelijkheid binnen zeer korten tijd oplossen.

Zeer zelden dat in welke vereeniging ook eenig gewichtig besluit aller goedkeuring wegdraagt. Bijna altijd splitst een gewichtig voorstel de leden eener vereeniging in : een meerderheid en minderheid, en, zoo overtuiging in het spel kwam, zal de oppositie dier minderheid steeds heftig en bezield zijn geweest.

Maar vloeit daaruit, zoo vragen we, voor de leden der minderheid de plicht voort, om, wordt het, in hun oog noodlottig besluit aangenomen, de gemeenschap met de meerderheid af te breken ? Gaat de plicht en roeping der minderheid dan slechts tot aan het besluit ? Mag zij zich dan voorts ontslagen achten van de moeielijketaak, om de vereeniging terug te brengen van den haars inziens verkeerden weg, dien ze betrad? Ontslaat dan de nederlaag van het oogenblik van verderen strijd, zoo het doel van dien strijd onheilig is?

Het tegendeel is waar. Op dat standpunt zou er in geen enkele vereeniging een minderheid kunnen bestaan. Vrees voor scheuring zou elke vereeniging van het behandelen van gewichtige onderwerpen moeten terughouden. De heilige taak der oppositie zou tot een enghartig tegenstribb el en voor een enkelen dag verlaagd worden, en te midden der breede stroomingen, waarin het menschelijk leven uiteengaat, zou van samenwerking, van aaneensluiting en bondgenootschappelijke vereeniging op geen enkel gebied des levens meer sprake kunnen zijn.

Dit is zoo waar, dat het feit onzer samenleving met anderen van zelf een zedelijke beperking wordt voor de sterke uiting, waartoe het individuëele onzer persoonlijkheid neigt. De diepzinnigste denkers hebben daarom steeds erkend, dat men zedelijk verplicht is, de meening zijner partij te helpen uitvoeren, zoolang die slechts in bijzaken vail onze eigen opvatting afwijkt.

Om slechts twee mannen van zeer verschillende richtingen te noemen. Bubke en Bluntschli erkennen beiden, dat zonder deze opoffering van de sterkste zijde onzer individualiteit geen samenwerking denkbaar is.

Met zijn gewone zeggingskracht schrijft Burke in zijn > Thoughts on the cause of the present discontents :

„Wanneer een vesting in een moerassige streek ligt, is de commandant der bezetting wel verplicht zeer scherp op zijn gezondheid toe te zien, maar mag hij niet zijn post verlaten.Er zijn menschen die elke verbinding tot een gemeenschappelijk doel gehaat zoeken te maken, door er bij te-voegen, dat ge verplicht zijt blindelings de meening uwer geestverwanten te volgen, al zijn ze in stellige tegenspraak met uw eigen inzicht: een slavernij, die geen man van eer zich zal laten aanleunen, en die geen vereeniging dwaas genoeg zal zijn haar leden op te leggen. Mannen die vrij denken, moeten soms verschillend denken. Maar toch, wijl elke daad samenhangt met een leidend beyinsel, moet men al zeer ongelukkig in zijn keuze zijn geweest, zoo men niet in negen van de tien gevallen zich met zijn medeleden zal kunnen verstaan. Zoo iemand daarentegen met dit leidend beginsel niet instemt, had hij beter gedaan met zich van meetaf bij anderen aan te sluiten, wier beginsel hij deelt. Is eindelijk de zaak in geschil van twijfelachtigen aard en niet zeer tastbaar, dan zal de zelfbeperking, die het individu voegt, en de sympathie, die geestverwantschap met zich brengt, van zelf tot berusting leiden in wat de meerderheid besloot. Zoo zal verschil zeldzaam zijn, en alleen strekken om de vrijheid der gedachten te waarborgen zonder dat de eendracht geschonden of samenwerking gebroken wordt. En dit is de strengste eiseh, die ooit aan de eenvormigheid en vastheid eener vereeniging met anderen mag worden gesteld."

En in gelijken zin zegt Bluntschli, de beroemde rechtsgeleerde onzer dagen:

„Het is geen factie-zucht, als het enkele lid eener partij, voor zoover het zonder hoogere plichten te schenden mogelijk is, zijn bijzondere meening en neiging aan de besluiten der partij onderwerpt. Wil toch de partij haar taak vervullen en hét doel bereiken waarvoor zij gevormd is, dan moet zij zich wel eenigermate tot een werkzaam genootschap samensluiten. De orde der partij en de onderwerping harer enk Je leden aan de besluiten van het geheel, zijn voor haar strijd even onmisbaar als de orde der troepen en de onderwerping der enkele soldaten aan het algemeen commando het voor den oorlog zijn.

Geldt dus wat Bluntschli van partijen zegt, in nog sterkeren zin van georganiseerde vereenigingen , dan mag allerminst in een besluit als onlangs door de Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs genomen werd, voor dissentieerende leden een »noodzaken tot uittreding" gezocht worden, zoolang men nog erkent, de statuten te aanvaarden.

Er geldt op elk gebied des levens een plicht der ireniek, die ons verbiedt de eenheid, door het beginsel geëischt, te verbreken, om het verschil dat over toepassing van dit beginsel bestaat.

Zulk een beginsel heeft ook onze Vereeniging. Klaar en open sprak zij het in ' art. 1 en 2 van haar Statuten uit. !

Heeft men dus eenmaal door aanvaarding van het lidmaatschap zijn eenheid op grond van dit beginsel beleden, dan wordt de j plicht der ireniek verzaakt, zoo men om f afwijkende denkbeelden over de toepassing 1 van dit beginsel scheidt. " (

2o. De beteekenis dezer missive ligt niet c

minder »in het schryven zelf."

Niet ieder die zijn lidmaatschap bij eenige vereeniging opzegt, doet dit bij uitvoerige missive.

De jaarboeken onzer Vereeniging melden gedurig van leden, die de onzen waren, maar de onzen niet meer zijn, zonder dat het archief der Hulpvereenigingen een gelijk getal afscheidsdocumenten heeft aan te wijzen.

Er zijn ook andere 'leden, die ln de debatten van 19 en 20 Mei 1869 aanleiding vonden, om de Yereeniging te verlaten, maar het deden zonder motiveering van hun daad, die uittraden zonder afscheidswoord, gelijk ze zonder opzettelijke welkomstgroet waren binnengetreden.

In het oog van Dr. Beets zelf heeft zijn uittreden dus een bijzonder gewicht, dat niet in de daad zelf, maar in de redenen, die tot die daad leidden, moet gezocht worden. Hij was zich zelf bewust, dat door zijn heengaan de Vereeniging niet maar een lid verloor, maar in het oog van een deel der belijdende Christenheid veroordeeld en gebrandmerkt werd.

Zijn schrijven was een tegen-program, zij het ook in negatieven vorm. De missive van 18 Januari is in geestelijken zin een acte van beschuldiging tegen de houding der Vereeniging. Men voelt ook hier, dat wie haar opstelde, niet om een incidenteel besluit der Vergadering, maar uit veel diepere oorzaak tot schrijven werd genoopt.

Juist daarom, — we merken dit in het voorbijgaan op — was het zoo zonderling, dat men de Vereeniging later van onheuschheid verdacht, wijl ze deze en andere daarmee verwante missiven niet geheim hield.

We zouden zeggen: Of de uittreding van een lid is een gewone, maar dan wordt ze ook niet bij gemotiveerde missive aangekondigd.

Of geschiedt dit wel, dan toont de auteur zelf het bijzonder gewicht zijner uittreding te gevoelen, maar mag dan ook der Vereeniging het recht niet betwisten, om zich voor de rechtbank der publieke opinie te verdedigen tegen zoo geruchtmakende daad.

Men zende dus óf geen acte van beschuldiging in den vorm eener afscheidsmissive, óf het recht tot publiceering blijve onverkort. Wie in woord of daad aanklaagt, moet de ^productie van partij" zelfs wenschen.

Dr. Beets althans schijnt geen geheimhouding bedoeld te hebben, daar hij zijn missive niet aan de » Hulpvereeniging" maar »Aan de Vereeniging voor Ohristelijk-Nationaal Onderwijs (Afdeeling Utrecht)" heeft geadresseerd.

3o. Eindelijk, dat we niet ten onrechte de missive als acte van beschuldiging beschouwden blijkt uit de »nadrukkelijke handhaving van de kwalificatie: misdadig."

Allen die nog gehoopt hadden, dat de felle aanklacht slechts een in hartstochtelijkheid ontvallen woord zou geweest zijn, wordt dat blij vermoeden door deze missive voor altijd benomen.

Het is zoo. Van »daemonisch" is geen sprake meer.

Van het »kwade doen opdat het goede er uit voortkome" wordt met geen sylbe gerept.

Maar ontdaan van die beide min gelukkige toevoegsels, verschijnt toch in deze missive het scherpe »misdadig" weer in al zijn kracht.

Dat » misdadig" wordt hier herhaald als een op de vergadering van 19 Mei gesproken woord, en dus bezwaard met al den hartstochtelijken nadruk, dien het aan dien oorsprong ontleent.

Dat »misdadig" wordt hier als stempel op het besluit der vergadering gedrukt, nadat Dr. Beets zeven maanden lang zich zelfheeft afgevraagd, of het ook kón worden teruggenomen, of het ook kón worden verzacht, Dat ^misdadig" wordt hier in littera scripta een bestuur der Vereeniging voor oogen gelegd, als wel gewikte en wel gewogene aanklacht, die om des beginsels wille de gansche Vereeniging in haar hartader treffen moet.

Dat »misdadig" werd in de missive gedragen van uit de letterkundige goudschaal, waarmee een stylist als Beets elk woord, ja elke letter keurt, die uit zijn pen voor anderer oog zal vloeien.

Geen twijfel dus, of van het oogenblik af, dat de Vereeniging deze missive las, wist ze dat de storm op 19 Mei uit de diepte der beginselen was gekomen.

Er waren er, die het woord van Beets een »incident" noemden.

Er waren er ook, die toen reeds voor een »scheuring" duchten.

Lang scheen het onzeker, aan wier zijde de waarheid was.

De missive van 18 Januari maakte aan die onzekerheid een einde.

Van toen af wist ieder, dat we stonden voor »een zeer ernstig geschil". Utr. 30 Maart 1870. K.

Evangelisatie.

Vereeniging voor Christelijk bezoek.

Het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk bezoek te Amsterdam, deed Maandag-avond j.1. in 't Odéon eenige mededeelingau aangaande hare werkzaamheden, die ten volle de belangstelling verdienden, waarmede zij door de aanwezigen werden aangehoord.

In een inleidend woord (dat eene vergadering als deze met gebed en dankzegging begonnen en geëindigd werd, behoeft wel geen vermelding) stelde de Voorzitter ons in korte, frissche trekken de eerste Christelijke gemeente voor oogen, die, mild in het geven, eendragtelijk in den dienst des Heeren volhardde, en God prijzende, genade had bjj het gansche volk, — en de verge¬

lijking tusschen haar en de Christenen van onze dagen viel waarlijk niet tot ons voordeel uit. Hierin was stof tot verootmoediging en aandrang tot vermeerderden ijver en vuriger lust in het werk des Heeren; en dit stond vast, dat wanneer ook de geloovigen van onzen tijd wegens hun geloof en werk »genade hadden bij het gansche volk" er grooter en heilzamer invloed van hen over het volk zou uitgaan, en het ook onder ons zou gezien worden, dat de Heere »dagelijks tot de gemeente toedeed, die zalig werden."

Vervolgens werd een kort verslag uitgebragt van den toestand der Vereeniging, waaruit bleek hoe noodig, nuttig en gezegend haar werk is. Zij bestaat reeds 27 jaren en trok zich den diepen geestelijken nood der lagere volksklasse alhier aan , toen nog niets of althans zeer weinig op dit gebied verligt werd. Later hebben ook vele anderen, als de Vereeniging tot Veibreiding der Waarheid, de Vereeniging Tot Heil des Volks, enz., handen aan het werk geslagen, en in den laatsten tijd begon ook de kerk te ontwaköiL ^ .Mci<ir dit alles mjitikt liGt wörk dtzev Vöreeniging geenszins overbodig. Zij vervult eene eigenaardige roeping. Men moet de geestelijke ellende des volk kennen om zich er eene voorstelling van te kunnen maken. Wie b. v. een' der bezoekbroeders volgt in eene woning waar twintig gezinnen verblijf houden, die nog nooit eenig Chiistelijk bezoek ontvingen, en nog nimmer gewezen werden op het eeuwig heil hunner zielea, hij zal gewis niet meenen, dat de Vereeniging overbodig werk doet. Velen dezer geheel verwaarloosden bezitten geenen Bijbel en kunnen niet eens lezen. De Vereeniging wil hierin te hulp komen en in dit gebrek voorzien. En zij deed dit reeds met vele gunstige gevolgen. Menig gezin, waar vroeger ordeloosheid, ontucht, dronkenschap en goddeloosheid heerschten, is door hare bemoeijing onder Gods zegen in een Christelijk gezi n veranderd. Ja geheele buurten zijn door den invloed harer werkzaamheden als herboren. — De krachten, waarover zij kan beschikken, zijn echter in vergelijking met het groote arbeidsveld veel te gering. Het getal der bezoekbroeders, die tegen billijke vergoeding een gedeelte van hunnen tijd aan het huisbezoek wijden, is slechts negen. Toch werden gedurende één jaar 963 gezinnen bezocht en niet minder dan 8000 bezoeken afgelegd. Door de onbekrompenheid van het Bijbelgenootschap werden vele Bijbels kosteloos uitgereikt, en het aantal verspreide traktaatjes was zeer aanzienlijk. De Vereeniging wacht slechts op ruimer geldelijke ondersteuning om meer bezoekbroeders aan te stellen. Zij gaf dit jaar ƒ 2300 uit, doch hare vaste bijdragen gingen het cijfer van ƒ 100 J niet te boven. Eene dergelijke vereeniging te Londen zendt 300 broeders uit, en ontving in eene maand c.a. acht duizend gulden. Waarom vindt deze arbeid in Amsterdam, ook 11a 27-

jarig bestaan dan zoo betrekkelijk geringe deel-

ucwiugt zij noog gewaardeerd wordt door

degenen die er het voorwerp van zijn — en dezen zijn wel het allerbest in staat over dit werk te oordeelen — blijkt hieruit, dat door de arme bewoners eener bewerkt wordende buurt bijna vierhonderd gulden werd bijeengebracht om de kas der Vereeniainsr te schragen.

Waarlijk, een feit als dit is de meest welsprekende aanbeveling dezer werkzaamheid. En wie, na het aanhooren van bovenvermeld verslag nog niet diep van hare heilvolle strekking doordrongen mocht geweest zijn, de hoogstbelangrijke mededeelingen uit hunne ervaringen, vervolgens door een drietal der bezoekbroeders gedaan, moesten wel iederen twijfel dienaangaande wegnemen. Een hunner verhaalde van een ergen dronkaard en vechtersbaas, die de schrik der gansche buurt was, daar hij ieder, die hem in den weg trad dreigde met eene bijl de hersens in te slaan. Deze Nimrod wilde natuurlijk van den bezoekbroeder niets weten, zoo dikwijis deze kwam zocht zijne vrouw hem echter uit de kroeg te lokken, daar zij meende, dat hij wel een „ernstig woord" noodig had, (dat hare ziel niet minder behoefte had aan verlossing, zag zij geheel voorbij). Langen tijd bleef alle toespraak zonder eenig gevolg ; maar eindelijk — daar kwam verandering. Het kroegloopen hield op, de bijl bleef rusten, en wanneer zijne huisgenooten ter rust gingen bleef hij in zijne werkplaats (de man was draaijer), zoo het heette om te werken, doch 't was om te bidden. Daar viel hij dan in de krullen voor God op de knieën. Zijne vrouw beluisterde hem en zij begreep er niets van. Maar onze bezoekbroeder, dit hoorende, begreep het wél, en zijn hart huppelde. Weldra bad hij met dozen zondaar, die in waarheid een arm zondaar geworden was; las vervolgens eenigen tijd geregeld met hem den Bijbel, en weldra mogt, hij van hem het verblijdend woord vernemen, dat hij Jezus gevonden had en vrede en zaligheid smaakte in zijn hart. Kort daarna werd hij ziek en stierf in de blijde hope des eeuwigen levens. — Geheel anders was het met eenen kranken jongeling, die terwijl zijn vader aan den sterken drank verslaafd was, de steun was zijner moeder. Hij was waarlijk in menig opzigt een voorbeeldig jongman; jammer maar, dat ook hij zelf dit zeer goed wist, en zich de braafheid in persoon achtte. Hij had dan ook weinig behagen in de toespraak des bezoekbroeders, en lang duurde het,eer deze aan zijn

leger mogt bidden. Maar eenmaal zoover gekomen, bad hij dan ook te vuriger. En weldra bad de kranke mede. Langzamerhand vielen hem nu de schellen der eigengeregtigheid van de oogen, en begon hij te zien, dat hij een zondaar was voor God, en de barmhartige. Heiland ont¬

fermde zich ook over hem en deed hem rust vinden door het geloof in Zijn bloed. Hij ging heen in vrede en zijne laatste woorden waren

woorden van dank aan den broeder, die hem den weg des levens gewezen had, en hij smeekte

dezen, zijne bezoeken voort te zetten ook als hij straks niet meer zijn zou, „want" zeide hij, »mijn

vader en moeder hebben het ook noodig."

Dat deze bezoeken bn veel bemoedigends en

verblijdends ook veel opleveren wat ontmoedigt

en bedroeft, is ligt te begrijpen. Zoo klopte een ander broeder op zekeren avond aan eene woning aan, waar hij nog niet geweest was. De deur werd halverwege geopend en eene vrouw vroeg hem op niet zeer innemenden toon

wat hij moest. »lk kom eens zien hoe het u gaat!" was het antwoord. »Hoe het mij gaat? Wel, heel goed?" — »Ja maar, dat meen ik niet, ik wenschte eens met u te spreken over uwe

eeuwige belangen, hoe het met uwe ziel gaat

voor de eeuwigheid." — »Met mijne ziel? 0, dat 's alles in orde!" — »Maar, lieve vrouw, gij

weet toch wel dat gij een groote schuld hebt bij...." »Schuld? Ik schuld? Neen man, dan zjjt ge hier niet teregt. Ik ben niemand wat