1870.

Een en Twintigste Jaargang.

EENE NE11:IIE STEM

N". 25.

VOOR

'3 <roiMn

Pb. CXVI: 10.

ISRAELS KONING, HET HOOFD DER GEMEENTE.

Vrijdag, 23 Junij.

Het geloof is uit het gehoor.

Kom. X: 1.

De uitgave van dit Blad, Redacteur Dr. C. SCHWARTZ, London 5 Stratlunore Gardens, Kensington, W. geschiedt des Vrijdags.] Bijdragen, Brieven, enz., gelieve men franco te adresseren aan de Uitgevers H. DE HO O Gr H & C°.

A'oonnementsprijs per kwartaal /1,50, franco per post ƒ 1,65. —-De Prijs der Advertentiën is van 1—5 regels ƒ1,elke regel meer 15 Centen. — Groote letters worden naar dt plaatsruimte berekend.

Be heerlijkheid van Jezus.

Jezus zag Nathanaël tot zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. Mathanaël zeide tot Hem: Van waar kent Gijnlij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom waart, zaglku. Nathanaël antwoordde en zeide tot Hem: Babbil G(j zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning israëls. Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgebooin, zoo gelooft gij. gij zult grootere dingen zien dan deze. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen.

Johannes 1: 4S—52.

Het is niet van belang ontbloot den oorsprong en het begin van gebeurtenissen en inrigtingen na te gaan, die de wereld hebben verrast en de grootste bewegingen en merkwaardigste veranderingen hebben tot stand gebragt. Het zoude even belangrijk als leerzaam zijn te onderzoeken, hoe ook m de geschiedenis der wereld groote en bloedige oorlogen veranderingen van ministeïiën, ja zelfs van vorstenhuizen, door nietige en onbeduidende oorzaken werden te weeg gebragt, terwijl het tevens van genoegzame bekendheid is, dat de Christelijke Jongelingsvereenigingen, de scholen voor haveloozen, Traktaat- en Bijbelgenootschappen, waarvan belangrijkheid door vrienden en vijanden ^gemeen wordt erkend, en die in de hel zoowel als in den hemel bekend zijn, een zeer klein begin hebben gehad, en in de meening van ben, die niet in staat zijn geestelijke dingen geestelijk te onderscheiden, toevallig zijn ontstaan. Dit is evenwel zeker, dat de manaen, die de grondleggers dezer inrigtingen volstrekt niet verwacht hebben, dat het kleine mostaardzaadje een zoo groote boom zoude worden, zoodat zij zeiven niet het minst verrast waren over de verkregen uitkomsten en de wonderbare uitgestrektheid van het in den naam des Heeren uitgestrooide zaad.

Alle Christelijke werkzaamheden zijn echter slechts takken van denzelfden edelen boom, en zwakke stralen van dezelfde prachtige

zon, namelijk de levende Christelijke kerk. Wel mogen wij daarom vragen: hoe Werd zij in het aanzijn geroepen P Waar en hoe werd zij vergaderd? Werd zij geboren te Jeruzalem, in den tempel, in open¬

bare bijeenkomsten en door getuigenissen voor de groote schare en openbaringen van bovennatuurlijke heerlijkheid? Werd er een beroep gedaan op de aanzienlijken, rijken, geleerden en mannen van gezag, en werden de discipelen uit hen, die een magtigen invloed op de maatschappij van Israël uitoefenden, gekozen ? Werden de eerste discipelen vergaderd in duizend, honderd, ten minste in tientallen? Christus vleide noch vreesde de gezaghebbenden in Israël, ook gaf Hij hun niet onnoodig aanstoot; doch niet de aanzienlijken, niet de groote schare, maar enkele geringe en eenvoudige mannen werden door een heraut gewonnen, die als de zoon van een priester het werk deed van een profeet, en door den Koning, die als de Zone Gods zoozeer Zijne heerlijkheid verborgen hield, dat Hij gehouden werd voor eenen zoon van Jozef.

Alzoo begon de Christelijke kerk, die de synagoge en het heidendom heeft overwonnen; en voor haren glans zoude al lang de halve maan van het Mahomedanisme verbleekt zgn, zoo deze dwaling niet staande gehouden werd door de wederkeerige jaloerschheid der Christelijke mogendheden. Dit begin is eene treffende uitlegging van des profeten woord, om ook den dag der kleine dingen niet te verachten, en van des apostels getuigenis, dat God de geringe en zwakke dingen tot overwinning der sterke dingen der wereld heeft gekozen. Dit strekt tot bemoediging van hen, die in den wijngaard des Heeren werkzaam zijn en zielen voor Zijn koningrijk trachten te winnen. Ik zeg des Heeren, omdat het niet de kerk is, maar de Heer, die het Hoofd is van het geheele ligchaam, die deze wonderbare triomfen heeft behaald; en deze zegepraal zoude voorzeker veel grooter geweest zijn, indien de kerk zich zelve hiervan steeds bewust ware geweest en gebleven, en aan den Heer alleen de eer had gegeven.

Daarom spreek ik tot u van de heerlijkheid van Jezus, die zondaren tot zich trekt met magt, ze met wijsheid leidt en ze met blijdschap vervult.

Met onvermoeide zelfverloochening en onwankelbare getrouwheid had de Dooper van den beginne af van Jezus getuigd, totdat hij in de gevangenis werd onthoofd. Moedig voor menschen en ootmoedig voor God was zijn gansche leven aan de taak gewijd, om den weg des Heeren te bereiden, hetzij hij

Hem aankondigt als houdende de wan in Zijne hand, of als het Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt. Zoodra deze getuigenis werd afgelegd, volgden twee discipelen Jezus, kwamen en zagen, en werden eeuwiglijk met Christus verbonden. Zij konden in hunne blijde harten den vrede niet opsluiten, dien zij hadden gesmaakt, en volgaarne verhaalden zij hun, die zij liefhadden, dat zij in Jezus de kostelijke parel hadden gevonden. Andreas bragt zijnen broeder Simon tot Jezus, en aan de drie, die rondom Hem vergaderd waren, openbaarde Jezus Zijne heerlijkheid; en alleen Hij, die alle dingen wist, kon voorzien, dat deze mannen, en zij, die door hen tot de kennis der waarheid werden gebragt, de wereld voor Jezus van Nazareth zouden veroveren.

Doch het geschiedde alzoo, en nu wordt een andere gouden draad zigtbaar, die zielen aan Christus verbindt. Door de prediking van den Dooper werden Johannes en Andreas, door de getuigenis hunner ervaring werd Simon en welligt ook Jakobus gewonnen; en nu komt Filippus op een onmiddelijk bevel van Christus. Filippus was waarschijnlijk even als de anderen een discipel van den Dooper, en met hen van dezelfde stad Bethsaïda, of huis van netten , daar de meeste bewoners visschers waren. En uit die plaats "werden de mannen geroepen , die bestemd waren visschers van menschen te zijn.

Bethsaïda was eene goddelooze plaats (Mattheus XI: 21), evenwel ook daar was eene kleine schare naar de verkiezing der genade. Overal heeft de Heer eene verborgene gemeente van zeven duizend, die hunne knieën niet voor Baal hebben gebogen, en geen van hen, die de Vader Hem gegeven heeft, zal ooit verloren gaan. Het karakter van Filippus blijkt uit eene vergelijking van Johannes VI: 5 met XII: 21 en XIV: 8 ; hij was een man, die alles duidelijk wilde zien. en voor het overige was hij levendig en beslist. Jezus rigtte tot hem een enkel woord, en dat woord, vergezeld van de kracht des Heiligen Geestes, bewoog Filippus alles te verlaten en Jezus te volgen. En wat is het geheele Christelijke leven anders dan een volgen van Jezus? Wat is het anders dan een luisteren naar Zijne stem, een wandelen in -Zijne voetstappen?

Het gaat zonder twijfel gepaard met voort¬

durende zelfverloochening en een opnemen van het kruis, maar het is tevens een volgen van Hem, die een veilige Gids, de Weg is, en de Waarheid, en het Leven. Zoo wij Hem volgen, mogen wij noch vooruitloopen, noch achterblijven, en hoe digter wij ons bij Hem aansluiten, hoe veiliger wij zullen zijn. Want Hij is een voorbeeld niet alleen, maar geeft ons tevens de kracht om van één zin met Hem te zijn. Och, dat wij

steeds Zijnen raad gehoor schonken, Zijne bevelen gehoorzaamden, en noch onze eigene gedachten, noch de raadgevingen der wijzen der wereld, noch het voorbeeld der groote schare volgden, maar steeds op Hem zagen, die in barmhartigheid op ons nederziet en met getrouwheid onzen weg bestiert.

Even als Abraham, toen Jehova hem beval alles te verlaten, gehoorzaamt ook Filippus het bevel des Heeren. Hij heeft niet een broeder als Andreas, maar hij heeft een vriend, met wien hij zonder twijfel de Schriften heeft onderzocht, voor de hope van Israël en het komen van den Messias heeft gebeden, en in de kracht van deze vriendschap zegt hij hem al aanstonds wat hij in Jezus van Nazareth heeft gevonden. Wanneer wij Christus als onzen Heiland hebben leeren kennen, bëhooren wij van Hem tot onze vrienden te spreken, hetzij zij ons willen liooren of niet; want dit eischt onze vriendschap, om niet te spreken van onze verpligting jegens God. Met al de warmte van een diep bewogen hart verhaalt hij den vriend, dat eindelijk de beloofde en lang verwachte Messias is gekomen, en in zijne blijdschap noemt hij Hem Jezus van Nazareth, zoon van Jozef, weinig denkende, dat zijn vriend hierdoor grootelijks geërgerd zoude worden. Onze onvoorzigtigheid geeft telkens aanstoot aan onze hoorders, en wordt tot eene ergernis voor hen, die wij voor Jezus wenschen te winnen; en het is slechts te wenschen, dat zij, die geërgerd zijn, even als Nathanaël in opregtheid tot Jezus gaan.

Nathanaël (gave Gods) is dezelfde als Bartholomeus (zoon van den oogst). Nazareth was eene kleine, onbekende plaats, die gelegen was in het verachte Galilea, en het strookte daarom volstrekt niet met de gedachten van Nathanaël, dat de Verlosser van Israël den naam van Nazarener droeg. Het was een vooroordeel, maar wie is er geheel vrij van? Wie onzer is zoo onpartijdig , dat hij enkel let op de boodschap,

zonder op den persoon en den boodschapper te letten ? Buitendien er bestond hier eene bijzondere reden om twijfel te koesteren, en wel omdat hetgeen Filippus zeide, in tegenspraak was met het woord der profetie (Micha V: 1). Twijfel begint als eene kleine wolk, en allengs wordt hij grooter en verduistert het geheele verstand en verstikt het hart, zoodat wij naauwkeurig moeten

toezien waaraan wij voedsel geven.

Filippus is niet in staat de bedenkingen van Nathanaël op te lossen; want men kan volkomen overtuigd zijn voor zich zeiven en toch niet bij magte om de bezwaren van een ander weg te nemen; — en daarom wijst hij hem in eenvoudigheid en wisheid tevens op Jezus. En zoo wij slechts allen, die twijfelen en van vooroordeelen bevangen zijn , konden bewegen deze hunne twijfelingen te openbaren en vooral met hunne tegen het Evangelie gevoede of gewaande bezwaren regtstreeks tot Jezus te gaan, dan zouden wij voor de uitkomst zeer zeker niet bevreesd zijn.

Nathanaël is een opregt man, en daarom komt hij tot Jezus, bereid om indien hij in zijne verwachting teleurgesteld wordt, zijne vrienden te waarschuwen, en zoo hy bevredigd wordt Jezus als den Messias te bekennen. Gij moet zonder twijfel het gedrag van Nathanaël en Filippus goedkeuren, welaan, al wat ik zeggen kan is: gaat heen en doet desgelijks. Zoodra Nathanaël Jezus naderde, gaf deze hem een treffend getuigenis. Hg wilde hem niet vleijen of opgeblazen maken, maar slechts erkennen dat zijn twijfel het gevolg was van opregtheid, en dat de aan Jakob gegeven naam van Israël hem in waarheid toekwam. Hij droeg niet slechts den eerenaam van Israël maar was in waarheid een Israëliet, een man zonder bedrog. Jezus zegt niet: zonder zonde, maar zonder bedrog; want ofschoon dwaas, was hij nogtans opregt, en ofschoon vol van vlekken, was hij echter niet door blanketsel ontsierd, maar opregt voor God.

Opregtheid kenmerkt ook het antwoord van Nathanaël. Met betamelijke bescheidenheid vraagt hij: Van waar kent Gij mjj ? En Jezus, wien alle dingen bekend zijn, en die weet wat in den mensch is, openbaart aan Nathanaël de verborgenste gedachten zijns harten, hem waarschijnlijk wijzende op de worstelingen van zijn eigen

VOOR KINDEREN.

De regte weg.

Het was een prachtige morgen in het midden Van Mei, toen Edith, Willy en Grace met zonnige gezigtjes de kamer binnen kwamen springen, want liet was grootvaders verjaardag, en bij goed Weder zouden zij er allen den geheelen dag heengaan; zulk een prettige dag was dat altijd, als die lieve grootvader jarig was. Jane , de kindermeid , z°u hen brengen en zij mogten tot den volgenden dag blijven.

, Edith was de oudste van de drie, Willy twee Jaar jonger, en Grace scheelde vier jaar met haar zusje.

Terwijl zij zich gereed maakten om de reis te Aanvaarden, kwam de kindermeid beneden met de tijding, dat het jongste kindje ongesteld was geworden; nu kon mama natuurlijk hare hulp niet missen, en er was niemand anders om hen weg te brengen. Daar kwam eene wolk over de blijde gezigtjes.

Hun vader kreeg medelijden met het kleine volkje en zeide geruststellend: „Kom, laat ze maar aüeen gaan, zij weten den weg, het is al regtuit, Z1J kunnen niet dwalen. Ik waag het er op!"

Mama had hier niet veel trek in. „Och mama, w.lJ kunnen den weg wel droomen, eerst die laan J11', dan linksom regt op de stad aan, het kan best!"

//Denk eens," zei de vader, „Edith is al elf jaar °ud , en als de anderen gehoorzaam bij haar blijven, en niet van den weg afgaan, is er immers geen gevaar bij, zij zullen grootvaders huis wel V1nden, laat hen gerust alleen gaan."

.Nu werden de kinderen aangekleed, en na heraaide aanmaning om vooral niet Van den weg * e gaan en voorzigtig te wezen, gingen zij op

Het was heel warm, de frissche dauw was geheel opgetrokken en vergeten, en de weg erg droog en stoffig.

„O wat stuift het hier," zei Willy, „en wat is die weg zonnig, hé, 't is veel koeler daar in 't land onder die boomen, waren wij daar maar langs gegaan." Die arme kleine pelgrim, hij had even als zoovelen zieli voorgesteld, dat de regte weg gemakkelijker zou zijn, maar dat is nooit beloofd! Grace hield zich goed, zij werd ook wel moe van de zon, maar zij vond veel aardige dingen onder weg, wilde bloemen, hier en daar een eekhorentje, en daar ginds bij de sloot die vriendelijke vergeet-mij-nietjes. Zij zou er gaarne wat van geplukt hebben, maar Edith raadde haar, liever voort te loopen, omdat het al warmer werd en zij vóór den middag binnen konden zijn als zij zich niet ophielden.

Willy draafde nu eens een vlinder na, dan sprong zij over de heg om bloemen langs de sloot te plukken, of stapte een dijkje over o n een eind door het land te loopen.

„Kom," zei hij, „ik blijf hier; kijk eens hoe veel prettiger dan waar gij loopt; aan het witte hek kom ik weer bij u, of springt gij ook over den heg en komt hier loopen, liet gras is zoo frisch en zacht, zie eens of ge niet kunt, een, twee..."

„Maar Willy! wat hebben we thuis beloofd, we zouden immers op den weg blijven, weet ge nog wel?''

„Ben ik er dan af? nu ja, dat is toch net hetzelfde, er naast of er op, 't is dezelfde koers immers uit, zoover ik zien kan is er niets tusscheu dan de heg en de sloot."

'tls wel mogelijk, maar ik blijf op den weg, en gij mogt het ook wel doen, kom Willy zoudt ge niet?" „Goeden morgen!" riep de deugniet met een potsig gezigt over de heg glurende. Ik zou U bedanken voor al die stof. Grace, daar komen koeijen aan, kom gaauw bij mij, eene menigte, ik zie ze aankomen!"

Grace was erg bang voor koeijen, en had er heel veel zin in naar Willy toe te gaan, maar Edith zeide bedroefd: „Zie Grace , ge weet immers dat mama het ons zoo dringend verboden heeft den weg af te gaan, doe het toch niet, want wij hebben het beloofd."

Willy proestte van 'tlagchen. „O Edith, wat zijt gij braaf van morgen, jammer dat gij toch ook niet altijd doet wat mama zegt," en hij begon te fluiten. „Neen Willy, dat weet ik zelf wel, ik ben lang niet altijd gehoorzaam, maar nu durf ik waarlijk niet een anderen weg op te gaan, het zou zeker niet goed met ons afloopen van daag, mama heeft ons er zoo voor gewaarschuwd. Nu, Grace, geef mij eene hand, lieve, ik zal u stevig vasthouden, de koeijen zullen u geen kwaad doen, de Heer zal ons bewaren als wij niet ongehoorzaam zijn."

Het was een angstig oogenblik toen de koeijen zoo digt langs hen kwamen; één begon er te springen en te schoppen, zoodat de stof om hem heen vloog. Een arbeider, die bezig was een boom te rooijen, liep naar de kinderen toe en ging vóór hen staan totdat de dieren voorbij waren. Zij gingen nu lustig en met nieuwen moed aan 't loopen totdat zij aan het witte hek kwamen, waar Willy hen zou opwachten, maar er was geen Willy te zien! Zij riepen en zochten, totdat zij den moed opgaven en besloten alleen door te gaan. Angstig en bedroefd stonden zij eindelijk voor het huis van hunnen grootvader; de goede oude man stond hen reeds met een vriendelijk gelaat op te wachten; hij kuste hen hartelijk en stelde ze gerust. „Willy zou wel spoedig komenhij kon niet dwalen!"

In de koele huiskamer, aan de welgevulde tafel gezeten, waren zij regt blijde de reis te hebben ondernomen; het was geen aangename togt geweest , maar zij waren spoedig uitgerust, de stoffige laarzen waren dadelijk uitgedaan, en de witte jurkjes hadden niet geleden.

Maar waar bleef Willy? De geheele middag ging

voorbij, het was reeds etenstijd geworden, en nog verscheen hij niet! Nu werd Grootpapa ook ongerust , en zond zijn knecht in den hittewagen uit om hem op te sporen; maar deze kwam niet terug. Eindelijk besloot de oude heer zelf op 't pad te gaan, toen hij bij 't omslaan van den eersten hoek het wagentje aan zag komen.

Willy zat er in met een gescheurden kiel en rood beschreide oogen. De geschiedenis kwam hierop neer, eenige jongens, die hem tegenkwamen , gingen nestjes uithalen, en haalden hem over om mede te gaan, hij liet zich niet lang nooden. Toen hij hoog in een boom zat, was er een tak gebroken en hij er mede naar beneden gevallen, zijn been was verstuit en hij kon niet verder.

Het was de tijd niet om op hem te knorren, het arme kind was zoo verslagen, dat er niets meer te zeggen viel; hij werd op de canapé gelegd, en Edith baadde den gezwollen voet met koud water.

Nu kwam zijn berouw los. „O Edith gij wist het wel, toen ge mij zoo afriedt om van den weg af te gaan. Die andere zag er wel prettiger uit, maar het was de goede niet."

Zij kuste hem en zeide vriendelijk : „Schrei maar niet lieve Willy, gij zult het zeker nooit weer doen, het is eene goede les geweest."

„Ja," zeide grootvader, „lieve kinderen eene les voor ons allen!" Hij nam de kleine Grace op zijn knie, en ging voort: „Uw reisje van daag is een juist beeld van ons ailer leven. Gij gingt vol lust en moed op weg dezen morgen, met mooi weder en een prettig vooruitzigt. Toen de weg warm en stoffig werd, begon het u spoedig te vervelen ; al wat gij tegenkwaamt hinderde u, steenen, heuvels, koeijen, wat al hindernissen ontmoedigden u. Toen ging Willy van u af. Van de eene verzoeking kwam hij in de andere, en hij viel en bezeerde zich ten laatste.

„Och mijne lieve kleinen, wij zijn allen op reis;

even duidelijk als uwe moeder u heden morgen aanwees, hoe gij gaan moest, en waar gij u voor wachten moest, om veilig in mijn huis aan te komen, heeft God ons in Zijn heilig woord bekend gemaakt en uitgelegd, langs welken weg wij den hemel bereiken kunnen : langs geenèn anderen dan Jezus Christus! Hij zegt niet: „Ik ben een weg, of, Ik ben de beste weg, of de gemakkelijkste weg;" maar Hij zegt: „Ik ben de weg;" dat is de eenige weg. Hoe wonderlijk, dat wij allen willen beproeven er langs een anderen te komen, even als Willy, die een zijpad opging. Het gras was zoo koel, de bloemen waren er veel mooijer, en hij meende zoo zeker weêr bij u te komen aan het eind. Gij weet hoe het hem gegaan is, en zoo zal het ons ook gaan als wij op iets anders hopen dan op Jezus. „Gij zijt nog jong in jaren; maar kinderen zijn gewoonlijk al zeer ver in het afteekenen van wegen naar den hemel, elke andere is aantrekkelijker dan die de Bijb.el ons aangeeft. „Als men zijn best doet," zegtdeééne; „o wij zijn nog jong en hebben al den tijd, als wij oud zijn is het tijds genoeg," spreekt een ander, maar hij vergeet, dat ons ook op den aangenamen weg een ongeval treffen kan, en elk kerkhof predikt zulk een onbedacht kind, dat velen in hunne kindsheid werden weggerukt.''

De kinderen begrepen deze woorden van hun grootvader zeer goed, en hebben ze niet vergeten.

Twee van hen gaan nog steeds voort langs dén regten weg, en als zij somtijds even afdwalen worden zij door den goeden Herder liefderijk er op teruggebragt, want „Hij ontfermt zich menigvuldiglijk," maar de kleine Grace is reeds aangeland en heeft ondervonden, dat Jezus niet alleen de teeg is, maar ook: de Waarheid en het Leven.