1870.

Een en Twintigste Jaargang.

N°. 33

^^^"^ENE NEDERLA^^CHE STEM

VOOR

ISRAELS KONING, HET HOOFD DER GEMEENTE.

atN *5 >r-iJöxn

Ps. CXVI: 10.

Vrijdag, 19 Augustus

Het geloof is uit het gehoor.

Kom. X: 1*

De uitgave van dit Blad, Eedacteur Dr. C. SCHWARTZ, London 5 Strathmore Gardens, Kensington, W. geschiedt des Vrijdags. Bijdragen, Brieven, en7!., gelieve men franco te adresseren aan de Uitgevers H. DE HOOGH & C°.

Abonnementsprijs per kwartaal ƒ 1,50, franco per post ƒ 1,65. —De Prijs der Advertentiën is van 1elke regel meer 15 Centen. — Groote letters worden naai d6 plaatsruimte berekend.

-5 regels f 1,—

Mozes beproefd en gezegend.

En het geschiedde in die dagen , toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijne broederen, en bezag hunne lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man eenen Hebreeuwschen man uit zijne broederen sloeg. En hij zag herwaarts en gindswaarts, en toen hij zag, dat er niemand was, zoo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem in het zand. Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet,twee Hebreeuwsche mannen twistten; en hij zeide tot den ongeregte: Waarom slaat gij uwen naaste Y enz.

Exod. 2: 11—15.

De Apostel Paulus zegt ons, dat Mozes, wiens ouders vóór en na zijne geboorte geloof hadden betoond in de zorg, die zij voor hun kind droegen, en in liet niet vreezen van den toorn des konings, toen hij groot, volwassen was en zelfstandig besluiten en handelen kon, de smaadheid van Christus verkozen heeft boven de genietingen der zonde en de rijkdommen van Egypte. Indien in iets de kracht en uitnemendheid des geloofs uitblinkt, dan voorzeker in het door Mozes genomen besluit, naardien hij door Farao's dochter als haar zoon was erkend, en in alle wijsheid der Egyptenaren onderwezen was geworden, zoodat de toegang tot de hoogste plaatsen van eer hem open stond, en de rijkdom van Egypte als het ware ter zijner beschikking was gesteld. Ja, het was een blijk van groote zelfverloochening, liever een zoon van Jochebed dan van Farao's dochter genoemd te worden, en de magtige meesters te verlaten en zich te voegen bij de zwakke en verdrukte knechten, die door menschen vertreden en door God verlaten schenen te zijn.

Gij bewondert het heldhaftig en edel besluit van Mozes, en ge doet wel. Het is niet onmogelijk, dat zijn manmoedig voorbeeld u beschaamt; want gij moet bekennen, dat ge uw gedrag met het zijne niet durft vergelijken. Immers hg kon in die dagen vergelijkenderwijs weinig weten van den God van Israël; nogtans was hij gereed hunne lotgevallen te deelen, hoeveel te meer betaamt het ons ons te voegen bij het volk van God, al staan wij daardoor bloot aan de verguizingen en aanrandingen der wereld, die slechts het hare liefheeft. Doch gij bemint de geregtigheid en stelt een harte¬

lijk belang in alle verdrukten, ja gij verblijdt u er in, dat er eindelijk een redder aan het zoo lang vertrapte volk is geschonken, en ge staat gereed God te danken en groot te maken , omdat Hij niet alleen de belofte schonk, maar ook op Zijnen tijd de vervulling der belofte gaf; want gij twijfelt er niet aan, dat Mozes de regte man is, en willens en bij magte, om het volk uit de dienstbaarheid van Egypte te redden. Ja, hij is gereed alles te doen en te lijden om het volk Gods te verlossen, en wanneer zij zullen vernemen wat hij ten hunnen behoeve heeft opgegeven, en wat hij ten hunnen nutte gereed staat te verduren, dan zullen zij zeer zeker ook bereid zijn, zich aan zijne leiding toe te betrouwen en zich rondom hem te scharen....

Mozes dacht eens even als gijlieden, en ziet hij werd smartelijk teleurgesteld, en moest veertig jaren wachten, onderworpen aan vele en velerlei beproevingen en onder zware tucht, vóórdat hij geschikt geacht werd , om in 's Heeren weg en op 's Heeren tijd werkzaam te zijn. Wij zitten thans op de banken der school van den Heiligen Geest, en zoo wg naar dien volmaakten Meester met biddende oplettendheid willen luisteren, zullen wij als het ware uit Zijnen eigen mond, — immers het Woord is de mond des Heiligen Geestes — vernemen, waarin de beproeving en waarin de zegen van Mozes bestond.

Wij weten slechts weinig van liet leven van Christus, van Zijne geboorte tot Zijn optreden ; want slechts een enkel feit wordt vermeld, en wel Zijn zitten in den tempel in het midden van Israëlitische schriftgeleerden, en de getuigenis door Hem ten aanhoore van Maria afgelegd: »Moet Ik niet zijn in de dingen mijns Vaders?" Alzoo geschiedt het ook met Mozes. Wij vernemen, dathetkindeke gelegd werd in een kistje van biezen, dat geplaatst werd aan den oever der rivier, en dan wordt er verder van hem melding gemaakt als lig veertig jaren oud is. Wij weten niets meer van zijne ontwikkeling dan 'tgeen Stefanus zegt: »Hij werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaars; en hij was magtig in woorden en in werken (Hand. 7; 23). Hij genoot dus al de voorregten, die zijne

geboorte hem aanbood, en gij kunt er zeker van zijn, dat het hem een zwaren strijd heeft gekost vóórdat hij opgeven kon al wat zoo aangenaam en voordeelig scheen te zijn, ja vóórdat hij haar verlaten kon, aan wie hij, menschelijk gesproken, de behoudenis van zijn leven verschuldigd was, en die voor hem zorg gedragen en over hem gewaakt had met de teederheid en getrouwheid eener moeder. En was hij, alzoo kon hij bij zich zei ven redeneren, zoo hoog in Egypte geplaatst geworden, en wel door Israëls God, om zich tot die slaven te vernederen, die ellendig waren naar ligchaam en ziel? Hij overwint evenwel allen hoogmoed en zelfzucht en staat gereed zich bij Israël aan te sluiten.

Weldra biedt zich eene gunstige gelegenheid aan, om de opregtheid en kracht dezer keuze ter toetse te brengen. Een Egyptenaar mishandelde een Israëliet, iets dat helaas in deze dagen van verdrukking niets buitengewoons was, en Mozes hierover vertoornd, ziet hier en daar rond, valt op den Egyptenaar aan, en weldra kleurt het bloed van den verdrukker den grond. Joodsche schrijvers zeggen, dat Mozes den Egyptenaar gedood heeft door het woord van zijnen mond, even als dit met Petrus bij Ananias geschiedde, en Christelijke uitleggers beweren dat Mozes den Egyptenaar heeft gedood op een bijzonder bevel van Jehova. Het woord van God kent noch de eene noch de andere uitlegging ; want beiden zijn er op aangelegd om de haastige onregtvaardige daad van Mozes te verontschuldigen. Neen de Schrift en vooral de leiding Gods met Mozes duiden aan, dat God in geenen deele de daden van Mozes heeft goedgekeurd. Mozes zag rond of er ook iemand nabij was, die tegen hem als getuige zoude willen optreden, en hij vermeende veilig te zijn toen hij zijne geheimenis met het zand had bedekt, zoodat hij dan ook niet twijfelde dat de ure der verlossing was gekomen.

Den volgenden dag twistten twee Israëlieten. De oorzaak van den strijd wordt niet vermeld, zoodat men niet beslissen kan wie van beiden gelijk had. Integendeel mogen wij zeggen, dat beiden verkeerd handelden , daar zij smaad op het volk bragten in tegenwoordigheid van den genieenschap-

pelijken vijand. Mozes, die den Egyptenaar gedood had, sprak vriendelijk tot een der mannen, hem toevoegende: Waarom slaat gij uwen naaste? Het antwoord, dat de man gaf, bewijst, dat de daad van Mozes verraden was geworden door denzelfden man, voor wien hij zijne handen met bloed had bevlekt. Wel mogt Mozes zich zeiven afvragen: Heb ik dan voor zulke ondankbare menschen afstand gedaan van al de schatten van Egypte, al de vooruitzigten, die mijne betrekking tot het hof mij aanboden , prijsgegeven, en mij blootgesteld aan den toorn van eenen magtigen en wraakgierigen koning? Ziende op hetgeen voor oogen is, voelt hij dat zijn leven in gevaar verkeert, en teleurgesteld in zijne verwachtingen wordt hij met onuitsprekelijke vrees vervuld, en vlugt hij als een moordenaar uit een land, dat hem niet lang geleden nog uitzigt gaf op het beklimmen van een troon. Wij kunnen de daad van Mozes niet verdedigen, en wij behoeven dit ook niette doen, naardien lig zelf ons geleerd heeft: Mijne is de wraak, spreekt de Heer. Maar wij mogen toch ook niet hem beoordeelen naar onze wijze van Christelijke beschouwing. Zijn doel was ongetwijfeld prijzenswaardig en zijne beweegredenen onbaatzuchtig; en men moet eerst aan Mozes gelijk, den eigenbaat uit het hart hebben gebannen, en even als hij het onregt, dat den broederen is aangedaan ; diep hebben gevoeld, zoo als hij deed, voor en aleer men hem mag veroordeelen. Veronderstel dat gij alles hebt opgeofferd voor hetgeen gij uwen pligt acht, en dat gij om eenen broeder te redden uw eigen leven hebt gewaagd, en dan verraden zijt geworden door de lippen die u hadden moeten prijzen, dan zult gij eenigzins kunnen begrijpen, wat er in het hart van Mozes omging, toen de eene Israëliet, voor wien hij zijn leven had gewaagd, zijne schuld verried, en een ander Israëliet, dien hij vriendelijk teregtwees, spottend hem toevoegde: Wie heeft u tot een overste en regter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te dooden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt ?

Wat Mozes deed is geen moorden, maar het brengt ons tot een punt, waar groote

dwalingen en groote waarheden elkander zeer naauw raken. Mozes geloofde door den Geest geleid te zijn toen hij zijne hand uitstrekte tegen een man, die een vijand was van zijn volk en van zijn God. Nogtans werd hij door het vleesch medegesleept, want hij handelde eigenwillig en overeenkomstig de begeerte van zijn hart. En terwijl hij meende eene heerlijke daad te verrigten, overtrad hij Gods gebod, en bedekte het door hem gepleegde onregt met het kleed van ijver voor God. Mozes wachtte dan ook niet op een bevel van God, maar gaf toe aan zijne eigene hartstogt; het was ijver, maar een mensclielijke ijver, en kon daarom niet op de goedkeuring van God rekenen. Hij vertrouwde op zijne eigene kracht en streed met vleeschelijke wapenen; hij gaf zichzelven niet den tijd om in het geloof en in het gebed de gevolgen van deze zijne daad te bedenken. Van daar dat hij zichzelven kwaad berokkende , zich zwaar bezondigde, en in plaats van de verlosser van zijn volk te worden, het land spoedig moest veriaten, om zijn eigen leven te beveiligen. Zijn moed begaf hem, en zijne broeders begrepen hem niet, en wie had in den vlugteling, in den armen , schuchteren man den zoon van Farao's dochter kunnen herkennen en onderstellen, dat deze man slechts weinige dagen geleden het hoogst geplaatst was aan Egypte's hof, en met groote onverschrokkenheid den verdrukten Israëliet had beschermd?

Zij die den Heer nabij zijn, worden door Hem naauwkeurig in al hunne wegen gadegeslagen, en aan degenen, die het digtst bij Hem zijn, wordt Hij het meest geheiligd. Alzoo bezocht de Heer Jakobs zonde, toen hg getracht had een door God zelf hem beloofden zegen door eigenwillige middelen deelachtig te worden. Alzoo deed de Heer later aan Jona, toen deze de hem opgedragen boodschap niet wilde uitvoeren; en wederom aan Petrus, toen hij zich boven de beide andere apostelen verhief en beloofde getrouw te zijn, al werden al de anderen aan Jezus geërgerd. Alzoo moest Mozes later in de woestijn sterven, en mogt hij het land der belofte niet biunenkomen, omdat hij den Heer niet had geheiligd in de

VOOR KINDEREN.

Door het raam.

Het ziet er in die naauwe steeg al heel droevig uit, nooit komt er eens een vriendelijke zonnestraal. Gelukkig hebben de twee eerste huizen die er ramen in hebben, hun ingang in de tweede straat, waar het licht vrijen toegang heeft. De bewoners behoeven dus niet altijd in die sombere vertrekken te toeven, die wij door de enkele ramen links en regts bespieden . . . maar . . zouden zij allen van dat andere uitzigt kunnen genieten? .... die ongelukkige, dien gij daar in dat hoekje ziet zitten, is jaren lang nooit uit dat vertrek geweest; de arme James is verlamd van zijne jeugd af, en verwaarloosd door eene onverstandige tweede moeder, die goedhartig en toegevend voor dit gebrekkige kind, niet het minste begrip heeft van wat hem toekomt, en wie het nooit in de gedachte komt, dat hij aan iets anders behoefte kan hebben, dan aan het karige voedsel dat zij hem toedient, en het kijkje door het raam in den naren donkeren gang.

Daar in het huis aan de overzijde is het prettiger gesteld. Een vader en twee vrolijke gezonde meisjes werken allen voor hun brood en genieten hierdoor in hunnen stand eene soort van welvaren.

De werkdagen snellen voorbij, en de Zondag vindt hen dikwijls nog vervuld van de drukte, die de afgeloopen week medebragt; maar toch voor twee hunner is het kerkgaan eene vaste gewoonte, terwijl de andere in dien tijd de bezigheden in huis waarneemt, om de t'huis komende met een vriendelijk gelaat en eene betrekkelijk goed gevulde tafel af te wachten. Weinig begrip hadden de nijvere overburen hoe langzaam de uren van James voorbijkropen, en daar zij zelden tijd hadden om ledig te zijn, letten zij ook weinig op de ziekelijke gestalte, die op korten afstand van het glas steeds naar hunne bewegingen zat te turen.

Op zekeren Zondag morgen dat de jongste dochter Janet het huiswerk vlugger dan gewoonlijk had afgedaan en een half uurtje over had, schoof zij het raam open en zag eens naar haar buurman.

„Wel James, arme jongen, zit gij daar altijd nog op 't zelfde plaatsje," dacht zij, en de tranen schoten haar in de oogen bij de gedachte hoe zij hem vergeten had. Fluks greep zij eenige kleine versnaperingen, die onder haar bereik waren, en wiptè den gang in, het raam werd opengeschoven en zij zette het voor hem ....

>Och," zei James, «laathet raam nog wat open staan, doe het niet toe , moeder vergeet het gedurig open te zetten, zij heeft het zoo druk met den winkel en haar kindje, en komt niet dikwijls binnen. Hebt gij dat voor mij medegebragt, hoe lief van u,... wat zijt gij netjes ... o welke prachtige kralen ! mag ik die eens in mijne hand hebben. .. van wien hebt gij dien ketting ? hoe mooi! . .."

„Maar arme stumper, wat zit ge hier toch treurig, ik ben in langen tijd niet eens bij u geweest, hè ? Maar wij hebben het ook zoo druk ! — ik wou dat ik wat voor u doen kon."

„Hebt gij nu tijd ?" vroeg James.

«Ja een half uur heb ik nog over vóórdat zij uit de kerk komen."

//O, lees mij dan eens wat voor."

„Ja, maar ik kan zelf niet best lezen , en ... . dat kan immers niet hier in den gang... ik zal omloopen en vóór inkomen,"

//Neen," zei James bedroefd, //dat gaat niet, moeder is uit en heeft den sleutel in haar zak."

,,Nu," zei Janet, „ik zal eens zien of het uit ons raam gaat, de gang is zoo naauw."

Zij schoof den kreupele met stoel en al digt naar het raam, en ging hare eigene woning binnen.

Wat zou zij lezen. Zij hadden niet veel boeken ... den Bijbel, nu ja die druk was het grootste, dat zou wel gaan, zij had in zooveel tijd niet hardop gelezen. .,.

„Zie zoo James," riep zij, »nu moet ge goed luisteren, er komen om dezen tijd niet veel menschen hier voorbij uit die huisjes daar."

//Neen, bijna nooit iemand ," zei James, die goed op de hoogte was van de voorbijgangers.

Zij liet het boek open vallen en las vrij stamelend : //Uw hart worde niet ontroerd, gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij... in het huis

Mijns Vaders zijn vele woningen. Ik ga heen om u plaats te bereiden..."

„ Wie zegt dat ?" vroeg James.

Janet keek eenige verzen terug en zeide: „de Heer."

„Waar woont die Heer?"

„In den hemel," zei het meisje.

„Hè!" zei de kreupele en mat met zijne oogen de steile hoogte, die hij langs de muren uit zijn raam te zien kon krijgen.. • • //Wie kan daar komen? ik nooit!"

„O , maar Hij maakt de kreupelen eerst gezond, weet ge, en de blinden ook, dat heb ik wel eens gehoord. ..."

„O lees daar dan eens van..." verzocht James.

„Ja, maar ik weet niet regt waar dat staat, ziet ge, ik herinner mij alleen maar, dat daar wel eens over werd gepreekt...

„Zou het in hetzelfde boek staan ?" zuchtte James.

„Ja, dat geloof ik wel, maar luister nu nog »

even....

„Zou het in dat huis zoo heerlijk zijn ?" viel hij haar weder in de rede.

„Ja, zeker, dat zeggen de menschen altijd."

„Gaat gij er ook heen f"

„Ik hoop van ja," zeide het meisje, dat bijna spijt kreeg, dat zij hiermede begonnen was; zij was zoo weinig t' huis in deze dingen, dat zij geen raad wist, als haar buurman nog meer zou vragen.

Zij las nog een paar verzen en zag toen dat het half uurtje om was.

De kreupele gaf haar een weisprekenden blik van dank voor de moeite, die zij zich had gegeven, en haar schrik van zoo even vergetende, beloofde zij het eens meer te doen.

Haar raam werd gesloten, en de drukte van het gezin begon weder op nieuw- De Zondag was niet geheel rustdag in dat huis.

De arme jongen overdacht ontelbare malen de gehoorde woorden, en wist niet wat er van te maken? Het was voor hem zulk eene nieuwe zaak, dat er eene betere en heerlijker plaats was dan zijn eigen armzalig vertrekje, en dat kreupelen er ook konden heengaan. — Dat iemand.... (wie zou dat dan toch wezen?) dezulken zóó lief had om ze te genezen; dit alles ging zijn begrip ver te boven.

„Zou Janet Zondag weêr hiervan lezen?" Hij telde de dagen reeds.

Midden in het gewoel der dagelijksche bezigheden vervolgde het beeld van den ongelukkigen buurman, voortdurend het anders zoo luchthartige meisje. Zij kon die begeerige oogen maar niet vergeten , en de kalme droefheid, waarmede hij haar het boek zag digtslaan en het raam toeschuiven. Wat was het dan toch, dat hem zóó boeide. O als hij maar lezen kon, dan zou zij het hem gaarne afstaan voor zoover zij hierover te beschikken had, maar er was iets daarbinnen, dat haar gedurig herinnerde dat zij er meer van weten moest om hem daarmede te troosten. Ja dan moest zij er eens meer in lezen.... waar toch de geschiedenis van dien kreupele stond ? Zij zocht van voren af in haar Bijbel, maar vond daar natuurlijk het regte niet; en toen zij het Nieuwe Testament naderde was haar geduld uitgeput en legde zij het boek ter zijde.

In de laatste dagen van die week kwam haar telkens voor den geest hoe James Zondagmorgen naar haar verlangen zou, en er zeker op rekende weêr wat te hooren; wat zou zij beginnen ?

Vrijdagnamiddag kwam zij door eene zeer druk bezochte straat en vond op een der hoeken eene menigte menschen vergaderd. Toen zij nader kwam zag zij een man met een vriendelijk gelaat en eerwaardig grijs hoofd, op eene kleine verhevenheid staan. Hij had een boek in de linkerhand en wees hierop gedurig met de regter. Eindelijk was Janet zoo digt bij gekomen, dat zij de woorden verstond: „O lieve vrienden, 't is het brood voor uw leven, gij vindt er alles in wat uwe ziel noodig heeft, het troost de verdrukten en spreekt tot elk hart naar zijne eigene behoeften. Indien gij het biddende leest, het zal u ten-zegen worden, beproeft het en ziet of God Zijne belofte breekt."

Eenige menschen kochten een exemplaar, en de menigte trok af. Janet waagde het naar den ouden man toe te loopen en vraagde hem aarzelend:

„Mijnheer, is dit de bijbel?"

„Ja, mijn kind, wildet gij er een koopen?"

„Neen, hij kan niet lezen, maar weet gij ook waar ergens staat van een kreupele, die genezen werd ?"

„O wel zeker; maar, wie is die kreupele, verlangt hij hiervan te hooren?"

Nu vertelde Janet hare ondervinding, hoe zij wenschte een ander te leeren wat zij zelve niet bezat, en hoe grooten lust de arme jongen getoond had om iets uit den Bijbel te hooren.

„En wanneer leest gij hem weêr voor?"

„Zondag-morgen, mijnheer."

„Nu, kom dan Zaturdag-middag om 3 uur bij mij, dan zullen wij het eerst eens zamen overlezen en er een beetje over praten, dan weet gij het den volgenden dag goed."

Dit had het meisje niet verwacht; maar de uitnoodiging was zoo vriendelijk en hare behoefte aan kennis in deze dingen haar zoo duidelijk gebleken, dat zij het niet durfde weigeren.

Het uur brak aan en zij verscheen.

Verscheidene weken ging het aldus voort; zij in stilte zich oefenende bij haren trouwen onderwijzer en James hierin Zondags morgens onderrigtende.

Geruimen tijd duurde het eer dat iemand er iets van bemerkte.

De goede oude man ging zelf den kreupele van tijd tot tijd bezoeken, en zond hem iemand, die hem leerde lezen.

Het licht brak door in het duistere hart van den armen jongen. De liefde van Jezus werd er in opgenomen en vond er ruime plaats.

Het werd een geheel ander leven voor hem! Zijn nieuwe vriend bragt hem telkens kleine verrassingen mede. Eene enkele bloem maakte hem reeds zeer gelukkig, wijl hij die nooit gezien had in zijn droevig leven vroeger.

Zoodra hij begon te lezen kreeg hij een grooten Bijbel, die zijn trouwste vriend op aarde werd.

En Janet? Zij voelde de kracht van de vertroosting, die zij aan den ongelukkige mogt overbrengen; haar leven bragt veel afleiding mede, maar als zij gevoelde, dat hare kracht begon te zinken, schoof zij menigmaal het raam in de achterstraat . open, om van haar blijmoedigen buurman een verkwikkend troostwoordje op te vangen, en gedurig werd zij opgedragen in zijne gebeden voor den troon der genade. Nu is hij zelf reeds aangekomen in de vele woningen, waar de Heer is heengegaan om ook hem plaats te bereiden.