Amsterdam, §1 April 1871.

De redactiën van de Bazuin (Eindredacteur), de Heraut, de Hoop des Vaderlands, het Kerkelyk Weekblad, de Wekstem 'en de Volksbode zyn overeengekomen, ter bevordering van eenheid en ter bevestiging van den zedelijken band, die kiezers en gekozenen bindt, onderstaand program bij de stembus in Jtmr e. k. aan het verkiezingswerk ten grondslag te leggen:

a. Handhavingin en buiten de Kamer, van de zelfstandigheid der Christelijk-hi sto-' rische richting, gelijk die geëischt wordt door de erkenning van Gföds Waord ook als beginsel van staatkunde, en van Gods leiding in onze volksgeschiedenis als regel voor ons volksleven;

b. Handhaving van gewetensvrijheid bij het volksonderwijs, door den eisch, dat, in aansluiting aan het program,, van 1869, de Vrije School regel, de Staatsschool aanvulling worde;

c. Handhaving van het recht dér minderheden bij de stembus, door den eisch dat een beter kiesstelsel ingevoerd, . en in afwachting daarvan de census verlaagd worde.

Ten dringendste verzoeken zij een iegelijk, die met deze zienswijs overeenstemt, onmiddellijk per briefkaart aan een der genoemde -redactiën te

willen berichten: wie Voorzitter of Se-

..." . fT' _ t #

cretaris is van de in hun kiesdistrict bestaande anti-revolutionaire Kiesvereeniging.

H. de COCK.

'J. H. Donker.

I..,JEsser. A. Kuyper.

J. G. Verhoeff. G. J. Vos Az.

eischen, zonder tevens de vervulling onzer plichten op ons te willen nemen.

Die plichten kunnen vooral thans niet twijfelachtig zijn.

De ongeloofstheoriën, jaren lang gehuldigd, nemen een gestalte aan en dreigen de laatste grondslagen los te woelen, waarop onze maatschappij nog rust.

Geen andere band kan volken en staten voor uiteenspatting bewaren , dan het geloof aan de oppermacht Gods en de kinderlijke onderwerping aan zijn Woord. Onze richting gelooft aan de geldigheid van dat Woord, ook voor onzen tijd en onzen staat, en is dus ten duurste verplicht, de eischen van dat Woord ook op staatkundig gebied op de jgewetens te doen klemmen.

Alleen op straf van zelfvernietiging en ontrouw aan haar roeping, kan zij dien duren plicht verzuimen.

De leden der Tweede Kamer, die in Juni a.s. aftreden, zijn de volgende:

Kiesdistrict Groningen: Mr. S. v&n Houten.

Appingadam: Mr. D. de Ruiter Zijlker. Assen: Mr. H. J. Smidt.

Leeuwarden: J. K. H. de Roo van Al-

dervverelt.

Sneek: A. Moens.

Dockum: . Mr. Ph. van Blom. Steenwijk: Jhr. C. M. Storm van 's Gra-

vesande.

Zivolle: Mr. A. van Naamen van

Eemnes.

Almelo: Mr. J. Kalff.

Deventer: Mr. A. van Delden.

Zutfen : Mr. J. Dam.

Arnhem: Mr. L. A. J. W. Baron

Sloet van de Beele. Nijmegen: Jhr. J. A. C. A. van Nispen

van Sevenaer.

Tiel: Mr. C. T. Bar. van Lijnden

van Sandenburg. Amersfoort: Mr. E. L. Baron van Hardenbroek van Lockhorst. Utrecht: Mr. N. P. J. Kien.

Hoorn: Mr. W. Bar. van Goltstein.

Alkmaar: Mr. J. L. de Bruyn Kops.

Haarlemmermeer: Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers

van Rozenburg. Amsterdam,: H. A. Insiuger.

Mr. E. H. 'sJacob. Mr. G. 0. J. van Reenen. Leiden: O. Baron van Wassenaer

Catwijck.

Gouda: Mr. A. F. H. Hoffman.

Delft: Mr. J. van Kuyk.

Rotterdam: J. D. Fransen van dp Putte.

Brielle: Dr. K. A. Rombach.

's Gravenhage: Jhr. F. de Casembroot. Dordrecht: Mr. M. Bichon van IJssel-

monde.

Gorinchem: W. C. M. Begram.

Goes: Mr. P. H.-Saaynians Vader

Breda: N. R. H. Guljé.

Tilburg: Borret.

Ei.7idlic.ven: Mr. P. J. A. Smitz.

Maastricht: C. A. Baron de Bieberstein

Rogalla Jawadzky. Roermond: Mr. K. L. J. Cornelis.

Boxmeer: H. F. C. Eerstens.

's Hertogenbosch: Mr. J. M. B. J. van der Does de Willebois.

Door het Kiescollegie der Nederduifcsche

Hervormde Gemeente te Amsterdam, is uit het vastgestelde gros 1.1., Maandag een drie¬

tal geformeerd, ter vervulling van de vacature, voortdurende door het bedanken van Ds. Jorissen.

Tegenwoordig waren 337 leden, uitgebracht werden 834 geldige stemmen; volstrekte meerderheid 168.

■ Bij. de eerste stemming werden uitgebracht op:

Ds. Nonhebei 198 stemmen. Ds. de Graaff 169 »

Ds. van Ronckel 167 » Ds. Verhoeff '158 »

Ds. Hogerzeil 115 » Ds. Bronsveld 103 »

Ds. Felix 42 »

Ds. Beets 26 »

Ds. Steinfort 8 » enz. Op het drietal waren dus geplaatst de

: H.H. Nonhebei en de Graaff.

Bij tweede vrije stemming werden uitge-

.bracht 330 geldige stemmen; volstrekte meerderheid 161.

Hiervan verkregen:

Ds. van Ronckel 184 stemmen.

Ds. Hogerzeil 76 ■»

Ds. Bronsveld 31 »

Ds. Verhoeff 27 »

Ds. Felix 8 » enz.

Als derde werd op het drietal derhalve geplaatst: Dr. Phil. S. van Ronckel, pred. te Zutfen.

Overgaande tot de verkiezing van een ouderling benoemde het Kiescollegie met 189 stemmen den heer G. Ruys.

Ter beoordeeling van de verhouding der partijen diene, dat de irenische partij ditmaal tot 115 stemmen klom, terwijl de daartegenover staande richting 198 stemmen uitbracht.

Het cijfer van 169 stemmen op Ds. de Graalf uitgebracht, is, gelijk men weet, een onzuivere maatstaf, daar verscheiden leden, die overigens tegen de irenische partij zijn, toch den persoon van Ds. de Graalf lief hadden, en zich daardoor, o. i. inconsequent, verleiden lieten, hem hun stem voor het drietal te geven.

Op de lijst van aanbeveling ditmaal door de irenische partij rondgezonden, en die merkwaardige verschijnselen aanbiedt, komen we een volgend maal terug.

De heer Groen laat zich omtrent het program voor de verkiezingen, in gelijken geest met ons, aldus uit:

„Vraagt men of ;k, behalve zelfstandigheid en schoolwetprogram. Dog andere hoofdgedachten bedoel, ik zou ongaarne , op de raadgeving van anderen vooriutloo' pen. Op twee punten evenwel vestig ik de aandacht.

(iansch niet overtollig schijnt mij een protest tegen het beweren dat de politiek iigt buiten de sfeer van Christelijke plichtbetrachting.

Aandrang op census-vtrlaging mag niet achter blijven, waar het hooge cijfer, als slagboom, tegen het (volgens het woordenboek eener niet-chri»lelijke richting) niet-denkend gedeelte der Natie, onontbeerlijk gekeurd wordt."

Het is of onze richting allengs met nieuw leven bezield wordt. Zelfs te 'sHage én Amsterdam wil men weer een Kiesvereeniging in het leven roepen, ofde oude bestaande uit haar kwijning wakker roepen.

Alom in den lande schijnt het besef levendig te worden, dat wij als Christen-burgers de handhaving onzer rechten niet mogen

We zouden terugkomen op de eerste der Am sterdamsche brieven van Dr. J. Cramer.

Het punt tusschen hem en ons in geschil, waarop we thans wijzen, betreft het al of niet bestaan te Amsterdam van een irenische partij. Wel verzoekt de geachte briefschrijver ons nota te nemen van zijne verklaring, dat zulk een partij niet bestaat, maar toch is hij in ons oog een te ridderlijk strijder, om niet bij herlezing van zijn schrijven in te zien, dat het niet aangaat, van zijn tegenstander te eischen dat hij het tegendeel van zijn eigen beweren voetstoots, enkel bij wijze van kennisgeving, zal aannemen. We hebben het recht en hopen daarvan het vereischte gebruik te maken, om het bestaan eener irenische partij vol te houden, ondanks de pertinente weerspraak die onze stelling bij Dr. Cramer vond.

Ter voorkoming van misverstand, wenschen we ons gevoelen daaromtrent kort en duidelijk uit te spreken.

Er bestaat in ons land sinds het optreden van Dr. Chantepie de la Saussaye een partij, die eerst de ethisch-ireuische, daarna door hem zelfde ethisch-mystieke, en in den laatsten tijd meer kortweg de ethische genoemd is. Deze partij waardeeren we. We erkennen, dat zij het is, die de studie der godgeleerdheid weer op gang heeft gebracht. En ondanks haar onkerkelijken zin en minpractische strekking, hebben we voor de diepere Schrift-opvatting dezer richting onverholen sympathie. We zijn niet blind voor de gevaren die ze met zich brengt, maar wenschen nog veel minder de oogen te sluiten voor haar geestelijke gave.

Met deze richting nu heelt volstrekt niets gemeen een andere strooming in ons kerkelijk leven, die we de irenische noemden. Zoozeer als we de eerste waardeeren, beschouwen we de laatste als volstrekt schadelijk. Vérre van één te zijn, bedoelen dus beide richtingen veeleer het tegendeel.

De ethische richting heeft een godgdeerd uitgangspunt, kiemt in een geestelijk beginsel, de irenische mist het een, en kan haar wortel in het laatste nooit vinden. Zij is juist, wat de ethische niet is, een kerkelijkpractische richting.

Hoe ze dan ontstond?

Na en door de invoering van Artikel 23.

Door deze gebeurtenis toch kwam de Gereformeerde volkskern, die eerst stelselmatig

> O

ontkend was, aan het woord, en zóó aan het woord, dat er op den langen duur als handhaving van het bestaande blijkbaar niet te denken viel.

Tegen deze levensuiting der gemeente nu kwam veler hart in verzet. Drong de gemeente naar oplossing van den bestaanden toestand, velen, vooral onder onze predikanten, hetzij door antecedenten, hetzij door temperament, hetzij door hun leeftijd hiertoe geleid, meenden zich tegen te moeten stellen. Men vond de zoodanigen onder alle richtingen. Er waren er onder de critischen, er waren er onder de ethischen, er waren er onder de confessioneelen, er waren onder de conservatieven die zoo dachten; maar wat hen ook scheidde, hierin waren allen een, dat ze den bestaanden toestand aan zijn eigen proces wilden overlaten, en dus met leede oogen het dringen der gemeente zagen, om dat proces te verhaasten.

Hiervoor echter behoefden ze een steunpunt, en dit nu meenden ze ongezocht in de ethische partij te kunnen vinden. Verrassend was de rijzing, die de ethische pa¬

pieren plotseling ondergingen. Het was of

deze richting onverwachts haar lang verbeiden

triomf tegemoet ging.

Hiertegen nu meenden we te moeten op

komen. Zulk een verwarring in het kerkelijk leven scheen ons onzedelijk, en in be¬

dekte termen waagden we het der ethische

partij toe te roepen: »Blijf gij, die ge dus¬

ver waart en volbreng uw roeping, en gn

mannen eens anderen geestes ! wordt het

u bewust, dat ge een geheel andere richting volgt en slechts eèn kerkelijk-praktisch

resultaat bedoelt.

De weg tot die scheiding was niet moei

lijk te vinden. De mannen van het »laten-

gaan" hadden zich aan den tweeden term van het woord ethisch-irenisch geklampt. Dat woord moest dus doorgesneden, om tot zuivering van den toestand te komen, en de gemeente moest zich bewust worden, dat er, afgescheiden van de ethische richting, met haar niets van doen hebbende, zoo men wil, eer als haar tegenbeeld, een nieuwe partij, met uitsluitend kerkelijk-praktische bedoeling, aan het opkomen was, en tevens moest er op gewezen, hoe de eerste levensuiting van deze nieuwe strooming zich in het bekende Beroepings-manifest van Dr. Cramer c. s. had vertoond.

Na deze uiteenzetting hopen we, dat elk misverstand zal zijn afgesneden. Dr. Cramer had ons blijkbaar niet begrepen. De afzonderlijke punten van zijn betoog toetsen we een volgend maal.

Plaatsgebrek verhindert ons uitvoerig te spreken over de Brochure van Fr. de Rougemont over de Franscli-Duitsche kwestie. Als proeve daarom thans de volgende passage, ten b^tooge dat, uit het oogpunt der Voorzienigheid beschouwd, Koning Wilhelm een werk gedaan heeft, dat inderdaad den triomf der ware vrijheid en beschaving ten goede komt,

„Deze vorst is, in mijn oog, het uitverkoren instrument Gods om een groot werk te doen, waarvan alleen onze kinderen al het gewicht zullen gevoelen. Voor Louis Blanc en geheel Frankrijk daarentegen, is hij „de Attila der 19de eeuw." Tusschen deze tegenstrijdige oordeelvellingen is ongetwijfeld een middenterm te vinden, want Attila zelf noemde zich de geesel Gods, en juist met dienzelfden naam duiden ae Hebreeuwsche profeten de groote volks- eij rijksverwoesters, de Sanheribs en Nebukadnezars, aan. Doch het werk dat Koning Wilhelm bestemd is te volvoeren, is, in mijn oog, een gezegend werk, een werk dat nog meer opbouwt, dan het verwoest. Dat de Pranschen thans die zending van Koning Wilhelm niet begrijpen kunnen, zal niemand hun tot een verwijt maken: Nebukadnezar was voor de burgers van Jeruzalem niets anders dan een woest veroveraar, en zelfs Jeanne d'Arc, de vrome en reine Jeanne d'Arc, voor de Engelschen niets anders dan een booze tooverheks. Ik voor mij ben diep overtuigd, dat binnen weinige jaren de vrienden der ware vrijheid en deibeschaving volkomen recht aan Koning Wilhelm zullen laten weervaren, zonder daarom na te laten het menschelijk gebrek, dat zich in het goddelijk werk mengde, als zoodanig te kenschetsen en te betreuren."

Het aanstaand Kerkelijk plebisciet over Artikel 23.

Dat we destijds in onze beschouwing niet alleen stonden blijkt overtuigend uit de opmerkelijke woorden van Ds. J. J. van Toorenenbergen 1), die der herinnering overwaardig zijn:

»— Wat nu moet worden ingevoerd .... is het tweede bedrijf van de groote kerkelijke revolutie, gelegen in de loslating van den band der vereeniging, t. w. de Belijdenis. Dit tweede bedrijf is een tusschenbedrijf in den eigenlijken zin des woords, waaraan wij mededoen omdat wij het als een tusschenbedrijf beschouwen, als een maatregel van overgang van eenen onhoudbaren tot eenen waren toestand. Wat hebben wij nu? Het werd meermalen met het woord van Vinet gekarakteriseerd als het »meest monsterachtige uit een redelijk en uit een zedelijk oogpunt beide; eenige individu's zonder mandaat en zonder regel, die aan de gemeente hun geloof en hunne mannen opleggen." Nu is de Kerk teruggebracht tot dien chaötischen toestand , waaruit de Geest des Heeren, die nog altijd over deze wilde wateren zweeft, iets nieuws scheppen kon en waaruit zich nu weêr kerkelijke gemeenten moeten vormen. Wij zijn in dit opzicht gelijk aan dien toestand, waarvan eene oude kerkeorde van 1559 spreekt, wanneer zij de Kerk »niet in orde"

1) Aan Dr. J. J. Doedes, lij de uitvoering van artikel 23 enz. Utrecht. Blz. 9 en 10.

(ordre point dressé) noemt. In dien toestand moest en moet de algemeene stem van het volk der gemeente worden gehoord. Om kort te gaan, de uitvoering van Art. 23 kan in den geest onzer Hervormde Kerk alleen verdedigd worden als noodwendig gevolg, als corollarium van de voor het tegenwoordig Kerkbestuur onvermijdelijke leervrijheid. Is het Kerkbestuur niet meer bij machte de Kerk op te heffen uit dien chaötischen toestand, dan blijft slechts over dat de gemeente zich zelve doe kennen in hetgeen zij is en zijn wil. Op dien grond moet de uitvoering plaats hebben m al de gemeenten , die tot het kerkgenootschap behooren, omdat in al die gemeenten óf de prediking en het bestuur plaats heeft tegen hetgeen de meerderheid der gemeenteleden recht heeft te verlangen, óf de vrijwillige erkenning van het bestaande, d. i. de zedelijke band der gemeenschap ontbreekt en de wettiging van de leervrijheid een schijn van geweld geeft aan de handhaving van de belijdenis, waarnaar de Kerk zich blijft noemen."

Men zal thans dus inzien, hoe onjuist en voorbarig het N. Kerkelijk Weekblad oordeelde, toen het ons de meening toedichtte, alsof we Art. 23 gebruiken wilden als middel om tot heerschappij te komen, om, waren we eens meester van het terrein , de oude verkiezingswijs door den Kerkeraad te herstellen.

Ons streven althans heeft hiermee zelfs den schijn niet gemeen, en op dat alle onzekerheid hierover voor goed worde wegge-

O O O

nomen, meenen we het best te doen met een korte uiteenzetting van wat we, zoo Art. 23 reddi_ig zal brengen, van de toekomst wachten.

Voor ons bestaat nog altijd de oude Gereformeerde Kerk, voortlevend op der vaderen erve, in den boezem van het Genootschap, maar ze bestaat ongeorganiseerd.

Het Genootschap toch, de Ötaatscreatuur van 1816—'52, wordt wel door ons erkend, gelijk het Pruisische landsbestuur ook thans nog in Nancy en Rheims erkend wordt, maar zonder dat wij hierin een organiseering der Gereformeerde gemeenten zien, zoo min als de ingezetenen van Rheims en Nancy het Pruisisch Bestuur als orgauiseering van het Fransche volksleven huldigen.

Toch wenschen we hartelijk tot de organiseering van dit Gereformeerde leven, en dus tot ordening en regeling der Gereformeerde kerken in ons vaderland te geraken.

Twee wegen stonden hiervoor open.

Of het bestaande Genootschap kon met geweldigen schok springen.

Of door dit Genootschap kon, ter vermijding van revolutie, een weg geopend worden , die tot ongekochte organiseering leidde.

Bleek de laatste weg open te staan, dan mocht natuurlijk de eerste niet betreden.

Dit nu was na de invoering van Art. 23 onloochenbaar. Dit artikel ontsloot ons dien weg.

Daarom achtten we het plicht dien weg te betreden en werd de conditioneele aanvaarding van Artikel 23 door ons met warmte hepleit.

Hierdoor kon het Gereformeerde element weer aan het licht treden, aan het woord komen, zich zijn kracht bewust worden, en misschien zelfs een uitgangspunt vinden, om volkomen geleidelijk tot organiseering van het eigen leven te geraken.

We zeggen misschien.

Slechts dan toch zal dit mogelijk zijn, zoo binnen niet al te ver verwijderd tijdstip , zijn invloed op onze Kerkelijke wetgeving en Kerkbestuur zoo machtig worde, dat het openlijk den eisch van geheel nieuwe constitueering onzer gemeenten kunne doorzetten.

Twee dingen zijn daartoe noodig.

In de Kerk: Benoeming ter Synode van echt Gereformeerde predikanten en ouderlingen.

Buiten de Kerk: Wegneming van het anker, waardoor het tegenwoordig Genootschap in den muur van ons Staatsrecht geklemd zit. Opheffing dus van de Koninklijke Besluiten van 1816—'52.

Is dit tweeledig doel te bereiken, welnu, dan zal het terrein tot nieuwe constitueering der Gereformeerde gemeenten openliggen , en zal onze Kerk voor het vraagstuk staan: op welke wijs de Kerkbesturen moeten gekozen worden, om ontaarding der kerken te voorkomen, en zonder ooit weelde toevlucht te nemen tot het op de proef bezweken middel van coöptatie, dat eens zoo wrange vruchten droeg.

In afwachting daarvan zullen de gemeenten nu tien jaren lang in het gevaarlijk gedraag staan, om te beslissen, op welke wijs ze voorshands tegen ontaarding van heur eigen leven zullen te waken hebben, zonder op de groote beslissing vooruit te loopen.

Het beste middel hiertoe zal wel zijn, een krachtige openbaring van de Gereformeerde elementen die ze nog bezit.

Voorts kan men eiken band, zelfs dien de tegenwoordige Kerkorde nog tot vastmaking der Belijdenis aanbiedt, dan vaster durven aanschroeven.

Of eindelijk de gemeenten zicli gedrongen zullen gevoelen, om het stemrecht reeds op eigen gezag, krachtens het recht tot zelfbehoud , aan belijdenis des geloofs te verbinden , kan alleen in haar eigen boezem beslist worden, bij het licht des Heiligen Geestes.

Moge Die onze arme Kerk veilig door de gevaarlijke branding , waarin we thans dobberen , in goede haven brengen, en welke beslissing de gemeenten ook bij de thans hangende stemming nemen, moge het een

beslissing zijn, niet uitgelokt door persoonlijke voorkeur of plaatselijke gesteldheid, maar uitsluitend bepaald, door de welbewuste overtuiging, dat langs den weg, dien men inslaat, het heil der Kerk moet worden gezocht.

Een ander Kiesstelsel.

II.

Met hetgeen we tot hiertoe noemden: uit breiding der kiesbevoegdheid en censusverlaging, zou nog niet alles verkregen zijn wat ons ontbreekt. Daarmee toch ware slechts de Kieswet verbeterd, terwijl het vooral een beter Kiesstelsel is, dat we behoeven. Hierover spreken we dus thans.

Volgens het vigeerend stelsel worden elke 45,000 burgers, toevallig in één district samenwonende, maar overigens in tal van godsdienstige en staatkundige richtingen en schakeeringen van richtingen verdeeld, door één en denzeifden afgevaardigde in de Kamer vertegenwoordigd.

Zij allen hebben natuurlijk hunne zeer verschillende belangen, inzichten, wenschen, enz.

Al die zich kruisende en elkander bestrijdende belangen, al die zienswijzen, richtingen, enz. moet nu een en dezelfde persoon, krachtens zijn mandaat, onophoudelijk voorstaan niet slechts, maar met elkander doen rijmen en daarenboven dienstbaar maken aan het welzijn van het algemeen.

Immers ook dat mag men niet vergeten: naast hem zitten 79 andere mannen, evenzeer als hij vertegenwoordigers van een tal van tegenstrijdige belangen en wenschen, en niet minder dan hij met den verheven last bekleed, om al die bonte draden tot een weefsel van ééne kleur te verwerken, en uit die althans schijnbare wanorde de schoonste orde te bereiden.

Terecht zegt de Gids, dat dit leidt tot de ongerijmdste fictie ter wereld, of tot ergerlijke dwinglandij. Immers de vertegenwoordiging van al die tegenstrijdige belangen door één man, is eenvoudig een onmogelijkheid en andererzijds is haar natuurlijk gevolg dit, dat de bovendrijvende partij onder die 45.000, de toevallig om een of ander belangsamensteinmende meerderheid, steeds haren candidaat afvaardigt en alzoo de minderheden voortdurend worden onderdrukt.

Als onvermijdelijke nasleep dier onmogelijke en onzedelijke wijze van vertegenwoordiging, komen dan bovendien nog die velerlei kuiperijen en wanverhoudingen, die het verkiezingswerk maar al te lang en al te rechtmatig de minachting en den afkeer van zoovele edele zielen hebben bezorgd. De hoofden der richtingen geweerd. Slechte volksvertegenwoordigers uit vrees voor de tegenpartij niet verwijderd. Weken lang geachte mannen aan de grofste smaadheden blootgesteld. Het getal der in de minderheid znnde kiezers bii de stembus o-erino-.

Nieuwe partijen kunnen zich nauwlijks formeeren, kleine partijen sluiten een onzedelijk verbond, uit zucht naar zelfbehoud. Kamerontbindingen verlokkend voor een wankel Kabinet. De richting van het bewind voortdurend vlottend en alle zedelijke kracht der bewindspartij vooruit reeds geknakt.

Hier nu moeten we, ter verbetering van het bestaande, wijzen op het door Hare voorgeslagen stelsel, dat, gelijk vroeger door Prof. Fruin, thans, door den ongenoemden Schrijver van het Gids-artikel, bijna zonder voorbehoud wordt geprezen.

We vragen thans niet of dat stelsel leemten heeft en hoe die zouden kunnen worden verholpen.

We brengen alleen de hoofdgedachte er van in herinnering en noemen haar den eenigen uitweg ter ontkoming aan het tweevoudig euvel van een fictie te zijn en tot tirannie te leiden, dat aan ons stelsel kleeft.

Die hoofdgedachte is: Geestverwantschap tusschen kiezers en gekozene.

Men gaat uit van de onderstelling, dat elke bestaande en zich uitsprekende richting recht heeft op vertegenwoordiging in de Kamer.

De over het gansche land verspreide aanhangers eeniger richting vormen daarom gezamenlijk ééne enkele kiezersgroep, en stellen dan, als leden eener bekende staatkundige partij, hunne candidaten. Er zijn dus evenveel kiezersgroepen als er bekende richtingen zijn in het land.

Ieder kiesgerechtigde brengt nu, onver-

i •n~i • ii ï i i i i •.

scninig in weiK oora aes iands hij woont, zijn stem uit op een dier candidaten, die bekend staan als zijne richting te vertegenwoordigen.

Heeft deze reeds een genoegzaam getal stemmen op zich vereenigd, dan komt de stem van onzen kiezer dengeen ten goede, wien hij, na den eerste, het liefst zag afgevaardigd, en zoo, in afdalende reeks, den tweeden, derden of vierden, zoodat geen stem verloren gaat en men nooit vertegenwoordigd wordt door iemand, dien men zelf in geen "geval zou hebben verkozen.

De lokale districten worden dus afgeschaft en geestelijke komen er voor in de plaats, waarbij het gansche land zich in kiezersgroepen naar de onderscheidene geestesrichtingen verdeelt, terwijl een centraalbureau de leiding der stemmingen naar de eenvoudigst mogelijke methode bestuurt.

Zoo doende kan zelfs de kleinste richting al hare genooten, waar die ook wonen, om haren standaart scharen en haar woordvoerder hebben in de Kamer. Zóó alleen kan die Kamer in waarheid heeten voortgekomen uit den boezem des volks.