begin

De kust van Soemba.

Een tiental opgeschoten jongens en meisjes verdrongen elkaar voor de eenvoudige hut van de vreemdeling en probeerden nieuwsgierig naar binnen te kijken. Wat ze daar zagen, was ook heel wonderlijk: de blanke heer, die enige tijd geleden in hun streek was komen wonen, zat met een klein, wit kindje in zijn armen. Op de ruw-houten tafel vóór hem stond een kopje, gevuld met melk en telkens probeerde de vreemdeling een lepel van het vocht in het kindermondje te gieten.

De jongens en meisjes keken met zoveel aandacht toe. dat ze niet de wanhopige trek om de mond van de man zagen; en evenmin de vertwijfelde blik in zijn ogen. Want dat het leven zó wreed kon zijn, nee, dat had zendeling Van Alphen nooit kunnen denken.

Vol geestdrift had hij zich aangemeld toen president Esser van Timor het bestuur van de Nederlandse Gereformeerde Zendingsvereniging wees op het eiland Soemba en men naar een geschikt persoon voor deze post uitzag. Welnu, hij en zijn vrouw wilden op het eenzame, afgelegen eiland gaan werken om de heidenen voor de Christus te winnen.

Tegelijk met hen vertrok ook een bestuursambtenaar, die echter het uitdrukkelijk bevel meekreeg vooral geen daadwerkelijk bestuur uit te oefenen...

Op 5 September 1881 — dus dit jaar juist 7 decennia geleden — vestigde zendeling Van Alphen zich op het eiland en daarmee werd een begin gemaakt met de Soemba-zending. De radja (vorst) van Melolo nodigde hem uit zich in zijn gebied te vestigen en beloofde zelfs hem bij het bouwen van een huis te zullen helpen.

Maar deze belofte werd nooit in een daad omgezet. Want de vorst wilde de blanke vreemdeling wel bij zich hebben — het liefst echter zonder zich ook maar één ogenblik voor hem in te spannen. Wellicht kon hij iets aan de blanke mensen verdienen; en je kon

nooit weten, misschien had hij in zijn oorlogen met de naburige stammen wel hulp van hem te verwachten.

Van bouwen kwam niets, want de zendeling en zijn vrouw konden toch niet zélf het bos ingaan om de bomen te vellen en naar de plaats te slepen, waar ze hun huis wilden bouwen. Soms waren een paar mensen tegen een flink voorschot bereid hem te helpen, maar na een paar dagen lieten ze hem in de steek of eisten plotseling twee keer zoveel loon als eerst was bedongen.

Nu wonen op Soemba naast de eigenlijke Soembanezen ook mensen van het naburige eiland Savoe, die in vroeger jaren naar het dun-bevolkte Soemba waren gekomen om zich hier aan de kust te vestigen. Onder deze Savoenezen waren enkele Christenen — ze waren tenminste gedoopt — maar al spoedig bleek dit Christendom niet meer te zijn dan een dun laagje vernis over het oude heidense bijgeloof. En veel plezier heeft zendeling Van Alphen van deze z.g. Christenen dan ook niet ondervonden.

Hij was naar dit eiland gekomen om onder de oorspronkelijke bewoners te werken, maar de Savoenezen eisten zo geheel zijn kracht voor zich op, dat de zendeling nauwelijks gelegenheid kreeg met het zendingswerk onder de Soembanezen te beginnen. De verwaarloosde kleine gemeenten legden beslag op nagenoeg al zijn tijd; toch trachtte zendeling Van Alphen zo hard te werken als hij kon. De zieken werden bezocht, maar helaas ontbrak het hem meestal aan de nodige medicijnen; ook richtte hij een school op, die evenwel tot een mislukking werd.

De moeilijkheden voor deze pionier werden nog groter toen men hem er van beschuldigde aan de slavenhandel mee te doen. Van Alphen had namelijk geprobeerd enkele slavenkinderen vrij te kopen om deze in zijn huis op te nemen en Christelijk op te