1868.

Negentiende Jaargang.

EENE NEDEKLANDSCÏÏE STEM

VOOK

ISRAËLS KONING, HET HOOFD DER GEMEENTE.

131N '3 TlJDiVn

Ps. CXVI: 10.

Vrijdag, 7 Augustus.

Het geloof is uit het gehoor.

Bom. X: 17.

De uitgave van dit Blad, onder Redactie van Dr. C. SCHWARTZ, geschiedt geregeld des Vrijdags van iedere week. Abonnementspr

1-5 regel! ƒ 1.-, elke regel meer 15 Centen. - Zegelregt 35 Centen. Bijdragen, Brieven, enz. gelieve men franco te adresseren aan den uitgever H. DE HOOGH ' Advertentiël1 is:

Jezus verheugt zicii.

(Lukas 10: 21).

Het kan niet zijn. Het Licht der wereld kan het licht niet haten. De Stichter onzer godsdienst ging door het geheele land, predikende voor aanzienlijken en geringen, voor geleerden en ongeleerdeu, voor mannen van gezag en kinderen des volks; Hij verrigtte Zijne magtige werken in de straten der stad, waar de scharen zich verdrongen en in de woestijn ten aanschouwe van duizenden; Hij verkondigde luide, dat alle dingen, zelfs de verborgene, aan het licht zullen worden gebragt. Hoe zou de leer van Hem, in wien geene duisternis woont, de duisternis liefhebben? De apostelen deden zoo als hun Meester. Voor Joden en Heidenen, in den tempel te Jeruzalem en op den heuvel van den Areopagus, in het weelderige Corinthe en het wijsgeerige Athene, voor stadhouders, koningen en leeraars legden zij stoutmoedig getuigenis af van de waarheid, zoo als zij in Christus Jezus is. En behoef ik u te wijzen op de edele schare der martelaren, leeuwen en lammeren naturen, die voor de mannen van magt en wetenschap zoodanig van de waarheid getuigden, dat men hen slechts door de rookwolken en vlammen van den brandstapel het stilzwijgen kon opleggen.

Het kan niet zijn. Het godsdienstigste volk der wereld was het niet een der meest verstandelijke tevens? Gij spreekt van de Grieken. Toen Mozes het volk van God uit de slavernij verloste, was Griekenland nog in de diepste duisternis verzonken, en luisterde naar de muziek van den fabelachtigen Orpheus; toen Israëls land weergalmde van Davids gezangen, waren de kinderen van Hellas in verrukking door de schoone, kinderlijke, maar ook dikwijls kinderachtige liederen van Homerus; en toen de groote Evangelist-profeet zich op adelaarswieken in het luchtruim verhief, om de zon te kussen, was het land, dat gij het middenpunt van verstand en wetenschap noemt, eerst ontwaakt uit een diepen slaap. En was het niet datzelfde Evangelie, hetwelk Israël zulk een hoogen rang deed innemen, dat de beschaving deed geboren worden, in wier licht gij u verheugt ? Toen de monnik van Wittenberg het woord uitsprak, dat bevende op de lippen des tijds lag: hervorming, waardoor was het dat zij tot stand gebragt werd? Was het niet de oud Paulinische-Augustinische leer der regtvaardigmaking door het geloof, die Europa wederom ontwaken deed — en toen was de nacht voorbij en rees het morgenlicht aan de kimmen.

Het kan niet zijn, zegt gij, dat zulk eene godsdienst den oorlog verklaart aan verstand en wetenschap. En toch... het tegenwoordige geslacht heeft haar geoordeeld en veroordeeld. De Christus

van aen mj oei is ten tweeden male gekruisigd;

net onristenaom van den liij bel te ligt bevon

den. Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd? vragen de Farizeön van onzen tijd. Ja, antwoorden wij. Er zijn groote geniën geweest, die tevens discipelen van Jezus geweest zijn, dit laten wij ons niet ontnemen. Maar ik geef het i toe, welligt is het waar, dat de meeste knappe ■ menschen, de mannen van talent, het geloof van ' den Bijbel vijandig zijn. En waarom ? » Graaf in de aarde en gij zult een graf vinden; graaf dieper en gij zult een hemel vinden," hoeft een groot ! dichter de verdediger des Christendoms gezegd. Velen hebben op de oppervlakte gezweefd, en een graf, niet voor de waarheid, maar voor zich zeiven gevonden. De waarheid ligt in de diepte. Diep, diep, zeer diep.

Maar al waren al de mannen van genie en talent tegen het Christendom, wat dan? Zij leggen getuigenis af voor de waarheid van het- ■ geen onzen Meester eeuwen geleden gezegd heeft. Het Christendom heeft hen niet van noode; zij hebben behoefte aan het Christendom. Zij zijn al hetgeen zij zijn en hebben, aan den Mensch Jezus verschuldigd. Gij hebt de vele ruïnen gezien, waarmede de oevers van den Rijn als het ware bestrooid zijn. Gij kunt u een tijd voorstellen toen de tred der ridders, het geschetter der klaroenen, het gehinnik der vurige rossen door de nu verlatene plaatsen weergalmde; toen de gasten rondom de tafel zaten, luisterend naar het lied van een ouden zanger en een beker schuimenden wijn drinkende op het welslagen eener nieuwe onderneming. En nu, welk een val! Maar treuriger nog is het een vorst van het rijk deiwetenschap te zien, wiens geloof schipbreuk geleden heeft op de rotsen eener zoogenaamde wetenschap, en die losgerukt van het anker, voortgestuwd door den wild woedenden wind, heen en weder geslingerd op de holle golven, als een eenzaam, treurig wrak een droevig verderf te gemoet snelt.

Eene zoogenaamde wetenschap, zeide ik. Deze mannen, die, — ik heb geen plaats om er hier over uit te wijden, — u God en Jezus en alles, boven en na dit leven ontnemen, om u in de schemering te laten van een »misschien", zijn dat de wijzen, zijn dat de verstandigen ? Zij geven voor de hoogte van den hemel te kunnen meten en de diepte van de aarde te peilen, en zij hebben nog nimmer de hoogte en diepte van hun eigen hart gemeten. Kan dat wijsheid zijn ? Sympathie, heeft Plato gezegd, is de sleutel die alles ontsluit. Deze mannen willen zich niet aan de voorwaarden onderwerpen, waarop zij deze dingen kunnen inzien; zij plaatsen zich op een tegenovergesteld standpunt, en zij komen dan ook tot tegenovergestelde uitkomsten; maar ik vraag u, is dat wijsheid? Het Evangelie, door duizenden geloofd, beleefd, beleden, als den mensch onwaardig, < zonder slag of stoot te verwerpen, ik vraag u, : is dat verstand? O, ik beef voor de zoogenaamde ]

ÜII vtsi suAiiaiy^n. \iar. -o-nrvv rin

^ _ O «1/ *Y CHC4/JL UC1U.

Do waarheid is Jezus. 7ii Viooff AWü vnrrvTi vi nn in

7 —tJ t» yjxxxi^u. lil

net ledige graf van Jozef van Arimathea en gaat

■ j sedert die ure haren wereldherscheppenden en , overwmnenden gang. Maar ik vrees voor den kandelaar; ik vrees dat de Al wijze de wijsheid der » wijzen zal doen vergaan en het verstand der ' verstandigen te niet maken. Het zal zoo zijn, tenzij gij en ik bij tijds inziet, dat Gods gedachten de onze te boven gaan als de hemel de aarde, dat onze wijsheid God niet kennen kan, maar dwaas is in Zjjne oogen; dat zoo deze dingen dwaasheid zijn, het is omdat wij verloren gaan. Hun, die behouden worden is het eene kracht Gods.

Maar, zegt gij, wat gaat mij dit alles aan? Luister dan. Lang geleden kwam een aanzienlijk man, die aan eene vreeselijke ziekte leed, uit een ver land naai' het land van Israël. Hij had de beste geneesheeren van zijn land geraadpleegd en geen geneesmiddel was onbeproefd gelaten, doch alles te vergeefs. Toen de profeet hem een eenvoudig middel aanbood, werd hij toornig, en zeide: Zijn niet Abana en Earpar, de rivieren van Damaskus, beter dan al de wateren van Israël? Ja, trotsche Syriër, maar zij kunnen u niet wasschen. Baad u in de Jordaan , die kan alleen de melaatschheid genezen. En gij, die uwe eigene gedachten en wegen boven die van God stelt, die u verbeeldt dat uw Abana en Parpar helderder en schooner zijn dan de Jordaan, laat af van uwe dwaasheid. Wilt gij rein zijn? Ga tot de kruisrivier, wasch u, en al zijt gij nedergedaald, melaatsch als NaSman, even als hij zult gij in het blanke kleed der sneeuwwitte onschuld uit den vloed opkomen.

Den kinderen wordt het Evangelie geopenbaard. Kinderen zijn zij, die hunne onkunde en dwaasheid en onbedrevenheid in geestelijke dinI gen gevoelen. Zij mogen tot de onkundigen en armen naar de wereld behooren. Zij mogen op den armen idioot gelijken die nooit meer dan de eerste woorden van het geloof leeren kon : Ik geloof in God den Vader; of zij mogen sterren zijn aan den hemel, als Copernicus en Izak Newton. Want het Evangelie is niet in strijd met verstand en wijsheid, het is de hoogste wijsheid, het grootste verstand. Het haat valsch licht, wereldsche wijsheid, wereldsch verstand. Maar de man die het meest gedronken heeft uit de bron : der kennis, kan een kind zijn. Jezus, het grootste verstand dat de eeuwen voortgebragt hebben, i was de kinderlijkste der menschen. De mannen j der wetenschap kunnen ook tot de school van Jezus ] behooren. Maar zij staan aan een groot gevaar i bloot, dat de anderen niet kennen. Kennismaakt i niet dikwijls verstandelijk razend, maar vaak ze- i delijk waanzinnig, door hoogmoed te doen ont- t staan. De toestand van hoogmoed en zeifgenoec- i zaamheid, waarin alles in ons zei ven opgaat, en ons eigen ik het middelpunt wordt, is in -

strijd met het Christenrl nm Dlf. fYOTTQQv lrannon I 1

niet de kinderen, d. i. zij, die, zooals liet oorspronkeliike beteekent. de sahntan nip*.

U / ***«» wunvv/iiu UüW

ben. Zii ziin onkundig en nnwp+.pnrl* vovwnTirlo^

c <-> O .t VVWUU) I UI II WUUVl U

het u dat zij bij gemis aan aardsche wijsheid,

naar de hemelsche zoeken; zij zijn arm en dikwijls veracht; wat wonder, zoo zij, niet behoorende tot hen, die dc wereld verstandigen noemt, die naar goddelijke schatten zoeken? Zij zijn

dikwiils ellendi vprhn.fl.sf Vipf n dn.f vii vovlan/yAv.

y> _ O! ' w

- naar een, wiens harte met barmhartigheid ver1 vuld is, die uit den vollen overvloed Zijner overi stroomende liefde, verrijkt, verzadigt en ver3 kwikt?

O, dat is de roem van het Evangelie , dat t het niet te klein voor de grooten, niet te groot voor de kleinen, voor allen, alles is. Het vraagt

■ niet naar ons brein, maar naar ons hart. Zijt , gij een kind? Hebt gij een kinderlijk hart ? Voor de 1 zoodanigen is het koningrijk der hemelen. Die

■ arme, onkundige, stokoude vrouw, die gij als een gewonen keisteen beschouwd hebt, wat zoo zij eens als een kohinoor schitteren zal in de kroon van onzen Koning. En deze doctor die de wereld met eenen vloed van dogmatiek overstroomd heeft, wat zoo hij op de laagste plaats in den laagsten hemel gevonden wordt. Want het kan zijn, dat die vrouw, ofschoon onbekend met de wetenschap der wereld en met professor A. en de beroemde universiteit te Z. toch den doctor in wijsheid overtreft. Zij was welligt in de school van Jezus , zij is geleerd door Hem, die in alle waarheid leidt, den Geest van den eeuwigen Vader. En, even als bij de blinden, sommige organen bijzonder ontwikkeld zijn, zoo kan het zijn, en ik zeg dit tot hen, die dwaselijk verlangen naar kennis, dat uwe blindheid voor hen uitsluiting van aardsche zaken, uwe geestelijke organen bijzonder ontwikkeld heeft.

Maar nog eens, ik herhaal het, het kiuderharte kan in een ieder kloppen. Het Evangelie kan, is, moet, zal eenmaal zijn, voor allen alles. En onttrek u nu ten laatste niet aan deze persoonlijke vraag: »Heeft Jezus zich ooit over mij verheugd, verheugt Hij zich over mij nu? Bij de tranen van Jezus, bij Zijn doodsangst en bloedig zweet, bij Zijn kruis en smarten, bij Zijn bekend lijden, bij Zijn onbekend lijden, vraag ik u, smeek ik u, bezweer ik u, u nu tot Hem te wenden. Zoo gij, zij het slechts met bevende schreden komen wilt, 200 êfjji zij het met weenend oog, gebroken harte, en stamelende tong zuchten wilt: Heer ik geloof, .kom mijn ongeloof te hulpe, o ik geloof, ja weet het, dat Hij die het gebroken riet niet verbreken, en de rookende vlaswiek niet uitblusschen wil, die kinderen in Zijne armen, lammeren op Zijne schouderen genomen heeft, met liefdevolle stem u teeder zal toefluisteren: »Sta op mijn zoon, mijne dochter, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede. A. S.

De Heraut, von Bismarck en liet Dagblad van 's Graveiiiiage.

In het Dagblad van 's Gravenhagé van 29 Julij

™ " centr <jorresponaent zien aldus uit.

VOOR kinderen.

Tweederlei soort van vrees.

(Slot van N". 31).

Deze beide knapen streefden er naar om gelukkig te worden in de wereld. Herman Buis werd een beslist Christen, en de zegen Gods was met hem. Hy was geacht en vertrouwd door allen die hem kenden; zijne zaken gingen goed, hij huwde eene vrome vrouw en zag zijne lieve moeder gelukkig hare dagen slijten in zijn huis.

Eduard van Son werd rijk en voorspoedig, al wat rijkdom verschaffen kan, paarden en rijtuig, een goed huis en vele bedienden zag hg als zijn eigendom. En toch zag hij er dikwijls niet gelukkig uit. En ten laatste was op zekeren morgen de geheele stad vervuld met het nieuws van een vreeselijk ongeluk, dat had plaats gehad. Mjjnheer van Son, de rijke koopman, was dood in zijn bed gevonden met een fleschje laudanum naast zich. Zijne papieren naziende, bemerkte men,dat zijne zaken slecht gingen; dat hij de rekeningen'tot eene aanzienlijke som had laten oploopen, en nu ziende dat het ontdekt zou worden, was de vrees voor straf meer dan h|j dragen kon, en door zjjne eigene hand ging hij de eeuwigheid in.

Lieve lezer, bid den Heiligen Geest om de ware vrees voor God en voor de zonde in uwe harten te werken, om Jezus wil, en als de verzoeking nadert, o denk er dan altijd aan: „God ziet mijl"

ï^en koniugszoou.

Het was een schoone zomeravond, die thans eenige jaren geleden de inwoners der vrije stad Hamburg vriendelijk uitnoodigde hunne woningen te verlaten, om in de vrije lucht eens ruim adem te halen. Alle rangen en standen gaven aan die uitlokkende uitnoodiging gehoor, zoodat de straten en wandelpaden spoedig van duizenden betreden werden. Inzonderheid was de bevolking der geringere buurten regt verheugd over de schoone gelegenhei 1, dat zij hunne dompige woningen voor eenige oogenblikken konden verwisselen tegen de vrije natuur, in grooten getale onder het wandelend publiek vertegenwoordigd. Eene menigte handwerkslieden doorkruisten Hamburgs straten om, volgens de daar eerschende gewoonte, eene kop koffij te gaan gebruiken en naar de muziek te hooren in de verschillende koffij en bierhuizen aan de oevers der Elbe en der Altona.

en echter, die er ook bij had kunnen zijn, scheen de s ei o verzoeking van dien avond al zeer gemakkelijk te kunnen weerstaan. Het was een schoenmaker, die onder een luifel naast zijne deur gezeten, ijverig bezig was met schoenen te herstellen. Boven zijn hoofd hing eene lijster, die vrolijk zong en van tijd tot tijd een woord uitstotterde als'om een levendig gesprek met haar vlytigen meester te onderhouden. Nu en dan met den poot over den kop wrijvende en door de traliën naar beneden kykende, was het alsof zij met eene soort van belangstelling, even als een meester op het werk van zijn leerling ziet, boven over het kale hoofd

van den schoenmaker diens arbeid nacinf; dan snvnncr

het dier weêr op zijn stokje en zong op nieuw van

zijn verneven zetel zyn noogsten toon, tot groot vermaak van den bejaarden Kasper. „Goed diertje," sprak deze binnensmonds, „wat zijt gij gelukkig, omdat gij zoo goed verzorgd wordt; waarom zou ik dan niet een gelukkig Christen zijn, bij al de genadegaven, die mij dagelijks verleend worden?" En eer hij het misschien wist zong hij reeds zijn oud lievelingslied, een der schoonste uit den zangbundel der Duitsche Christenheid.

lerwjjl op dezen avond Kasper zoo bezig was, zonder een oog van de schoenzool af te slaan, die hij bewerkte, hield een jong man, die hem voorbij moest, vlak bij hem stil met de woorden: „Neem mij niet kwalijk, goede vriend, als ik u stoor; gij schijnt al zeer vrolijk gemutst te zijn, als ik het niet mis heb." De jongeling, die deze woorden sprak, had geheel het voorkomen van eenen student, en wel van een minder goed gemutst student; want zijn uitzigt was wat somber. Zijne groote zwarte oogen zoowel als zijne gelaatstrekken verrieden dat hij een naneef van Israëls stamvader was. Kasper zag hem eene wijle aan en sprak, terwijl hij zich bedwingen moest om zijn werk te laten rusten: „Goed gemutst? Vrolijk? Zeker; en waarom zou ik het niet zijn?"

«Wel, omdat vrolijkheid juist geen alledaagsch goed is," hernam de student, een diepen zucht niet kunnende onderdrukken en de schouders ophalende: „het komt mij voor dat uwe geringe inkomsten voldoende redenen moesten zijn om droevig gestemd te wezen.

Doch welligt hebt eii voor seen enkel levend sr.henspl

te zorgen dan voor uw vogel, die even vrolijk schijnt

te zijn ais gyr

„Ik zou niet weten waarom het beest niet vrolijk zou wezen," merkte de schoenmaker op. „Maar toch maakt hij niet mijn geheele huisgezin uit; ik heb behalve die lijster nog eene vrouw en zeven kinderen, voor wier onderhoud ik van 's morgens vroeg tot 's avonds laat te werken heb. Dit neemt echter niet weg dat ik onder den arbeid toch nog zingen kan."

De student zweeg, hij dacht aan al de bezwaren, die hij , ondanks zjjne kennis en wetenschap en al zijne boeken, reeds in zijn leven had ondervonden. Ofschoon nog jong en een gezond ligchaam omdragende, met eene benijdenswaardige toekomst voor oogen, was hij toch als iemand die een zwaren last op al zijne wegen heeft mede te voeren. De gedachte aan den dood, de eeuwigheid en den toestand des menschen na dit leven waren zoovele moeijelijke vragen, die hem aanhoudend bezig hielden en beangstigden, zonder dat hij van iemand een bevredigend antwoord of voldoenden troost kon bekomen. Vrede des harten was hem geheel vreemd; want Hem, die de vrede is (Efeze 2: 14) kende hij niet. Hij was Jood; hij gevoelde dat voor zijne ziel de oude dingen waren voorbijgegaan, doch tot dus verre waren zjj nog niet door de nieuwe vervangen geworden.

(Slot volgt).