«Vergis ik mij niet, dan is het mij uit eene korte beschouwing van uw blad, voor eenigen tijd daarin opgenomen, gebleken, dat ge door een orgaan, hetwelk voorgeeft de zoogenaamde regtzinnige beginselen op godsdienstig gebied te bepleiten, zijt hard gevallen over de vrijheid, welke gij aan mijn collega te Berlijn wel wilt laten, om open en rond voor zijn anti-von Bismarckiaansche gevoelens uit te komen. Het zij mij thans vergund, dien criticus te vragen, of het op den weg eener christelijke wereldbeschouwing kan liggen, om partij teg; kiezen voor een staatsman, die zich niet ontziet zich van verraad en van de revolutie te bedienen om eene mogendheid, waarmede hij alleen uit hoerschzucht zijn land in oorlog bragt, te kunnen verzwakken en, zoo mogelijk, zelfs te vernietigen. De zich noemende christelijke criticus zal daarbij wel tevens in overweging willen nemen, dat dit politiek misdrijf door von Bismarck werd gepleegd onder het voorgeven eene christelijke staatkunde te volgen, waarom hij dan ook den gezegenden naam van den God der heirscharen deed inroepen en als met de kruisbanier in handen ten strijde trok.

»Het komt mij voor, dat zulk een misbruik maken van de heiligste waarheden en van het heerlijk Christendom, vooral van positief christelijke zijde, niet sterk genoeg kan worden gewraakt. Gevoelt, de Heraut —■ bedrieg ik mij niet, dan was dat de naam van het blad dat u zoo kapittelde — werkelijk sympathie voor de door en door wereldsche staatkunde van den heer von Bismarck, dan overwege hij eens ernstig of hij in dat opzigt wel als het orgaan van hst Christelijk Nederland kan worden beschouwd."

Ik zoude over de verdachtmakingen van den anoniemen schrijver het stilzwijgen bewaren, indien niet het Evangelie in deze polemiek be¬

trokken werd. Het Dagblad matigt zich gedurig aan, om in den naam van het Evangelie te spreken, en doet zich voor afa een verdediger van Christelijke beginselen. Oppervlakkige lezers zouden hierdoor al ligtelijk kunnen worden misleid, en wel eens gelooven dat het Dagblad waar¬

lijk een regt had om in den naam van het Christendom te spreken. Conservatieve beginselen en Christendom hebben in Nederland niets meer gemeen dan liberale en Christendom. Beide hebben denzelfden grondslag, en het geheele verschil is een van meer of minder; de liberalen zijn de consequenten en de conservatieven de halven, maar ik ontken ten stelligste dat het Dagblad en de partij die het vertegenwoordigt, op Christelijken grondslag rusten. Noch de redakteur, noch de correspondenten zijn met het Christendom bekend, al geven zij somwijlen aan hunne beschouwingen een algemeenChristelijken tint.

Doch al kennen deze heeren het Christendom niet, zoo konden zij toch welligt met de tien geboden bekend zijn, en een dier geboden luidt immers : »Ge zult geen valsch getuigenis afleggen." Maar het is een valsch getuigenis, wanneer voor een oogenblik gezegd wordt, dat de Heraut »sympathie voelt voor de door en door wereldsche staatkunde van den heer von Bismarck." Van den beginne af heeft de Heraut de middelen afgekeurd, die door den heer von Bismarck werden aangewend tot het verkrijgen van een bepaald doel om aan Pruissen de leiding van Duitschiand te verzekeren en de eenheid van Duitschiand onder de opperleiding van die Protestantsche mogendheid tot stand te brengen. De Heraut heeft graaf von Bismarck bij Jehu vergeleken — een man, die waarlijk niet door ons bewonderd wordt, en wiens geschiedenis welligt aan den Weener correspondent en aan den redacteur van het Dagblad bekend zal zijn, al weten zij niets van Christendom — dien God gebruikte om de gruweldaden van Achab en zijn huis te straffen. Dit alleen heeft de Heraut beweerd, dat het huis Hapsburg de vrijheid van Duitschiand heeft onderdrukt, dat zijn minister Metternich, sluw als eene slang en die waarlijk ten minste even onregtvaardig was als von Bismarck, al verontschuldigt dit niet den

Pruissischen minister, die diep genoeg gezonken is wanneer men hem slechts naast Metternich plaatst, bereid was alle godsdienstige en staatkun !ige vrijheid te onderdrukken. Een Weener correspondent zal waarschijnlijk een

Oostenrijker zijn, en wanneer men in een glazen huis woont moet men zich wachten om steenen te werpen. De Oostenrijksche politiek is altijd eene nietswaardige geweest, dweepziek, verslaafd aan het Ultramontanisme, die de Israëlieten vervolgde, de Protestanten verdrukte, en de verschillende nationaliteiten tegen elkander ophitste, om door de onderlinge verdeeldheid allen te kunnen ten onder brengen. Er is naast het huis der Bourbons geen huis, aan hetwelk zooveel bloed kleeft en dat zoo gedurig en stelselmatig geloovige Christenen heeft vervolgd als het huis van Hapsburg.

Een Oostenrijker behoeft zich slechts te herinneren de geschiedenis der laatste 20 jaren, om zich te schamen van ganscher harte over de ellendige politiek, die Oostenrijk jegens Hongarije heeft bewandeld. En wat ware er van Hongarije geworden, zoo Oostenrijk niet te Sadowa en Königgratz was verslagen geworden ? Wat ware er van vrijheid op godsdienstig en staatkundig gebied geworden, indien Benedek overwinnaar ware gebleven, en Pruissen volgens de proclamatiën, die men in de zakken der gesneuvelde Oostenrijksche soldaten heeft gevonden, geheel verscheurd ware geworden? Gelooft de edele Weener Correspondent dat Hongarije dan vrij ware geworden, von Beust, de Protestant, rijkskanselier en het concordaat met den paus verscheurd ? Hij weet zeer goed, hij kan het althans weten, dat niets van dat alles gebeurd zoude zijn, en dat de Ultramontaansche partij alles had behouden dat zij bezat, ja dat zij, had Oostenrijk Pruissen vernederd, alle hare krachten had ingespannen om de laatste overblijfselen van vrijheid te onderdrukken. De dwaze

Duitschers en Oostenrijk zelf zijn hunne tegenwoordige constitutionele vrijheden verschuldigd aan het overwinnend Pruissen. Pruissen heeft Oostenrijk genoodzaakt de regten van Hongarije te erkennen; Pruissen heeft Oostenrijk genoodzaakt Italië te verlaten; Pruissen heeft Oostenrijk genoodzaakt zich van het Ultramontanisme te emanciperen; Pruissen heeft Oostenrijk genoodzaakt om de Protestanten als menschen te behandelen, die een regt hebben te leven en God naar hunne overtuiging te aanbidden. Pruissens overwinning heeft aan Duitschiand de mogelijkheid van vrijheid gegeven. Oostenrijks zegepraal had aan die vrijheid den bodem ingeslagen. Niet als Pruis, maar als Protestant, als Christen heb ik mij in de overwinning van Pruissen over het Roomsche en in zoo ver onchristelijke Oostenrijksche huis Hapsburg verheugd. In die overwinning heb ik eene bezoeking Gods gezien voor al de gruwelijke ongeregtigheden, waaraan Hapsburg's huis in Boheme en in Hongarije en in de Duitsche gedeelten van Oostenrijk zelf zich heeft schuldig gemaakt.

Nooit heeft de Heraut voor de plannen en de middelen van von Bismarck partij getrokken, nooit ze geregtvaardigd en nog minder goedgekeurd; wat heeft hij dus gedaan om de verdachtmaking van het Dagblad en zijnen correspondent te verdienen?

Ik beken, ik sta pal tegen het Ultramontanisme, en ik beschouw het pausdom als het meesterstuk van den duivel, om onder eene Christelijke gedaante het Christendom zelf te onder¬

drukken en te vervolgen. Ik zal nooit den paus en de Roomsche kerk vleijen om stemmen voor eene verkiezing van leden in de Tweede kamer te verkrijgen. Elke zegepraal van Rome is eene schrede tot verdrukking des gewetens en van tegenstand tegen het waarachtig Evangelie van Christus. Met dat Rome hebben de Hapsburgers zich steeds vereenzelvigd, en daarom heb ik mij verheugd en verheug ik mij in hunne vernedering.

Ik heb nooit Garibaldi geprezen, maar Garibaldi is ook oen werktuig in de hand Gods, om de trouwelooze Bourbons te tuchtigen van wege hunne hemeltergende ongeregtigheden. En welk verschil bestaat er tusschen Garibaldi en Napoleon, dan dat de eene niet en de andere wel geslaagd is in zijne revolutionaire onderne¬

mingen en coups d'état? Zich met Garibaldi te vereenigen is vreeselijk, zich met Napoleon te vereenigen is hooge staatkunde. Waarom? Omdat de een een balling is te Caprera, en de ander keizer is van Frankrijk. Nogmaals dan, de correspondent van het Dagblad behoorde deze dingen te bedenken vóórdat hij lessen geeft, en ons toeroept te bedenken, of wij wel in dat opzigt als het orgaan van het Christelijk Nederland kunnen worden beschouwd.

Toen de keizer van Oostenrijk Napoleon te Saltsburg ontmoette, heeft de edele von Beust niet hoog opgegeven van de goede verstandhouding tusschen Oostenrijk en Frankrijk, en ware toen niet Duitschiand verscheurd geworden indien de schrandere Napoleon niet had gezien dat Oostenrijk een gebroken riet was? En zegt ons het Dagblad zelf niet, dat Oostenrijk, van Beust, die den keizer deed verklaren, dat hij alles wat gebeurd was van harte aannam, en enkel een politiek van vrede zoude volgen, enkel den dag verbeidt, waarop het zich wederom op Pruissen zal kunnen wreken? En dan wordt ons dit Oostenrijk als een model voorgehouden van eerlijkheid en goede trouw!

Ik heb gezegd, en zeg het nog eens, dat het Dagblad al wat het kan, doet om Pruissen in verdenking te brengen; dat het gretig alle beschuldigingen die het ergens oprapen kan, bijeenvergadert om haat togen Pruissens regering en wantrouwen in Nederland op te wekken.

Ware het Dagblad een orgaan als de Times of Vindépendance, een invloedrijk blad, dan zoude het veel, zeer veel kwaad stichten, en zoude men zeer zeker zeggen, dat het bezoldigd werd door Oostenrijk of door den ex-koning van Hanover, of ten minste dat zijne aandeelhouders zeer

vele Oostenrijksche metalheken bezitten en daarom Oostenrijks krediet moeten ophouden en Pruissen verlagen. Tegen de onwaarheden en hatelijkheden van het Dagblad heeft de Heraut geprotesteerd, en zal hij in het belang van eerlijkheid, van Protestantisme, van Nederland en Evangelie blijven protesteren.

C. S.

Werk voor Christus.

Onder dezen titel las ik onlangs een ernstig woord in de Engelsche taal aan hen die straatpredikers moesten zijn en aan hen die het reeds zijn. Ik zal er hier iets uit overnemen voor de eerste soort van Christenen. Het luidt aldus: Christelijke mannen, gij zijt ernstige mannen of behoort het te zijn. Ieder die den Heer liefheeft en op Hem vertrouwt, moet een ernstig mensch zijn. Kunt gij gered uit de duisternis door een almagtig Verlosser; gij die gesmaakt hebt de zoetheid Zijner vergevende genade; die eiken dag de zegeningen Zijner vriendschap ondervindt; die u bewust zijt van Zijne tegenwoordigheid en eenen voorsmaak hebt van de hemelsche glorie; kunt gij anders zijn dan diep ernstig; ernstig in de zaak uws Meesters, ernstig in Zijne begeerte om zielen te redden?

Maar mijne broeders ! hoe toont gij uwen ernst? Het is regt dat gij werkt in uw gezin, onder uwe bekenden, op eene Zondagschool, maar kunt gij, zonder verwaarloozing dezer belangen, geen wijder arbeidsveld vinden? Kunt gij niet op de publieke wegen tot de menigte wereldlingen spreken, die daar zich bewegen, en alzoo trachten het afgedwaalde teregt te brengen gelijk gij zeiven teregt gebragt zijt?

Gij weet toch dat duizenden nimmer ter kerke komen. Hoe zullen deze worden bereikt?

Heeft uw leeraar niet reeds meer dan genoeg te doen? Bij hem komen ze niet in de kerk. Moet

gij dan met neengaan en beproeven ot zi] ook zouden willen luisteren naar u? Mij dunkt gij moet. Ja! gij moet!

Zal de liefde van Christus u er niet toe dringen ? Kunt gij, die de gave hebt om voor uwe kinderen of op eene Zondagschool te spreken, uwen vrijen tijd op Zondag voor u zeiven genieten, terwijl er honderden zonder de kennis van God zijn, die door een regt gebruik van uwe talenten, tot die kennis zouden kunnen komen ? Zal uw geweten u met rust laten, wanneer gij uwe tong in rust laat, terwijl kostbare zielen voor eeuwig zouden kunnen gezegend zijn, wanneer gij die tong gebruiktet om Christus en dien gekruist groot te maken? O! denk aan den Meester en hoe Hij met u gehandeld heeft. Hij kwam om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Had Hij op ons gewacht wij zouden nimmer behouden zijn. Moeten wij Hem hierin niet navolgen; niet het verlorene zoeken en terugbrengen naar de kudde ?

Ik spreek tot Christen-mannen, niet tot knapen, niet tot hen, die niemand ouden wijs genoeg zou achten, om ze een wereldsch beroep toe te vertrouwen en die te jong zijn en te weinig ervaring hebben voor het veel moeijelijker werk om Christus te verkondigen in tegenwoordigheid van zorgeloozen, van twijfelaars , onwilligen en vijanden. Christen-ma»werc,! het is uw

werk, dat gg met moogt overlaten aan leerlingen.

Maar sommigen van u zeggen: »Ik zou wel gaan, doch zie niet dat het mijne sfeer van werkzaamheid is." — Deze bedenking is begrijpelijk.

Broeders! is echter onze sfeer niet daar, waar de meeste arbeid kan gedaan worden? Denkt eens aan de massa's onzer steden , die nooit ter kerke gaan; denkt aan de vreeselijke waarheid, dat wanneer zij wilden gaan, onze kerkgebouwen slechts een klein deel dezer menigte zouden kunnen bevatten; denkt aan deze Heidenen te midden der Christenheid, geheel verkocht aan

de wereld en hare genietingen en hoe ze, als onder uwe oogen, voor uwe deur, leven en zich bewegen. Waarlijk hier is werk, een groot werk, een ontzaggelijk werk te doen; wilt gij er niet aan helpen? Kunt gij tevreden zijn met het weinige dat gij doet ? Zal de Meester er tevreden mede zijn, dat gij uwe werkzaamheid bepaaldet tot de uwen en eene Zondagschool en nooit uwe stem hebt opgeheven om de duizende wandelaars voor 't verderf te waarschuwen ? Broeders ! Laat het niet alzoo blijven! De kerk is geroepen om de geheele wereld te evangeliseren, en al Gods volk moet er toe medewerken.

Sommigen echter zeggen : »Ik zou gaan, maar denk dat ik er de gave niet toe heb." Eene gevaarlijke verontschuldiging, omdat dezelve zoo nederig schijnt. Maar wat zou er in uw hart zijn, als anderen van u zeiden, dat eij geen talenthebt om tot menschen over Jezus te spreken? Bij weinigen moge dit werkelijk het geval zijn, bij de meesten voorzeker niet. Een vol hart vloeit over! En moet niet ieder christenhart overvloeijen? Overvloeijen van liefde tot den Vader in de hemelen, tot den Zaligmaker en van medelijden met de arme zielen, die hunne zonde niet willen vaarwel zeggen, zelfs niet voor eene eeuwige zaligheid? O! zeker, een Christen met eene gebondene tong moest er niet zijn; uit een hart vol van liefde moet de Christen kunnen spreken van hetgeen hij gezien en gehoord heeft.

Maar vergist men zich niet wel ten aanzien

van het talent, dat hier noodig is? Meenen niet velen, dat toespraken op straat welsprekende kanselredenen zijn moeten? Meenen niet anderen, dat een zekere volkstoon noodig is?

Maar wat is anders noodig, dan de eenvoudige Christelijke waarheid op duidelijke en eenvoudige wijze mede te deelen, zoo als men op de Zondagschool of voor zijn huisgezin gewoon is? Kunt gij uwe aardsche zaken helder, een' voudig en ernstig bepleiten, dan ook, als gij

Christen zrjt, kunt gij op straat spreken. Uit talent kan oefening en ontwikkeling behoeven, maar het verdient ook de moeite daaraan ver¬

bonden. Die te huis hardop bidt, hardop leest en den Heer ernstig bidt om ontwikkeling van zijn talent, zal er toe komen. Hij kan althans eene Bijbelsche geschiedenis vertellen of voorlezen.

Maar er zjjn er, die door vrees weerhouden worden; vrees voor spot, voor verachting, voor mishandeling.

De schrijver van het stukje dat ik las staat daarbij stil, wijzende op de magt des Heeren; op den pligt des Christens om zich zeiven den Heere op te offeren; op de waarde der zielen, en eindelijk op de kroon aan het eind van het christelijk leven weggelegd voor allen die overwinnen , terwijl hij de zoodanigen, die werkelijk niet in staat zijn, om persoonlijk het woord in het openbaar te verkondigen, uitnoodigt, om zich te begeven onder de hoorders, te bidden voor de sprekers en zacht een woord van vermaning en opwekking te spreken tot de spotters , zorgeloozen en tegenstanders die onder de hoorders zijn, ten einde alzoo den spreker in zijn werk te ondersteunen.

Ik voor mij geloof dat het met dit werk gelegen is, zoo als een broeder mij zeide, die uit gebrek aan vrijmoedigheid, herhaaldelijk weigerde te spreken en zich eindelijk liet overhalen.

Hij zeide: »'t is er mede als met den dood; als de dood werkelijk komt, vervalt bij den geloovige de vrees voor sterven. Zoodra ik op den stoel stond en sprak, bemerkte ik dat deze zaak zeer eenvoudig is."

Zoo is het vermoedelijk, in ons land bijna overal. Die in alle eenvoudigheid een goed en vrindelijk woord over de liefde van Jezus tot de menschen spreekt, zal bevinden dat er eene meerderheid is, die daarvoor achting heeft, zoolang hij waarlijk hoog ernstig blijft en niets doet wat ergernis of spot moet opwekken.

I. E.

Het vijfde algemeen Evangelisch Nationaal Zentlingfeest te Middachten,

Dit nationale zendingfeest, den 29 Julij gehouden , was niet minder sterk bezocht dan de voorgaande. Overal uit de noordelijke en oostelijke provinciën waren ditmaal scharen toegevloeid , die vroeger daarvan verstoken waren; schoon belangstellenden van elders ook niet ontbraken, en er zeker nog wel honderden, misschien duizenden meer uit de rigting van Amsterdam en Rotterdam gekomen zouden zijn, als zij nog maar goedkoope plaatskaarten hadden kunnen bekomen. Ook indien het weder gunstiger ware geweest, zouden er nog meerdere met gewone retourbilletten gekomen zijn. Met zekerheid kan bepaald worden, dat er meer dan tienduizend personen bijeen waren; hoeveel meer is echter moeijelijk te zeggen. Allen stemden overeen dat het boschrijke terrein uitnemend en de reis derwaarts alleraangenaamst, het geheele oord overheerlijk en alleen de reis dubbel waardig was.

Nadat de reeds vroegtijdig aanwezigen met de hoofdcommissie aan de eigenares, douairière gravin Bentinck van Middachten, des morgens ten 8 ure, eene aubade gebragt hadden, werd het feest met een kort en vurig gebed door Ds. van Rhijn en eene krachtige en prachtige rede door Ds. Cohen Stuart geopend, die het werk der zendingmenden vergeleek bij Israëls stilzwijgend en lijdzaam, en toch zoo werkdadig en geloovig omgaan om de muren van Jericho — eene rede, die in het belang der zending behoort in druk te verschijnen — omdat zij het wat te doen en niet te doen in deze zoo duidelijk beschrijft.

Geheel daaraan sloot de heer T. M. Looman ?ijn overzigt van de twaalf genootschappen, waarvan hij verslag had uit te brengen en liet die als de stammen Israëls rondom Jericho trekkende

als het ware voor de hoorders defileren. Wij zijn in staat gesteld eenige opgaven van al deze zendingverenigingen hier mede te deelen. Zij volgen naar ouderdom.

1. Het Zustergenootschap der Broedergemeente (opgerigt 1732). Dit arbeidt in 15 gewesten in Amerika, van Groenland en Labrador tot Suriname, in Zuid-Afrika, Australië en West-Himalaya. Het heeft op 38 plaatsen 318 zendelingen in dienst, die 70,000 personen geestelijk te verplegen hebben; van welke 4000 geregtigden ten avondmaal en 8000 gedoopten zijn. De voornaamste post is Suriname, alwaar op 12 plaatsen 69 zendelingen arbeiden, die bij de 25,000 personen geestelijk moeten verplegen. De posten op St. Thomas en St. Croix hebben 't laatste jaar veel geleden, eerst den 29 October door een orkaan en 18 Nov. 1867 door eene opvolgende aardbeving. Over het geheel gaat de arbeid gezegend. Eene onlangs ondernomene poging om in Suriname den heidensche negerstammen aan de Marowyne het Evangelie te brengen, mislukte, doordien de Aukaners den 18 Febr. jl. den doortogt beletten.

2. Het Nederl Zend.-Genootschap (1792). Zijn arbeid is thans beperkt tot Celebes en Java. Bloeijend is de zending in de Minahassa op Celebes. Nederlander en Engelschman kent den gunstigen toestand van land en volk aldaar alleen de zending toe. Voor 125 onderwijzers en 30 kweekelingen heeft het genootschap meer dan f 20,000 jaarlijks noodig, vooral nu 't gouvernement daar scholen schijnt te willen oprigten zonder onderwijs in de godsdienst of bijbelsche geschiedenis. Er is eene kweekschool opgerigt voor inlandsche predikers, dat uitzigt geeft op zelfstandigheid der gemeenten. De drukpers te Tondano aangekomen, zal een maandschrift leveren »Tjahaja Syang:" (» de glans van het daglicht"), en de zendeling Rooker is bezig met eene kerk te bouwen voor 2000 hoorders. — Op Java arbeiden 5 zendelingen. Het Instituut heeft 6 kweekelingen, van welke 3 examen afgelegd hebben en dit jaar zouden geordend worden. De inkomsten hebben dit jaar ƒ 68,695 bedragen, dat is ƒ 1727 minder dan in 't vorige; de uitgaven ƒ 92,762 of ƒ 8781 meer dan in het vorige. Het geheele deficit, bij uitputting der

enekten bedraagt j ,24,0//. Uit genootschap had door zijne bijdragen voor het Museum der zending, op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1867, Nederland goed vertegenwoordigd.

3. De Doopsgezinde Vereeniging tot bevordering der Evangelieverbreiding in de Nederlandsche Overzeesche bezittingen (1848) telt 4 afdeelingen en 3 vrouwenhulpvereenigingen. Zij heeft eene kleine inlandsche gemeente te Japara op Java, alwaar

2 zendelingen (Jansz en Schuurmans) met 3 inlandsche helpers arbeiden. De korteling opgerigte school voor inlandsche kinderen en ter vorming van inlandsche Evangelisten, 23 kinderen tellende, schijnt goede resultaten te beloven. De vereeniging heeft 2 zendelingkweekelingen uit de Duitsche mennonitengemeenten in Rusland; een van welke reeds in Barmen geweest is en na de taal geleerd te hebben over een jaar naar Java zal uitgaan. De ontvangst in het voorlaatste jaar bedroeg f 11,616, de uitgaaf ƒ9,436. De vereeniging heeft geen orgaan, maar geeft jaarlijks een zeer uitvoerig, zeer lezenswaard verslag.

4. Het Java-Comité (Nederlandsche afdeeling van het Genootschap van In- en Uitwendige zending te Batavia) (1851—56) bezit vele afdeelingen en vrienden in Nederland en Duitschiand en 3 vrouwenhulpvereenigingen. Het heeft

3 posten: 1 op Java en 2 op Sumatra; 9 zendelingen en helpers: t. w. 3 Europesche, 1 Chinees, 1 Javaansche vrouw, 1 inlandsche katechiseermeester, 1 Chinesche schoolmeester te Depok (Joh. Hes) aan het hoofd der Maleische school, 2 Battaksche helpers. De Maleische gemeente te Batavia telt ruim 100 zielen, en zal bediend worden door Br. Harmsen, die met zijne echtgenoot eerstdaags derwaarts hoopt te vertrek-