best tevreden, omdat ik geen kans zie, onze vrienden te bewegen, als één man den heer Groen te volgen, en daarvan alleen wacht ik , zóólang die geachte staatsman den regten weg blijft wijzen, in den politieken strijd heil. -

Wat het Weekblad zegt is, meen ik, geheel overeenkomstig de zienswijze van den heer Groen. Maar vorm nu eens, in den Haag bij voorbeeld, eene goede kiesvereeniging 1

Misschien ware het beter in den Haag of Amsterdam eenvoudig te hebben eene Directie der verkiezingen, uit een drietal personen bestaande, die zich in betrekking stelden tot de antirevolutionaire vrienden in het land. Zulk een drietal zou niet noodzakelijk behoeven te bestaan uit staatslieden van naam, die men er toch niet voor vinden zou, maar kunnen zjjn een drietal degelijke burgermannen, zoo als wijlen Wormser, behoorlijk bezoldigd, 0111 de verkiezingsaangelegenheden te leiden naar de beginselen door den heer Groen zoo overvloedig blootgelegd.

De meeste kiezers behooren tot de burgerklasse, en vruchteloos wachten wij tot dus ver, dat voorname mannen de zaak krachtig in handen nemen. Zij zullen daarentegen medegaan, wanneer mannen uit het volk de zaak opvatten, en ik geloof waarlijk dat het ook tijd is, om burgerlieden 3.1 te vaardigen naar do Tweede Kamer. In de kerk hebben wij klaar gezien, dat er bij hen nog eenigo veerkracht en vastheid van overtuiging is overgebleven. De aanzienlijken mogen die ook hebben; ik wil het gaarne hopen, maar (onze weinige bekende strijders daargelaten) wij bemerken er niet zoo veel van als de nood des vaderlands eischt. Zeg ik te veel, ik wil van harte gaarne openlijk door hen beschaamd worden.

' Dit echter schjjnt vrij zeker, dat leden der Tweede Kamer uit den burger- en boerenstand, het Christendom en de Christelijke school krachtig zouden handhaven, en dat is hoofdzaak voor volk en koning. I. E.

Iets over uitwendige zending en evangelische alliantie,

11.

Mijne stelling, waarde lezer! luidde, dat ééne Zendelings-kweekschool voor alle Gereformeerde Zendingsvrienden in Nederland niet slechts dringend noodzakelijk, maar ook zeer goed mogelijk is; en gij verlangt, naar ik hoop van deze bewering het nader bewijs. De wenschelijkheid, de noodzakelijkheid van zoodanige kweekschool zal wel door niemand uwer worden betwist. Wij grondden haar op de min kostbaarheid en meer deugdelijkheid van het onderwijs beiden. Maar gij verlangt teregt de mogelijkheid van zoodanige alliantie bewezen te zien en de vele bedenkingen en tegenwerpingen, die bij het uiten van eene stelling als deze van alle kanten verrijzen, zoo mogelijk te zien weerlegd. — Wanneer wij nu het eerste willen beproeven , tevens die vele bedenkingen trachten op te lossen en allen te bevredigen, dan beseffen wij al het moeijelijke van deze taak, en doen wij vooraf zeker niet te vergeefs een beroep op de welwillendheid van den lezer.

Om te bewijzen dat zoodanige Zendelingskweekschool zeer goed mogelijk is, dienen wij eerst nog wel een blik te slaan op de finantiële zijde der kwestie. Daar ik de verschillende jaarverslagen der vele zendmgsvereeniglngen niet bij de hand heb, ontbreken mij tot mijn leedwezen cijfers; doch ik heb ze niet bepaald nooTnrlipn de opleiding der kweeVf»li ricfflii n.a.n

de° verschillende Zendingsvereenigingen thans b. v. jaarlijks / 500 ieder kost, zou deze aanzienlijke post op hare jaarljjksche rekeningen minstens met een derde verminderd worden, indien hare kweekelingen opleiding genoten aan eene Zendelings-kweekschool; maar wat oneindig meer gewigt in de schaal legt is het betrekkelijk meer deugdelijk onderwijs, dat daar het gevolg van zijn zou. Immers ééne kweekschool met een 25tal leerlingen kan uit den aard der zaak een grooter getal onderwijzers en gemakkelijker een drietal bekwame docenten in

theologie, kerk- en volkengeschiedenis, taal-,

letter-, geneeskunde enz. vinden, dan de nu bestaande zendingshuizen, met een 5 4 6tal zendelings-kweekelingen ieder, die er veel meer noodig hebben. Het is algemeen bekend, dat dominé Hogerzeil voor het directorschap te Botterdam om geene andere reden bedankte, dan het weinige nut dat hij er stichten kon, door de beperktheid van den werkking. Edoch het is niet zoo zeer de finantiële, dan wel de godsdieustige zijde der kwestie die de vraag, of zoodanige alliantie al of niet mogelijk is, beslist.

Mogt ik in een vorig nummer met eenig regt onze Inwendige zending een gebied noemen, waarop alle Gereformeerde Christenen in Nederland, —

wat hen nog op kerkelijk gebied scheiden moge — steeds meer elkander ontmoeten en zich vereenigen , in veel grooter mate nog (onze zendingsfeesten getuigen het) is dit op het gebied der uitwendige zending waarheid. Hier, ja hier vooral gevoelen zij innig de gemeenschap des Geestes, de eenheid des geloofs en der belijdenis.

Indien wij ons nu houden aan en voortbouwen °P die belijdenis, ons van de vaderen overgeleverd. dan is. ieder zal dit erkennen, alliantie

tusschen de vaneen gescheurde deelen zeer goed mogelijk; doch indien wij beginnen met te zeggen, dat voor Evangelische alliantie de belijdenis der Kerk ruimer gemaakt, d. w. z. ingekrompen , afgebroken moet worden, dan zullen wij daardoor van alle kanten een luid protest uitlokken, allen die de waarheid liefhebben in het harnas jagen en daardoor alliantie in de Praktijk onmogelijk maken.

Doch laten wij de kwestie zuiver stellen, en °® niet misverstaan te worden, eerst iets zeggen °ver Evangelische alliantie 1). Velen zoeken heden

1) Eenmaal, naar ik vertrouw, de Algemeene Christelijke Kerk op aarde.

ten dage photographiet en miniatuur van haar in omloop te brengen, en daar de Evangelische alliantie nog veel te ver van ons af staat, mislukken die telkens en gaan verloren. — Wij beschouwen de Evangelische alliantie als een teeken des tijds, als eene in wording zijnde kiem, die eene schoone vrucht belooft, eene kiem wier ontwikkeling wij met belangstellende vreugde gadeslaan; wij beschouwen haar grondslag als de kern der wereldbelijdenis van de volgende duizend jaren; wij verheugen ons over haar bestaan en wenschen met Gods hulp aan hare ontwikkeling mede te werken; maar wanneer wij nu aldus de wording der triumpherende kerk, van de kerk der Toekomst langzamerhand voorbereiden , behooren wij toch ook de behoeften van het Heden, de behoeften der strijdende kerk der »gemeenten onder het kruis" te gedenken. Het eerste moet ons ten troost zijn en ons versterken tevens; ja, ons kracht geven om ook in het laatste getrouw te kunnen zijn en pal te kunnen staan tegenover de harde werkelijkheid van den strijd, waartoe wij thans geroepen worden. — Wij weten, dat den Vorst dezer eeuw nog maar een korte tijd gegeven is, om op allerlei wijze de zinnen te verblinden en tegen de waarheid te woeden; dat hij dien tijd goed gebruiken en al zijne krachten inspannen zal; dat dan ook de strijd der geesten, dien wij in deze dagen beleven, met iederen dag een meer ernstig karakter aanneemt; — dat er in dien strijd duizenden vallen. Wat kunnen wij doen om grooter verlies te verhoeden? wat kunnen wij doen om voor ons zeiven het gevaar te ontkomen ? Zullen wij ons naauw aanéénsluiten, en hoe moet dat geschieden? Zullen wij de belijdenis ruimer maken en de tucht onnoodig verklaren? óf zullen wij — om het overblijfsel te bewaren — beiden weder strenger dan ooit moeten handhaven? Dit zijn de vragen van het Heden, die een ernstig antwoord behoeven.

Zeer velen in ons land zijn zoozeer met de Evangelische alliantie, de kerk der toekomst, bezig, dat zij geheel en al den ernst en de eischen van het heden uit het oog verliezen. Zij zoeken de Gereformeerde belijdenis in discrediet te brengen, en beschouwen eene ruime, d. w. z. zoo beknopt mogelijke belijdenis als het eenige noodige; zij gelooven in Jezus Christus en in den gijbel als Gods Woord, enz. en het overige beschouwen en behandelen zii als onverschillisre

bijzaken; m. i. staan zij een in de praktijk on-

mu&CJ-ilJS- uegmsei voor; zy vergeten dat daardoor langs zoo meer de deur geopend wordt voor allerlei dvralingen, en dat men om „iets" (de eenheid der geloovigen) te winnen, wel eens alles zou kunnen verliezen. Het verwondert mij niet dat zulken er zijn. Het is een noodzakelijk gevolg onzer fatale kerkelijke toestanden en der toenemende bandeloosheid; het zou mij verwonderen zoo het anders ware. De belijdenis der Hervormde kerk ligt feitelijk aan stukken gescheurd. 2) Hoe zal men er nog eerbied voor hebben? Én terwijl men heden ten dage van een liefelijken alliantie-engel droomt, openbaart zich steeds meer, hetgeen Da Costa noemt »de duivel der ontbinding."

Deze rigting, — die heil verwacht niet van steeds meer heldere kennis der waarheid, maar van het inkrimpen van de belijdenis der kerk, — acht ik eene ziekelijke, waarachtige alliantie onmogelijk makende, in de praktijk hoogst gevaarlijke rigting. Dat is de paarden spannen achter den wagen; daardoor kunnen wij wel achter- maar nooit vooruitgaan, op den langen duur wel verliezen, maar nooit winnen. Laten wij toch niet vergeten, dat de belijdenis der kerk eene geschiedenis heeft, en dat deze rigting in strijd is met het gezond verstand en met de geschiedenis beiden. Slechts van diepere kennis der H. Schriften mogen wij Evangelische alliantie verwachten. Hot zou waarlijk geen bemoedigend teeken des tijds zijn, indien de ge¬

loovigen , om de lieve eenheid, het onverschillig gingen achten wat men in bijzaken gelooft. Nu acht ik onze Gereformeerde belijdenis niet volmaakt, in zooverre zij menschenwerk is. Heeft men grieven tegen haar, men beroepe eene kerkvergadering en motiveere die. Een eerlijke strijd, een strijd met open vizier behoeft zij niet te

vreezen; dcmli elk verdachtmakend woorcl, elke revolutionaire daad, ja zelfs elk bewijs van laauwheid tegenover haai', acht ik hoogst gevaarlijk. Achten sommigen een beter terminisme, — uitbreiding , —• ontwikkeling, — duidelijke uiteenzetting van onze betrekking met andersdenkenden wenschelijk, ik acht dit óók gewenscht en noodzakelijk. Vergun mij te herhalen, wat ik vroeger schreef: Gods Woord alleen is eeuwig en onveranderlijk, maar van eeuw tot eeuw ontwikkelt zich de belijdenis Zijner kerk; door eene altijd diepere opvatting der Heilige Schriften daarnaar te streven en overeenkomstig dien te handelen dat is onze roeping.

Maar ik ben het ook met Krummacher eens, die zegt; Zoolang gij mij geen beter geeft houd ik de oude. Geene revolutie, maar ook geene laauwheid tegenover onze Gereformeerde belij¬

denis! Zij zou ons noodlottig worden. Spiegelen wij ons aan het Hervormd kerkgenootschap; de strijd der geesten daar thans »zigtbaar" gestreden , hij is geboren uit revolutie en laauwheid. Wat thans het einde van dien strijd betreft, wij weten het; onze wapenen zijn niet vleeschelijk, maar geestelijk. — Geene revolutie tegen onze belijdenis; maar ook geene reformatie thans. De strijd, de krisis, die wij thans beleven, maakt haar geheel en al onmogelijk; daartoe heeft eene kerk ten eerste een tijd van rust noodig; daartoe moet zij ten tweede vrij

zijn.

Laat ons dan tot zoolang onze Gereformeerde belijdenis vast en in eere houden, met al de kracht, die in ons is, door woord en door daad om ons zelfs wil, Dat behoeft niet kunstmatig te geschieden. Wat voor 250 jaar waarheid was

2) Ook wat öns aangaat. Zie 0. a. art. 28 en 29.

zal ook thans nog wel waarheid zijn. Laat ons toonen, dat zij ongelijk hebben, die beweren|, dat de Hervormde kerk in Nederland niet meer eene Gereformeerde kerk is. Zijn wij allen één in geloof en belijdenis, laat dan dat geloof, die belijdenis de banier zijn, waarom wij in den naam van Christus, in den strijd tegen het ongeloof, tegen de revolutie ons scharen. (Ps. 20: 6a.) 8) Dan zal Evangelische alliantie op ieder gebied, op dat der In- en Uitwendige Zending, der schoot, 4) en later zelfs op dat der kerk mogelijk zijn of worden; dan zal reeds dadelijk de verhouding tot de betrekking met niet Gerefor meerde Christenen kunnen worden vastgesteld; dan zal het eenige groote bezwaar van hen, die wel aan de Evangelische Alliantie, de kerk deitoekomst, wenschen mede te werken, doch niet ten koste van de waarheid, uit den weggeruimd, het verbindingpunt tusschen haar en de thans bestaande kerken kunnen bepaald en zonder schokken, zonder te groot verlies de eindelijke oplossing van de laatston in de eersten voorbereid worden; dan eindelijk, — en dit moest ik bewijzen, zal ook ééne Zendelings-kweekschool voor allo Gereformeerde Christenen, 5) — zoo noodzakelijk in een land, zóó klein als het onze — zeer goed mogelijk zijn.

Nog dit: dat de kosten eensx Zendeling-kweekschool zouden moeten worden gedekt door de kweekelingen, of namens hen, door de Vereenigingen die hen uitzenden; dat het bestuur der school zou moeten bestaan uit leden der verschillende zendings-vereenigingen naar keuze; en dat daardoor als van zelf éénheid in den

zendings-arbeid zou worden gebragt, 't behoeft wel geen uitvoerig betoog.

En nu indien dit schrijven mogt medewerken ter bevordering van Evangelische alliantie in den praktisch, alléén mogelijken weg, in den gezonden zin des woords, en indien dit schrijven, waar ik soms dwaalde, in dit blad mogt worden weerlegd, het zou mij zeer verblijden.

Dubbeldam. J. E. Gips Pzn.

3) Men heeft er op gewezen, dat weldra het vijfde halve eeuwfeest van onze Belijdenis en van de vergadering der Dordtsche Synode zal moeten worden herdacht, „eene vergadering door een ligtvaardig nageslacht gesmaad en verguisd; docli waarvan Merle d'Aubigné, de grootste godgeleerde onzer eeuw, nog onlangs getuigde, „dat zij de eer en de kroon is van de kerk

van noiiana< maien wij ae gescnieüems van aie KerK van Holland gedurende de laatste halve eeuw nagaan, krijgt de vraag: hoe dit feest straks door de Hervormde Kerk zal worden gevierd? een onberekenbaar gewigt. Wij hebben iets anders noodig, dan een paar gedachtenisredenen van Domino die en die; m. i. behoort de vraag: heeft de Hervormde kerk nog eene belijdenis? te worden besproken en beslist. Daarom geve de Heere, dat de mannen gevonden worden, die de handen'aan het werk zullen slaan; zoodat dit voor ons zoo hoog ernstige feest worde gevierd op eene onze vaderen waardige wig ze.

4) Onze Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs plaatste zich dan ook teregt altijd duidelijker op den grondslag onzer Reformatorische Confessie. Hierin ligt hare kracht.

5) De niet meer Gereformeerde Christenen bleven lid

van het Nederlandsch Zending-Genootschap.

Spanje.

Volgens belofte geef ik hier eenige bijzonderheden , getrokken uit brieven van de H. II. Armstrong, Greene, Trigo en uit het dagboek van den heer Carrasco. De rijkdom van stof maakt dat ik mij bij korte uittreksels moet bepalen om niet te wijdloopig te worden.

De heer Armstrong zegt Malaga te hebben bezocht; gelijk wij weten is aldaar eene gedeeltelijke contra-revolutie geweest: men lieeft gevochten, het bloed heeft gestroomd, en gelijk bij politieke twisten en burgeroorlog altijd het geval is, de zaak van het Evangelie is daardoor achteruit gegaan. Er wordt evenwel door eenige getrouwe arbeiders voortgewerkt, doch men zou er een uitstekend man Gods behoeven. Sanchez, die aan het hoofd der Evangelisatie staat, is hoog bejaard en daardoor minder voor eene zware taak berekend, en Villarazzo heeft te weinig

wetenschappelijke opleiding genoten om geheel aan de behoeften te kunnen beantwoorden. Er is dus hier, gelijk op zoo vele plaatsen in Spanje behoefte aan de vervulling van het gebed, dat de Heer des oogstes geschikte arbeiders in Zijnen wijngaard zende. — De schrijver vermeldt verder , dat de jeugdige bekeerde priester P. F.

Orejon, die te Madrid thans het Evangelie verkondigt, aldaar wordt onderhouden voor het geld dat uit Nederland is overgemaakt en dat zijne bezoldiging van 600 Eealen (ƒ75) per maand bij voortduring, gelijk men hoopt, door ons in Holland zal worden betaald. Hij beveelt hem daartoe dan ook in het bijzonder aan onze voorbede aan.

De heer Greene schrijft uit Madrid d. d. 14 Januarij 1." 1., dat de kleine evangelisatieclub aldaar bestaande uit de H. H. Armstrong, Carrasco, Campbell enz., waaraan de heer en mevrouw Gould (Engelschen) zich aangesloten hebben, met hemzelven in groote eensgezindheid en christelijke gemeenschap arbeidt, met kennelijken zegen, daar het werk langzaam, doch zeker vooruitgaat. Hij zegt spoedig naar Zwitserland, en van daar over Nederland naar Engeland te willen gaan en zijne vrienden in Amsterdam en 's Gravenhage zoo de Heer wil te zullen bezoeken. — Wij verwachten hem met ongeduld en hopen dat het

mogelijk zal zyn hem te bewegen in de bchotsche Zendingkerk alhier, die daartoe welwillend wordt afgestaan, eene voordragt te houden over den voortgang van het werk in Spanje. Velen zullen zeker begeerig zijn uit zijn eigen mond te vernemen de groote werken Gods aldaar in de laatste weken volbragt, en waaraan hij zoo veel persoonlijk deel heeft mogen nemen.

De heer Trigo is naar het zachtere klimaat van Oran teruggekeerd, ten einde gedurende de maanden Januarij en Februarij niet de voor zijne gezondheid zoo nadeelige koude van het noorden van Spanje te ondervinden. In Maart hoopt hij evenwel terug te keeren, en stelt zich voor zich als¬

dan voor goed te Saragossa te vestigen; hij zegt tot die keuze gekomen te zijn omdat deze stad »de meest dweepzieke en diepst onkundige van geheel Spanje is," zij bet dan al ook dat eene zeehaven als Carthagena, waar men hem uitgenoodigd had te komen evangeliseren, voor zijne diep geschokte gezondheid veel voordeeliger geweest zou zijn. — Wij herkennen in hem den echten apostel onzes Heeren, die op het voorbeeld van Paulus liefst daar gaat waar het Evangelie nog niet verkondigd is, en het moeilijkste arbeidsveld boven datgene wat menschelijke wijsheid aan zou raden, verkiest. De Heer

zegene ook 111 dezen zijne zeilopoflerenae neiae voor zondaren! — Hij verhaalt verder in zijnen brief een merkwaardig bezoek, dat hij bij zijne zuster en zijn zwager, die hij gedurende zijne ballingschap niet had gesproken, afgelegd heeft; de week die hij met hen doorbragt is zoo gezegend geweest, dat ofschoon zij vroeger tot de ergste tegenstanders van het waarachtig Evangelie (dat zij trouwens volstrekt niet kenden) behoord hadden, zij nu hun 14 jarig dochtertje hem hebben medegegeven, opdat hij het eene christelijke opvoeding naar zijne grondbeginsels geven zoude. Hij wenscht dit meisje, dat een zeer lief karakter heeft, doch weinig ontwikkeld is, naar Grandchamp te zenden, zoodra hij de noodige gelden daartoe bijeen zal hebben. Grandchamp bij Neuchatel in Zwitserland is, gelijk de meesten onzer lezers bekend zal zijn, eene plaats alwaar onder de leiding van de begaafde christelijke familie Bovet verscheidene heerlijke inrigtingen bloeijen, en 0. a. ook eene opleidingsklasse voor verscheidene Spaansche meisjes , die vroeger in het zuiden van Frankrijk verpleegd werden. — Heeft ook iemand onder de vrienden van Trigo lust hem in den persoon van het nichtje, dat hem toevertrouwd werd en dat hij den Heero wil opdragen, eene helpende hand toe te steken ?

Uit het dagboek van Carrasco neem ik voor ditmaal alleen over zijne reis naar Valladolid, waar hij in tegenstelling van de kleine gehooren, die hij te Madrid gewoonlijk had, het woord aan duizenden heeft mogen rigten.

»Maandag 28 December 1868. Wij zijn 's morgens met de heeren Euet en Curie eene heer-

lrj ke spreekzaal gaan zien; wij wenscnen zeer die te mogen verkrijgen voor de godsdienstoefeningen, maar wij meenen te mogen betwijfelen of men ons die wel zal willen afstaan.

Om half vier ben ik naar Valladolid gegaan, eene kist vol traktaatjes en andere godsdienstige boekjes medenemende. — Op den weg heb ik eene lieve Italiaansche familie gezien, met welke ik over de zaligheid in Christus heb mogen spreken. — Aan het stationsgebouw te Valladolid wachtten mij de heeren Casimiro (de geneesheer) en Flores (de colporteur) en dwongen mij bij hen mijn intrek te nemen.

Dingsdag 29 December. Wij hebben heden een der bestuursleden gezien van de vergaderingen in de Tempel der Vrijheid alhier. Hij heeft mij aangeboden heden te spreken. Er zijn Dingsdags, Donderdags en Zaturdags zamenkomsten. Ik heb liever Donderdag gekozen en hoop heden avond de bijeenkomst bij te wonen.

Ik heb gelijk gehad nog niet te spreken, want het gehoor is geheel anders dan ik mij had voorgesteld; er zijn enkele mannen uit den beschaafden stand, maar velen uit het volk en een groot aantal vrouwen. Ik heb een advokaat hooren

spreken over de voortreffelijkheid der republiek als regeringsvorm boven alle andere; het was zeer goed, wat stijl en spreektrant betreft. Ik zal mijne redevoeringen eenigzins moeten wijzigen wat den vorm aangaat, ofschoon het onderwerp zelf onaangeroerd latende.

Woensdag 30 December.... Ik heb mijne eerste voordragt omgewerkt. — De volgorde heb ik vast in het hoofd. — Van buiten leeren doe ik niet, dat zou mij belemmeren.

Donderdag 31 December. (Lang gesprek met belangstellenden over godsdienstige geschilpunten, vooral over de vraag waar het hoogste gezag in de Roomsche en Protestantsche kerken eigenlijk zetelt; in de schrift ? in den paus ? in de conciliën? enz.)

Om acht uur 's avonds ben ik den katheder opgetreden, niet zonder hartkloppen, moet ik bekennen. — Ik had voor mij 2000 of 2500 toehoorders op zijn minst. — Zoodra ik aan den gang was gevoelde ik mij niet langer verlegen, en de Heer helpende is mijne redevoering wel gelukt en het publiek heeft mij door luide toejuichingen zeer bemoedigd. Ik heb over de vrijheid van godsdienst gesproken en de noodzakelijkheid daarvan op redelijke gronden aangetoond; daarna heb ik aangekondigd, dat ik dezelfde vraag Zaturdag e.k. zou beschouwen in het licht des Evangelies, en Dingsdag daaraanvolgende in dat der geschiedenis, enz.

Zaturdag 2 Januarij 1869. Tweede redevoering te Valladolid uitgesproken. Er waren thans ten minste 3500 menschen. — Zij luisterden met gespannen aandacht. — Ik gevoelde mij beter op mijn gemak dan de vorige keer. Dat laat zich hooren: de geestdrift van mijne toehoorders, droeg mij en voerde mij mede. Het is mij onmogelijk te beschrijven wat ik gevoelde, toen ik die oplettende schare voor mij zag, die zich door myne evangelieverkondiging als liet ware liet medeslepen. Deze wijze van spreken is mij eigenlijk nog gemakkelijker dan het houden van eene preek; daar edenwel dit laatste toch ook noodig en nuttig is, zal ik het daarom niet nalaten.

Toen ik 11a een goed uur sprekens gedaan had wilde ik vertrekken; doch dit was bijna onmogelijk. — Men omringde mij en liet mij haast niet doorgaan; iedereen wilde mij de hand reiken. Eene goede bejaarde vrouw, die op mijnen weg was, riep mij toe: God geve u vijftig jaar gezondheid in uwe tong, om lang zulke goede dingen te kunnen zeggen! — Een origineele en karakteristieke wensch. — Later kwamen mij vele mannen opzoeken om mij de hand te drukken en te bedanken. Ik heb veel meer succès gehad