is naauwelyks iets ter narer eer vermeld, wat dunkt ulieden _ daarvan ? Ik spreek zoo «likwerf, vervolgde ik, laat mij nu zwijgen, en al het spreken zij aan uwe zijcïe. Nadat de een dit en de ander dat gezegd had, trad een Israëliet op, en zeide nagenoeg het volgende : Sara was, zoo als de Bijbel zegt, eene sehoone vrouw, 011 zij had zekerlijk eene goede partij kunnen maken, want iedereen zoude gaarne Sara tot vrouw gehad hebben, nogtans nam zij de hand van Abraham aan. Maar nu moest Sara veel rondreizen met Abraham, ofschoon reizen in die dagen zeer ongemakkelijk was; waarom zoude •.-.ij dat gedaan hebben, indien zij niet het geloof van haren man had gedeeld ? Zoo wij dan Abraham eeren, moeten wij ook Sara hoogschatten.

Eebekka was klaarblijkelijk de dochter van rijke ouders, en had alles te huis wat zij begeren kon. Daar komt een vreemde man en : ioodigt haar om de vrouw van Izaak te worden, en zij is gereed met dien vreemde meête • aan. En toen haar vader en broeder haar verzochten nog eenige dagen bij hen te vertoeven, weigert zij en staat gereed onmiddelijk naar liet vreemde land te vertrekken. Waarom zoude -.:ij dit gedaan hebben, indien zij niet het geloof van Izaak had gedeeld. Zoo wij dan Izaak eeren, uioeten wij ook Rebekka hoogschatten.

Rachel en Lea werden door Jakob verzocht hem naar zijn vaderland te volgen, en zij verklaarden zich bereid het ouderhuis te verlaten en met hem te gaan; ofschoon zij wisten dat Ezau met haat vervuld was, en welligt haar met hare kinderen zoude dooden. Maar, dat zult gij zegden, was slechts eene openbaring van natuurlijke liefde tot haren echtgenoot; neen, zij zeggen uitdrukkelijk: »al wat God tot u (Jakob) gezegd heeft, doe dat." Bewijst dit niet dat zij niet alleen Jakob, maar Jakobs God willen gehoorzamen, en zoo wij nu Jakob eeren, moeten wij nu niet ook Rachel en Rebekka eeren ?

Ik geef u dit als eene proeve van de wijze, waarop de discussiën gevoerd worden. Ik kan daarom gerust zeggen: Het is goed te doen uitkomen, dat wij in zeer vele dingen overeenstemmen, want er is helaas veel geschied om Joden en Christenen den indruk te geven, dat Oud- en Nieuw-Testament uit elkander gaan, en zooveel mogelijk van elkander gescheiden moeten worden. Wij zullen zelfs de punten, waarin wij van elkander verschillen, jnet veel meer billijkheid beoordeelen, nadat wij ons rekenschap gegeven hebben van de overeenkomst die tusschen ons in zeer gewigtige dingen bestaat.

Daar onze Joodsche broeders des Vrijdags zeer laat werken, zoodra ^de dagen langer worden , omdat zij noch op /aturdag noch op Zondag veel kunnen doen, is het nu raadzamer geacht de vergaderingen des Zaturdags ten drie uur des namiddags te hebben, naar de wijze der bijeenkomsten in de Perziaansche kerk te Amsterdam. Ook deze bijeenkomsten bleven niet zonder vruchten, met Gods hulp zullen ook de nieuwe vergaderingen in Londen gezegend worden.

Zondag heb ^ ik een jongen Israëliet, student in de medicijnen, door den doop in de christelijke kerk opgenomen. Op Goede Vrijdag zal een tweede gedoopt worden, en zoo God wil binnen kort twee andere jonge Israëlieten. Doch over deze wonderwerken Gods geef ik u later uitvoeriger berigt. Dankt met mij den Heer voor geschonken zegen, en bidt om eene verdere uitstorting van den Heiligen Geest over de 20 bewoners in den Home, tien jonge lieden en 10 kinderen. De lezers van de Heraut hadden wel voor het Home en voor de kerk, die ik, zoo God wil, wensch te bouwen, iets kunnen en ik mag wel zeggen, iets behooren te doen. Enkelen hebben mij welwillendheid betoond en tegelijk gaven gezonden, doch duizenden van lezers waartoe over eene zaak

te spreken, die duidelijk genoeg is en doorschrijven niet veranderd kan worden?

» De Heer zal voorzien!" blijft mijn wachtwoord, ook wanneer menschenvrienden zelfs zich weinig bekreunen om 't geen men schrijft of zegt.

C. S.

Spanje.

Bijna gelijktijdig met het geschrift van Aiitonio Carrasco (in ons vorig nummer medegedeeld) verscheen een herderlijke brief van den Aartsbisschop van Valladolid, dien ik alleen ken door de melding, die Carrasco er van maakt en het antwoord, dat hij er weinige dagen later op heeft ingezonden, en dat mede bij duizende exemplaren te Valladolid en in de omstreken is verspreid; opdat zij, die de beschuldiging hadden gelezen, ook de gelegenheid zouden hebben , met de regtvaardiging bekend te worden, en welligt onder 's Heeren zegen de tegenstand tegen de waarheid een krachtig middel worden mogt om die waarheid tot velen te brengen , die anders nog lang buiten haar invloed zouden gestaan hebben. — Ofschoon de zaken in dit schrijven vervat, voor de lezers van de Heraut wel geen of weinig nieuws bevatten zullen, geloof ik toch 'lat zij ze met genoegen zullen lezen; en zich met mij verheugen, dat de leugen in een land als Spanje zoo krachtig en duidelijk wordt tegengesproken , en de waarheid zulk eenen uitventenden tolk heeft als Antonio Carrasco.

Aan Zijne Eminentie den Kardinaal Aartsbisschop van Valladolid!

Met hoeveel zorg gij waakt voor de belanden der Roomsch-Catholieke Kerk , is duidelijk, Hoogeerwaarde Heer, voor allen die uw herderMik schrijven gelezen hebben van den lOden Januarij 1869. In het vervullen van uwe beJ^gheden hebt gij grooten ijver, veel behendigheid , genoegzame geleerdheid , en weinig of gene °npartijdigheid aan den dag gelegd. Als bewijs Voor dit laatste haal ik de ongegronde beschulaigingen aan, die gij tegen de Protestanten

hebt aangevoerd: zij kunnen te zamen onder deze vier hoofden gebragt worden:

1°. De Protestanten zijn onwetend.

2°. De Protestanten handelen gedreven door eigenbelang.

3<>. De Protestanten vervalschen de Heilige Schrift.

4». In het Protestantismus zijn nooit geweest en zullen nooit zijn martelaren des geloofs en dor liefde.

Protestant zijnde, dat is evangelisch Christen , en iets gedaan hebbende, zij het dan ook zeer weinig, om mijn geloof bekend te maken te Valladolid , reken ik het mijn pligt uw herderlijk schrijven tegen te spreken en uwe beschuldigingen te beantwoorden.

Merkwaardig in de rollen der geschiedenis was de dag, waarop Luther voor keizer Karei V en de zoo geestelijke als wereldlijke magten te Worms vergaderd, de woorden uitsprak: »Ik kan niet anders, God helpe mij!" Europa verdeelde zich in twee statengroepen , en de schepter der wetenschap werd het eigendom der Protestantsche volken. Gij weet, Hoogeerwaarde Heer , met welk een helderen glans de latijnsprekendc volken en Italië in het bijzonder schitterden ten tijde der herleving van kunsten en wetenschappen. De hervorming kwam, aan welke de verdorven kerk eene dringende behoefte had cn het licht der wetenschap werd uitgedoofd , bij de volken onderworpen aan de heerschappij van Rome. De menschelijke geest, gelijk de koningsarend, heeft, om zijne vleugelen uit te breiden , de onmetelijke ruimte noodig, en Rome wil hem insluiten in de naauwe omtuining van zijn opgedrongen gezag.

Alstoen plaatsten zich naast Luther de meest uitstekende mannen dier eeuw. Gij weet, Hoogeerwaarde Heer, dat de Spanjaarden, die door uwe barmhartige kerk verbrand, gevangengezet en verbannen zijn, de eer en heerlijkheid van ons vaderland waren. De onpartijdige geschiedenis heeft reeds regt doen wedervaren aan de wetenschap van Augustinus Cazalla, Bartholomeus Carranza, Constantijn Ponce de la Fuente, Johannes Gil, Ciprianus de Valera, Johannes Valdès en vele andere Spaansche Protestanten, verre boven hunne beschuldigers en beulen staande, wat geleerdheid en deugd betreft.

Hetgeen in de 16de eeuw geschiedde, gebeurt ook in den tegenwoordigen tijd. De meest gevorderde volken in onderwijs en beschaving zijn de Protestantsehe, diegenen die het verst ten achteren zijn de Roomsch-Katholieke. Raadpleeg eene statistieke tabel, die in den vorm van eene kaart in Madrid werd uitgegeven in Junij 11. en gij zult zien, dat Spanje en de Pauselijke Staten zijn, met het Mahomedaansche Turkije en het schismatieke Rusland, de volken gemerkt met zwart, de kleur die het toppunt van onwetendheid aanduidt; terwijl Holland, Zwitserland, Engeland, Schotland en Pruisen zijn afgezet met de kleuren, die het hoogste toppunt van volksontwikkeling te kennen geven,

Niet slechts in de kennis der menschelijke letterkunde staan de Protestanten hooger dan de Roomschen, maar ook in die der Heilige Schrift. Een Protestant, wie dan ook, weet hetgeen hij gelooft, terwijl een Roomsche antwoorden zal als hem van zijn geloof rekenschap gevraagd wordt, zoo als die beroemd geworden kolendrager: »Ik geloof hetgeen de kerk gelooft." — En wat gelooft de kerk? — «Hetgeen ik geloof." — En de kerk en gij, wat gelooft gijlieden? — »Hetgeen wij beiden gelooven." — Dit blinde en onverstandige geloof behaagt Rome, omdat het tot dien prijs zijn schoon, maar droevig ideaal verkrijgen kan: eenvormigheid en stilzwijgen. Er bestaat eene plaats die veel overeenkomst heeft met de kerk van Rome, en die plaats heet het kerkhof, het stille verblijf der dooden.

Ja, de onbeperkte heerschappij van Rome is altijd geweest de dood voor den'menschelijken geest. Terwijl Engeland een Newton en een Bacon voortbragt, en Duitschland een Leibnitz; terwijl de pantheïst Spinoza en de spiritualist Descartes hunne grootsche systema's uitwerkten onder de bescherming van het Protestantsehe Holland, werd de verstandsontwikkeling verstikt in Spanje, dat tot zijn ongeluk Roomsch was, 3ii onze godgeleerden twistten in vollen ernst over onderwerpen van het hoogste belang, namelijk of de spooken al dan niet het zintuig van het gevoel bezaten, of het gebruik van blanketsel eene doodzonde of vergefelijke zonde was. Eeuwige schande over hen, die dezen verstandelijken moord hadden gepleegd!

De tweede beschuldiging, die gij inbrengt, Hoogeerwaarde Heer,^ tegen hen die in Spanje jvangelische leerstellingen verkondigen, is dat •ij betaald worden. Bij het hooren van zulk een Ji'oot geweld, dat daarover gemaakt wordt, dat senige Protestanten belast met de verkondioinc ran het evangelie van hunne geloofsgenooten < lalaris ontvangen, zoude men meenen dat de i iatholijke geestelijkheid hare bediening gratis ' vaarneernt en uit zuivere liefde. Mogt het zoo vezen, Hoogeerwaarde Heer! Het volk zou er i ien groot getal wegen, vaarten en bruggen bij i vinnen, waar het groote behoefte aan heeft, en < londerden schoolmeesters konden betaald wor- i [en met de 200 millioen, die het onderhoud : 'an uwe geestelijken aan het land kost. Dat < •eld dat gijl. trekt komt voor het grootste ge- 1 .eelte van menschen, die niet roomschgezind ( ijn. (

Indien er onder de Spaansche Protestanten 1 enigen zijn, die datgene ontvangen wat zij tot 1 un onderhoud noodig hebben, er zijn er an- c eren, die veel uitdeelen van hetgeen zij win- i en met hun arbeid om de ellende" van het volk i e leeuigen. Eenigen zijn menschen van rang 1 i de maatschappij, hoezeer gij ook het tegen- c vergestelde zegt, opdat gij daardoor de armen c eschaamd zoudt maken zich aan ons aan te \ luiten. En waarom zouden zij zich schamen j nze leer aan te nemen, gesteld zelfs, dat wij

r die haar belijden, allen arm waren. Waren de apostelen niet arm? Was Christus niet arm? Bezat de stichter van onze godsdienst paleizen, r koetsen en lakeiën gelijk zijne verkeerdelijk aldus genoemde plaatsbekleeders ? Hebben purper 3 en goud ooit zijn ligchaam bedekt? Was zijne kroon niet eene kroon van doornen, en was zijn

- troon niet het kruis? Gevoelde Christus niet

■ altijd eene bijzondere liefde voor de armen? Neem uw bijbel, Hoogeerwaarde Heer, en in

- het evangelie van Mattheus, hoofdstuk XI, kunt : gjj deze woorden van Christus lezen tot de i discipelen van Johannes den Dooper, die gekomen

- waren om Hem te vragen of hij de beloofde Mesi sias was: » De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen, de melaatschen worden gerei-

» nigd en de dooven hooren, de dooden worden 1 opgewekt en ten laatste het verwonderlijkste, 1 hetgeen het meest de goddelijkheid Zijner zen• ding kenmerkte, »den armen wordt het evangelie verkondigd." Gij mannen des volks, heft uwe hoofden op, gij waart altijd bemind door

■ Jezus van Nazareth.

' De derde beschuldiging, die gij tegen de Protestanten inbrengt, rigt ik tegen de Roomschkatholgken. Gijlieden zijt het, die den Bijbel hebt vervalseht en bedorven, door er de boeken van Judith, Tobias, de Wijsheid, Baruch, de Makxabeën, enz. aan toe te voegen, boeken die de Joden, van wie wij den Canon hebben, altijd verworpen hebben als apokrijfen; boeken die nooit aangehaald zijn door Jezus, noch de apostelen; boeken die niet als goddelijk zijn erkend, noch door den geschiedschrijver Jozefus, noch door het concilie vaii Laodicea, noch door Origines, noch door Rufinus, noch door de kerkvaders Epifanius, Hilarius, Hieronymus, Cirillus, Melito, noch door eenigen dergenen, die ons lijsten hebben nagelaten der canonieke schriften. Zoo al Hieronymus liet boek Judith vertaald heeft, hij heeft goed zorg gedragen het niet op eene rei te plaatsen met de geïnspireerde boeken. Onze kardinaal Ximenes de Cisneros heeft ze^ weggelaten in zijne altijd te regt geprezen uitgaaf van den Bijbel. Het concilie van Trente kwam, Hoogeerwaarde Heer, en verklaarde ze kanoniek, om op eenige wijze tegenover _ de Protestanten de valsche leeringen te wettigen, in de kerk ingevoerd door pausen en godgeleerden die meer slim dan christelijk waren. Indien er derhalve eene godsdienst is verantwoordelijk voor de misdaad van een menschelijk woord te hebben vermengd met het woord Gods, dan is het ongetwijfeld de uwe, Hoogeerwaarde Heer.

De laatste beschuldiging is eigenlijk de eer der bestrijding niet waard. »In het Protestantisme," zegt gij, »zijn nooit geweest en zullen nooit zijn martelaren des geloofs en der liefde." Indien gij als martelaren alleen beschouwt degenen, die sterven voor de verdediging der Roomsch-Kath olijke godsdienst, is het duidelijk, dat er dezulken niet geweest zijn in het Protestantismus. Maar als ieder, die voor zijn geloof sterft een martelaar is, dan Hoogeerwaarde Heer, hebt gij u schuldig gemaakt aan gruwelijken laster tegen de Spanjaarden, die in Valladolid en Sevilla verbrand zijn; tegen de Hugenoten, die wreedelijk vermoord zijn in den Bartholomeus-nacht; tegen de ongelukkige Waldenzen, met vrouwen en kinderen door woeste Roomsche soldaten om het leven gebragt, tegen hen die in de dragonaden omkwamen, in dien lafhartigen krijg op last van Lodcwijk XIV aangevangen, van dien overspeligen lieerschzuchtigen koning, wiens ondeugden bijna heilig verklaard werden door de slaafsche schare van kanselredenaars, die hem omringde, en altijd gereed was hem lage vleijerijen toe te dienen, zoo hij slechts zijne trouwe en werkzame onderdanen de Protestanten wilde uitroeijen. Gij hebt de slagtofifers der bloeddorstige Maria van Engeland belasterd en zoo vele anderen, die gij kent, daar gij de geschiedenis kent. En hoe durft gij nederschrijven, dat er geene martelaren der liefde onder de Protestanten gevonden worden ? Meent gij misschien dat hunne zendingen in eeu minder bloeijenden staat zijn dan die der Roomschen? Sterven de Protestanten niet, om het evangelie aan de Heidenen te verkondigen, aan de brandende kusten van Guinea en'aan de bevrorene doch niet minder doodelijke kusten van Labrador? Zijn het niet de Protestantsehe zendelingen, die bezit genomen hebben van Indië en Australië? Zijn zij het niet, die het evangelie in het land der Bassoeto's gebragt hebben? Heeft niet de beroemde aardrijkskundige zendeling Livingstone het evangelie van liet eene einde van Afrika tot het andere gebragt? Zijn zij het niet, die Californië hebben hervormd — de zeden van zijne verdorven beI woners hebben verbeterd ? Wagen zij thans niet een openlijken aanval op China en Japan? Wenden zij zich thans niet tot Spanje, waar zij zich misschien blootstellen aan het gevaar, om door de dweepers behandeld te worden gelijk de ongelukkige en waardige gouverneur van Burgos ? Zijn er onder hen nïet eenigen geweest, die er niet tegen opgezien hebben als slaven verkocht te worden, indien zij geen anderen weg zagen om het evangelie te brengen tot de kleurlingen? Zijn zij niet zonder aarzelen ingegaan in een hospitaal van melaatschen, wetende dat zij nooit daar weder levend uit zouden komen? Of houdt het goede op goed te zijn, wanneer het buiten uwen kring geschiedt ? Zijt gij van de zoodanigen, die het noodig oordeelen, ten einde zich zeiven te verhoogen. Sokrates te belasteren en Regulus te beschimpen? Gij hebt, i Hoogeerwaarde Heer, een ongeoorloofd wapen gebruikt, dat de zwakheid verraadt van denge- 1 ne die het ter hand neemt. Wanneer in stede 1 van eene leer te bestrijden, de persoon die haar i belijdt wordt aangerand, heeft het uur der ne- ( derlaag geslagen voor de partij, die zich van 1 deze middelen bedient. De Roomsche kerk be- 1 vindt zich in zulk een toestand. Sedert eenige s jaren gaat zij zoo sterk achteruit, dat hare 1 vrienden zich dit hebben aangetrokken. Doch 1

het is vergeefsche moeite zich te verzetten tegen hetgeen geschreven staat; en er staat geschreven, dat in het godsdienstige alles dat uit eene onzuivere bron voortvloeit, verdwijnen moet. De Roomsche kerk is veroordeeld te gronde te gaan, indien zij niet spoedig hare leer en zedeleer zuivert.

Gij zult mij zeggen, Hoogeerwaarde Heer, dat vele hoogadelijke vrouwen in Engeland de Evangelische leer afzweren, en dat uwe geestelijken gewenschte vorderingen maken in Amerika ; doch kunnen dan waarlijk deze kleine voordeelen Rome de nederlagen vergoeden, die het in den laatsten tijd in Oostenrijk, Italië en Spanje heeft geleden ? Waartoe dient het dat gij luide verkondigt, dat in het Iberische schiereiland (d. i. Spanje en Portugal) allen nog Roomsch-Catholieken zijn , indien de werkelijkheid met de woorden niet overeenkomt ? In Spanje is hetgeen onder het masker van eenheid van godsdienst schuilt, onverschilligheid of ongeloof. Hetzelfde heeft zich geopenbaard in Italië, hetzelfde zal overal plaats grijpen onder de volken aan de magt van Rome onderworpen. Uwe kerk is verantwoordelijk voor de godsdienstkwjjning, die in Spanje waargenomen wordt, omdat zij de eenheid des geestes heeft opgeofferd aan de valsche eenheid van den vorm.

Nog is door mij in dank voor Spanje ontvangen: van B. ƒ 10 (tegelijk met eene gift voor het Gymnasium te Zetten, die aan Ds. van Lingen verantwoord zal worden); van L. een coupon groot ƒ 14,85; en van mevrouw en mejufvrouw B. v. L. ƒ 3, een gedeelte eener tiende ƒ2; en door jonkvrouwe C. C. van Loon eene gift van f 60. — Voorts is in de vorige opgaaf eene misstelling van ƒ 1 ingeslopen : er staat »voor de moeder van Matamoros van B. W. f 2," moet zijn: ƒ 3.

Amsterdam, Van Loon.

25 Maart 1869.

(Slot in een volgend Nommer.)

Gebeurtenissen van den Dag.

De wet tot afschaffing van het zegelgeld is door de Tweede Kamer aangenomen, en naar het schijnt zal ook de Eerste Kamer hare goedkeuring aan de voordragt hechten. Zonder twijfel zal deze wet een grooten invloed uitoefenen op de Nederlandsche pers ten goede en ten kwade. Wij behouden ons voor op deze zaak, en bepaaldelijk ook met betrekking tot de Heraut, terug te komen , zoodra de wet door de Eerste Kamer aangenomen en door den Koning bekrachtigd zal zijn.

Naar het schijnt is het zooveel geruchtmakend geschil tusschen Frankrijk en België op het punt van geschikt te worden. Waarom de Fransche regering over de schijnbaar onbeduidende zaak zoo veel geschreeuw heeft gemaakt, wordt dunkt mij, door den Parijschen correspondent in het Dagblad van 20 Maart juist uiteengezet, en daarom vinde zijne beschouwing hier eene plaats.

„De zich in al de Fransche regeringsbladen lucht gegeven verbolgenheid over het door België uitgevaardigde verbod, is haar oorsprong alleen verschuldigd aan de omstandigheid, dat daardoor strategische ontwerpen verijdeld zijn geworden, die Frankrijk bij een eventuëlen oorlog tegen Pruissen en België dacht in praktijk te brengen. Het feit intusschen was onherroepelijk ; doch nu heeft men met eene perfidie, eene kwade trouw zonder weerga, daarvan partij getrokken, om de gemoederen hier te lande tegen Pruissen en België op te ruijen en aan te hitsen. Ik kan u verzekeren, dat al de voor Pruissen en België zoo hoogst onregtvaardige, beleedigende, uittartende artikelen , welke men nopens deze zaak in de officieuse bladen gelezen heeft, van hooger hand geïnspireerd, sommige zelfs nog elders dan op de drukkerij der courant die ze inhield, zijn gecorrigeerd geworden. Het hoofddoel hiermeê was, de vijandschap en den haat der Fransche natie tegen Pruissen levendig te houden en te vergrooten. Men wist hier zeer goed, dat niet Pruissen maar Engeland de Mogendheid was, die België tot het voormelde verbod had aangespoord, doch vermits men zich nog steeds met de hoop vleit, bij een eventuëelen oorlog met Duitschland, Groot-Brittannië neutraal te zien blijven, zoo heeft men geveinsd, de diplomatieke pressie van het Kabinet van Londen op 'dat van Brussel uitgeoefend, te ignoreren, en Pruissen — ofschoon aan de geheele zaak vreemd — het doelwit van de ons bekende aantjjgingen te maken. De ophanden zijnde verkiezingen staan ook met deze geschiedenis m zeer naauw verband. Men wil eene oorlogsgezinde nieuwe Kamer zamenstellen; die oorlogsgezindheid moet dienen, om, wanneer het oogenblik tot het doen losbranden van den oorlog gunstig zal worden geoordeeld, aan Europa te kunnen verklaren, dat men den degen trekt, niet omdat men den vrede haat, maar omdat de openbare meening, vertegenwoordigd door het Wetgevend Ligchaam, en welker wil voor den keizer der Franschen eene wet is, het eischt. Ten einde die gezindheid bij de nieuwe Kamer te vestigen, meent men geen geschikter middel te kunnen vinden, dan aan de natie vrees voor Pruissens hecrschzucht in te boezemen. Het spoorweg-incident heeft daartoe wederom eene geschikte gelegenheid aangeboden. Het zal door u niet onopgemerkt zijn gebleven, dat bijna al de onafhankelijke dagbladen hier het onredelijke en onregtvaardige hebben betoogd van de tegen Pruissen en België door de Fransche officieuse pers ingebragte beschuldigingen. Wat is daarvan nu het gevolg geweest? Dat diezelfde Dfficieuse pers — bepaaldelijk de bekende van hooger hand bezoldigde Patrie en Peuple — de kiezers hebben verzekerd, dat, ingeval zij hunne stem geven ten gunste van een candidaat, aanbevolen door de dagbladen die Pruissen en België aebben verontschuldigd, zij zullen meêwerken