1

woordigheid en alwetendheid Gods in den 139sten Psalm, en hij zal met den zanger moeten bekennen: »Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het veiborgene gemaakt ben en als een borduursel gewrocht ben in de nederste deelen der aarde. Uwe oogen hebben mijnen ongevormden klomp gezien, en al deze dingen waren in Uw boek geschreven de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was." Gelukkig de ziel, die daarvan bewust, met den Psalmist hierop kan laten volgen: » Daarom hoe kostelijk zijn mij, o God, Uwe gedachten, hoe magtig vele zijn hare sommen!"

Het oordeel Gods moet verschillen van dat der menschen, omdat Gods maatstaf veelal een andere is, zoodat dingen, die door menschen hoog worden geschat, voor Hem van geene waarde zijn, en omgekeerd wat menschen verachten door Hem grootelijks wordt geëerd. Wij zijn allen zoozeer geneigd de dingen in een verkeerd licht te beschouwen en te plaatsen, dat het ons niet verrassen kan, zoo anderen door ons wetens of cu'wetens worden misleid. Niets is trouwens gemakkelijker dan een verkeerden indruk op menschen te maken, en de geheele Schrift wekt ons gedurig op om nooit

ons eigen

hart noch het vonnis van meusg}^ als beslissend aan te nemen. Wij hebben meestal zooveel belang bij de dingen niet, om hunne ware gedaante te zien , omdat wij vreezen moeten zooveel te zullen ontdekken, dat ons niet behaagt, waarover wij 0ng behooren tg

schamen, en dat wij toch niet willen loslaten, dat wij daarom ei „e urig mede bezig zijn om beter te schijnen dan wij wezenlijk zijn. Niets is gewoner dan ons met anderen te vergelijken en dan tot he zeer voldoend besluit te komen, dat wxj, zoo niet beter, althans niet erger zijn dan onze buren. Maar in de

eerste plaats kiezen wrj ge

• at^) 11 wlft wil nrtfln^l.n 'j

nloen, T— —^«teller, Ani.

7 - ti ■ —

zoodat het dan

• i. „„11™ „U

ons niet uimmnten

„ reoin fl, kkelük valt Pün n

° i 4- ovW -pv °0r ons vleijende uitkomst te vei krijgen. Buiteilfl- i. ■■ 1 . . i . .., LtMien weten wii

zoo weinig van den strijd dien zii .

van de gewaarwordingen die J J '

van tle overwinningen die zij n "

«dke rifr

zijn eigen hart vertrouwt is ,

J i „ u -r „ ' V(ngens de ge¬

tuigenis van den heil,gen God, een dwaaS) en

Mozes waarschuwt Israël, nadrukke]ijk toe te

zien dat het hai en niet misleide Waar_

toe deze vermaningen zoo wij niet gevaar

liepen om ons aan zelfbegoocheling over te

geven ? ' ,

Het is zoo, maar wat volgt hieruit?

■ C. S.

Het Beest uit de ^

Eu - zegt Openbaring 12: 18 stond op bet zand der zee. En ik 1 ' T 1 zee een beest opkomen, hebbende zev"! wd den en tien hoornen en op zLjne hoovn', waren

tien koninklijke boeden en op zijne een naam van godslastering. En het bJst dat ik zag, was eenen pardel gelijk, en ,Jnè voeten als eens beera voeten en zijn mond als de mond eens leea«, en de d k gaf ^ ^ kracht en zijnenhoofden ?agt- En ik

Zag éf eHijne lode£nwaond °tdef d°°d

gewond, en zij' , J vunae Werd gene¬

zen, e.i de geheele aarde_™wonderde zich achter het beest. de« draak, die het Beest magt e" zij aanbaden het beest, zeggende^ s dit beest gelijk? Wie kan krijg voeren tegen hetzelve?"

In hoofdstuk 1 ' '■ ... , *ordt eene belangrijke verklaring vatt.,,, §egeven, welke naauweliiks de moge|!Jkn';iü laat, 0m onder dit Beest iets anders te verstaan dan het herleefde «omeinsche wereldrijk.

Om de herleving van dit iüjk te kunnen verstaan , moet men trachten zich eenigzins den toestand der wereld in dien tijdvoor testellen. TT l etl 6ae Bazuin hebben regeringloosheid een geweldige storm heeft de volbloed T 10 beroering gebragt, er is veel ?n HPi l g1°ten' hct Christendom i3 veranderd ndom, terwijl het volk Gods verzegeld

^InTÏÏ* ? in het heili^ 1fnd'-en daarna Pf > .i-mnpn' ' woestijn. De satan is op aarde

tpffpii allen 6lj-tereidt zicl1 tot krijgvoeren w + n°g God vreezep-

er ,VU wrf'len zal, is voor Johannes, vertegenwoordiger der gemeente, van groot g^igt en hij stelt zich ajzoo p dat standpunt, dat voor de waarneming ^ |)esfc geschikt iS: het zand der zee. Uit!land eu zee bestaat de gansche oppervlakte der a ^ wftar beide aan elkander gren , strand heeft men een

uitzigt over beiden, dns 0V(;|. de ffangche wereld. Zoowel mt de zee at, v.( £ aarde ^ Johannes een dier of omen, uit ^ zQe een

schrikverwekkend, uit de aarde aan een jam

gelijkend.

Dat deze dieren er nog nimmer z0o „eweest z!)n als ze zullen opkomen ten tijde der 7ae ga_ zuin, is uit dfin loop der voorspelde gebeurtenissen zeer duidelijk. Men leze slechts de geschiedenis der ba/niueu na, en zal duidelijk zien dat de vier winden der aarde, lang tegengehouden door de vier engelen, die magt hadden om de aarde en de zee te beschadigen (Ttoofd-

o i i irT on}' eindeli)^ losgelaten (Hoofdstuk 9: 14 en 15) eene geweldige verwoesting en beroering hebben aangebragt in w ° tm staatkundig en handelsleven rsoonlijk en aarde en de zee). Oorlogen f V°!k,e.n ^de regeringloosheid en al wat èr '"^en"dingen, is, hebben de oude wereld op h. n vcrb°nden ten doen wankelen, totdat eindelij ?^ondvesmenten van beroering weder tot rUst korr,'0 e'°~ volken verlangen naar vrede, naat ,-ust I)e worden daargesteld door de twee dier(, 'V\e7? beest nlt de zoe en dat uit de aarde. Gew;J^

onderwerpen zich de volken aan het groote Beest uit de zee, omdat ze tot eiken prijs verlost wenschen te zijn van de overmagt der sprinkhanenregering en het schrikbewind der menigte daarop gevolgd. Abaddon, de verderver, heeft deze dingen sluw genoeg geleid, en nu is alles gereed voor de groote wereldmagt, onder het beeld van het Beest uit de zee voorgesteld.

Wanneer een man als Napoleon III de uiterste partijen ontbond, voor eenige maanden een toestand van regeringloosheid toeliet, ten einde daarop zijn wereldrijk te bouwen, dan zou men juist kunnen hebben, wat in de 5de en 6de Bazuin is voorgesteld, en zijne heerschappij zou dan als de grootste weldaad beschouwd worden. Of wanneer het zulk een Heerscher, door eene revo1 utie van den troon gestooten , gelukte die revolutie onder de hand te leiden en ten laatste weder de heerschappij te bemagtigen, dan zou zijne dwingelandij ten slotte zeer begeerlijk schijnen aan de afgematte volken. iSa eene bloedige verwarring en schrikkelijke oorlogen, schreeuwt de wereld om vrede. Zulk een vrede kan nadeeliger zijn dan de geweldigste oorlog.

De Israëlitische natie heeft zich louter door het voorbarig vredesluiten in ellende en verzoekingen gebragt, waardoor ze eindelijk is ondergegaan. Christus is niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard, en Zijn volk behoort geen vrede te verlangen, vóórdat al Zijne vijanden overwonnen zijn.

Zonder het voorbarig vrede sluiten na de hervorming, ware het anti-christendom naauwelijks mogelijk geweest. Niet zonder oorzaak maakt de Schrift opmerkzaam op het vrede! vrede! roepen der mensehen, die misleid door de traagheid des vleesches, de gevaren des tijds niet zien, en zich reeds overgelukkig achten, als het maar vrede is. Men overdenke welke gevaren de vrede onzer dagen in zijnen schoot verbergt, om eenigzins te vatten hoe verderfelijk de vrede zijn zal, die deze twee Beesten aanbrengen.

Immers is een vrede des te schadelijker, naarmate daardoor die geweldhebbers op aarde bevestigd worden, die de waarheid en de geregtigheid bedreigen en hunne heerschappij gronden op leugen, aardschgezindbeid en ongeregtigheid. Oorlogstijd is als de ploegtijd, waarin de wereldakker wordt omgeploegd; het sluiten van den vrede brengt den zaaitijd aan; de vrede zelve, den wasdom.

En zóó wordt de wereld door oorlog en vrede meer eu meer rijp voor den oogst. Een bijzonder teeken van den laatsten tijd is dan ook het geroep: »vrede, vrede en geen gevaar.'' Hoe meer de afval de banden der volken-maatschappij losmaakt, des te meer vreest men het gevaar van verwoestende oorlogen; des te meer roept men om vrede tot eiken prijs, omdat men in den afval die geestelijke goederen reeds verloren beeft, die het waard zijn, dat men er het leven voor waagt, en zonder welke een gezond volk niet bestaan kan. Wanneer reeds gedurende "den tijd van den afval, de vrees voor oorlog en revolutie eenen grooten invloed op den gang der gebeurtenissen uitoefende, hoe zal het dan ten laatste zijn, wanneer werkelijk al wat men vreesde, gekomen is, alle landen van brand en omwenteiingsstoffen vol zijn en volkomen regeringloosheid daar is ? Natuurlijk zal dan de behoefte aan vrede alles beheerschen en men tevens sterk verlangen naar eene groote magt, die weder eenheid en orde in de Babylonische verwarring brengt.

Wanneer alzoo de aarde en de zee door de vier winden der aarde zoo bewerkt zijn, als in do 6de bazuin is bedoeld, dan is de tijd daar voor het bijna zonder tegenstand optreden van het Beest uit de zee en dat uit de aarde.

Deze dieren zijn blijkbaar historische magten, en zij heerschen het eene over de zee, dat is: het gezelschappelijke, het verkeersleven der volkan, het andere over de aarde, dat is: het persoonlijke leven des menschen, die uit de aarde zijn voedsel trekt, uit de aarde aardsch is.

Het, beest uit de zee draagt koninklijke kroonen en is alzoo eene wereldmagt, eene magt, die de volken tot een groot wereldrijk vereenigt en onder de schitterendste vooruitzigten aan de verwarring der 6de bazuin een einde maakt. Het Beest uit de aarde beheerscht daarentegen het persoonlijke leven der individuen, kan alzoo niet anders zijn dan eene godsdienstige magt, die don mensch zijne bestemming wijst en hem verpligt daarnaar zijn leven op aarde in te rigten.

Eene wereldlijke en eene geestelijke magt alzoo, of met andere woorden staat en kerk verschijnen weder op de oppervlakte der aarde, gelijk zij er vroeger waren, en na tijdelijk te zijn afgeschaft weder gehuldigd worden. Zeer uitnemende geesten, die het goede willen, werken in onzen tijd onbewust mede tot ontbinding van kerk en staat, en zoo gaan wij snel een tijd te gemoet, waarin men noch in de kerk, noch in den staat iets zal willen weten van regering , maar droomen zal van: een vrij volk en vrije godsdienst. Die tijd van volkomene bandeloosheid en regeringloosheid duurt slechts eenige maanden, en de reactie brengt weder tot kerk en staat terug. Niets nieuws alzoo! Gelijk het vroeger was, zoo ook onder de 7de bazuin. En toch als wij deze magten nader bezien, zijn ze geheel nieuw, zijn ze blijkbaar nimmer zoo op het tooneel der wereld verschenen.

Johannes ziet hen opkomen, staande op het zand der zee.

Jeremia 5 vs. 22 in het verband gelezen, geeft welligt de beste verklaring van zijnen toestand. Uit vrees voor magtige naburen had

Israël de goden dier volken gehuldigd en trachten te verzoenen, en nu dreigt de Heer, dat Hij een vreemd volk van zeer verre zou aanbrengen, om Israël te kastijden. Nogtaus als het op den Heere vertrouwde zou Zijn volk niets te vreezen hebben van de volkerenzee, al mogten ook hare golven zich bewegen en bruisen. Kanaan zou zijn als het oeverzand, de zee tot een paal gesteld met eene eeuwige inzetting.

De geloovige staat op den bodem der beloften; zijne voeten staan op het beloofde erfdeel, tot eeno eeuwige inzetting hem verzekerd, en al het woeden der volkerenzee kan door hem kalm worden beschouwd.

Hier was anders voor Johannes oorzaak genoeg om verschrikt de vlugt te nemen. Als weêrloos toeschouwer staat hij daar op den oever, en ziet zulk een geweldig ondier uit de zee opkomen. Wel is aan den mensch de heerschappij over het gedierte gegeven, maar hier was een gansch onnatuurlijk Beest, zoo als de natuurlijke schepping niet oplevert. Toen Daniël onder anderen dit Beest in zijnen eersten vorm zag, was hij er zeer door verschrikt (Daniël 7 vs. 15). Niet alzoo Johannes, die den triomfzang der ouderlingen (Hoofdst. 11 vs.

16, 18) heeft gehoord, en dus van de overwinning zeker is.

Hij is hier mijns inziens vertegenwoordiger der gemeente in haren geloofsstaat. De tijd harer werkzaamheid onder de volken van het Beest is voorbij; zij kan de opkomst van Zijn Rijk niet meer vertragen, noch verhinderen. Zij heeft getuigd, hare getuigenis is verworpen in het dooden der twee getuigen. De bewogen zee der volken kan nu niet meer dienstbaar zijn aan den Zoon des menschen; zij brengt het bestiale voort, en nog wel in onnatuurlijken vorm.

Dit is het waarop het streven der Europesche volken, voor zoover zij behooren tot de Ronieinsche wereld, uitloopt: — een gansch onnatuurlijk Rijk.

Het Beest heeft dezen vorm verkregen onder de zee. 't Is er vroeger niet zoo uit voortgekomen.

Bij veel overeenkomst met het vierde dier van Daniël is er toch groot verschil. Noch de zeedraak, Jesaja 51 vs. 9, Ezechiël 29 en 32, noeh de vier dieren van Daniël waren zoo onnatuurlijk als dit Beest uit de zee, 't welk twee bijzondere kenmerken heeft, namelijk het bezit van satans kracht en troon en groote magt, en de doodelijke wonde, die genezen werd. 't Zal noodig zijn dit Beest met zeer bijzondere opmerkzaamheid te beschouwen.

I. E.

Eene Neder klinische gedachte.

In het Britsche Hoogerhuis is onlangs beraadslaagd over het voorstel van graaf liussell tot instelling van niet-erfelijke pairschappen. Het doel van graaf Russell was, om het nut en het zedelijk gezag van den erfelijken tak der wetgevende magt te verzekeren en te vergrooten, door toevoeging van eenige mannen, die wegens uitstekende bekwaamheid en verdiensten in het Hoogerhuis welgeplaatst zouden zijn. Zoowel de radicale partij als de ultrabehoudende was tegen het voorstel van lord John gestemd. De radicale of democratische rigting bestreed het, omdat het strekte tot bevestiging van het aristocratisch beginsel. De ultra-tcry-partij deinsde er voor terug, vreezende voor het overwigt van talent en bekwaamheden. De meerderheid van het huis der lords begreep echter te regt, dat de aristocratie geene geüotene caste moet zijn.

Zal de aristocratie immer ware diensten aan het vaderland kunnen bewijzen, zoo mag zij nimmer in oligarchie ontaarden. Onze historie levert de treurigste bewijzen op van eene aristocratie, die hare schoone roeping miskennende, de vrijheden en regten des volks vergeet. De prinsen van Oranje hebben, geruggesteund dooiden adel, steeds getracht de heerschzucht der oligarchen tegen te gaan, en streden voor het behoud der nationale vrijheid. Naar luid van het woord aristocratie, moet zij al wat edel, groot en begaafd is, opnemen. Zij moet zich historisch ontwikkelen en voortdurend naar hooger doel streven, ten einde gestand të doen aan haar schoone motto : noblesse oblige; dan, maar ook dan alleen zal zij als bolwerk kunnen dienen voor de kroon tegen de aanmatigingen der revolutionair-democrati sche partij.

Zij mogen oordeelen, die zoowel de oude als de nieuwere revolutie gadesloegen, of de revolutionaire democratie niet de vorm was, die de ontbinding der maatschappij voorbereidde.

Wat levert het revolutionair-democratisch beginsel? Eene teugellooze verplaatsing van rijkdom en invloed naar eene klasse der maatschappij, zonder ooit eeii rustpunt, of zelfs een hechten grondslag te vinden, bij een onverpoosd woeden van den storm.

Arnhem. A. Schimmelpenninck v. d. Oije.

Losse aanteekeningen over een dagblad.

Met de meeste belangstelling las ik in de Heraut van 17 Junij 11. de vlugtige gedachten van den heer J. W. Gefken, betreffende het nieuw op te rigten dagblad van Christelijk-historische rigting. Daarom wil ik trachten van mijn standpunt in de maatschappij, — zoozeer verschillend van den geëerden inzender — eenige losse aanteekeningen mede te deelen. Wrijving van gedachten doet soms een goed geheel ontstaan. Gelief deze daarheen geworpene denkbeelden alzoo te beschouwen.

Een Christelijk-historisch dagblad dient waarlijk wel op schroeven te staan van kernachtige beginselen, en vooral zich te bewegen op een vrij, onbedwongen Christelijk gebied; het verheffe zich boven eenzijdigheid en geijkte termen. Een sierlijke, boeijende, leerzame, onderhoudende stijl mag vooral niet ontbreken, om het algemeen ingang te doen vinden. Het moet elk vooroordeel trachten weg te nemen, dat de regtzinnige rigting, stroef, koud en op onwetenschappelijk gebied, zich stuiptrekkend voortbeweegt En helaas, hoevelen ultra's geven

hiertoe aanleiding door hunnen bekrompen afkeer van alles wat naar wetenschap, kunst, kritiek enz. zweemt, om met zulk eene overdreven kleingeestige hartstogt uit te blinken en in een reuk van heiligheid zich te plaatsen, dat zij elk Christelijk gevoel verliezen, en zich in plaats van Christelijke toonbeelden, bespottelijk maken. Ik zoude verscheidene voorbeelden kunnen bijbrengen , om te bewijzen hoeveel door deze ultra's aan de goede zaak wordt bedorven — die in plaats van te helpen opbouwen, stelselmatig blijven afbreken aan het groote en schoone gebouw der Christelijke éénheid, enz.

Daarom te meer moet het een blad zjjn, dat door zijnen innemenden boeijenden, degelijken, beschaafden Christelijke stijl uitmunt, zoodat het zelfs zijne tegenstanders moot dwingen, om te erkennen, dat de gezonde, aangename inhoud er van, hen aantrekt; — vooral geen ijveren met onverstand, waardoor in plaats van eene medewerkende, eene terugstootende kracht geboren wordt. Bovenal moet het zich op maatschappelijk gebied op de hoogte houden van handels-, beurs-, sebeeps-, zeetijdingen, enz. ■— zoodat het in aller behoefte voorziet; want waarom zijn de liberale organen tot eiken stand bijna doorgedrongen? Om de eenvoudige reden, dat ze steeds op de hoogte van alles blijven, wat met het evengenoemde in verband staat. Steller dezes is handelaar, en om die reden leest hij het Algemeen Handelsblad, omdat dit voor hem eene behoefte is in zijne betrekking. En door die dageljjksche lezing wordt men onwillekeurig zoodanig met de liberale gevoelens en beginselen bekend, dat men ligt eene neiging bij zich voelt ontwaken, bij sommigen eene zekere voorliefde voor derzelver beginselen. Teij minste menigeen van geene zelfstandige gevoelens,

raakt hinkende, of wordt medegesleept onder den invloed van deze lectuur. Daarom wenschte ik het nieuwe dagblad in tegenovergestelde rigting zulk een doel te zien bereiken.

In formaat zoo wat gelijk de IJaarlemsche Courant zoude, volgens mijn idéé, wel verkieselijk zijn; want het IIandelsblad-ïormant (om hierbij te blijven, als reeds genoemd) is voor vele lezers niet verkieselijk. Ik weet, bij ervaring, dat de grootte van dit blad menigeen afschrikt om het geregeld te lezen, en men zich bepaalt om het allernoodigste na te zien -,vat betrekking heeft op den stand van zaken, waarin men geplaatst is. Dan is deszelfs inhoud zoo verdeeld en dooreen gemengd, dat men vaak den tijd tot lezen bestemd, in dezen doolhof zoekende doorbrengt, om het een en ander er uit te pikken. De Haarlemsche Courant zoude ik in betrekkelijke zin, wat de verdeeling van den inhoud betreft, wel verkieslijk vinden; doch het buitenlandsch nieuws meer beperkt, en de binnenlandsche correspondentie meer uitgebreid, want het laatste trekt meer bepaaldelijk de aandacht en de belangstelling van het lezend publiek. En vooral ook wat op kerkelijk gebied voorvalt, enz. enz. Altijd eenige ruimte disponibel latende voor ingezonden wordende stukken, keur ik zeer goed. Men moet, zoo veel mogelijk, trachten te bevorderen, dat elk, die lust en bekwaamheid bezit, de gelegenheid geopend zij, om zijne gevoelens, zoo ze een algemeen nut beoogen, openbaar te kunnen maken. Men vindt toch velen, zonder juist letterkundigen of geleerden te zijn, die toch een gezond, opgeklaard verstand bezitten, en dit dan ook inet alle liefde voor hot belang der goede zaak zouden willen aanwenden, indien hun hiertoe eene geschikte gelegenheid wordt aangeboden, Dit zal bet blad meer bepaaldelijk populair maken,

! hetgeen moet medewerken tot zijne meer algemeene verspreiding, wijl een ieder dan in 1 zijnen kring er bevorderlijk aan wil zijn 1).

Feuilletons, boeijende en leerzaam op gods; dienstig maatschappelijk gebied, zijn niet te verwerpen , tot verspreiding van nuttige, degelijke kennis.

i Men denke hier aan een verstandig leermees¬

ter, die niet al zijne leerlingen door dezelfde middelen leert en sticht, maar geestvermogens, rang en stand in acht neemt; zoo moet het, dunkt mij, ook hier zijn; door verschillende middelen moet er geleerd en gesticht worden tot bevordering van het ware geluk; zoo moet de waarheid kenbaar worden gemaakt, zoo mogelijk moet ze zegevieren.

In één woord, mogt het blad zoo werkzaam zijn en de vermogens van velen zoodanig oefenen en ontwikkelen , dat het zijn kring daardoor al verder en verder met belangstellenden zag uitgebreid; gelijk een steen, dien men in een stillen stroom werpt, zijn kring zooveel te verder uitbreidt, naarmate de eerste indruk der golf zigtbaarder te voorschijn komt.

Met de duisternis verrijst de morgen, het licht overwint; het worde luide verkondigd, dat daar waar duisternis, on- en bijgeloof over een volk verspreid ligt, ellende, vloek en dood heerschende zijn en blijven. En daar waar het licht der waarheid wordt ontstoken vreugde, zegen en leven de kenmerkende eigenschappen zijn, welke door God in Jezus Christus zijn geopenbaard en aangebragt; — daarom: Ora et labora.

Weesp, Junij. Js. van Beek Ez.

1) Ik zoude door voorbeelden uit het dagelijksch leven nog het een en ander kunnen bijbrengen, om sommige punten nader toe te lichten; doch men kan alles niet in eens zeggen.

Verslag van de handelingen van het Hoofdbestuur der Confessionele Vereeniging.

Ik heb beloofd oen beknopt overzigt te geven van de werkzaamheden of handelingen der Vereeniging. Zij zijn in elk geval meer voldoende dau de woorden op de bijeenkomst gesproken. Men kan dit verslag echter naauwelijks regt waarderen zonder de verschillende nummers van het Kerkelijk Weekblad, waarnaar gedurig verwezen wordt, op nieuw in te zien. Daartoe, ik beken het ronduit, kon ik niet besluiten, en welligt gaat het anderen zoo als mij, zoodat het misschien raadzaam is in het vervolg deze stukken, voor zoover zij belangrijk zijn, in hun geheel in het verslag op te nemen.

Het Hoofdbestuur hield geregeld maandelijksche vergaderingen wanneer velerlei zaken ter sprake kwamen uit den levendigen strijd en feilen tegenstand onzer dagen.

Voorts werd verklaard, dat het buiten de bevoegdheid der Vereeniging is, om Ds. Huet tegen te staan den doop buiten de kerk te bedienen.

Er werd belangstelling getoond in den bekenden strijd van Ds. Tinholt, in 't geen te 's Gravenhage al of niet werd verrigt met betrekking tot Dr. Zaalberg in de geweigerde kerkvisitatie te Utrecht, in de aanklagt van den kerkeraad in Emmen tegen de Vereeniging, als hebbende de rust en orde in de gemeente verstoord door aldaar den Evangelist Lubach te ondersteunen. Voorts werden confessioneele blaadjes uitgegeven ; volgens het verslag zijn er reeds zes verschenen, ik heb er echter nooit een gezien. De vereeniging e)i beklagen zich dikwerf, dat men van 't geen zij doen geen notitie neemt, maar hoe zal men dit kunnen doen, zoo men niet eens de door haar uitgegeven geschriften ontvangt?

Van groot gewigt is de vraag, of juister gezegd het voorstel, om zoo mogelijk de bezoldiging der evangelisten te verhoogen, zonder bezwaar voor de afdeelingen^ die nu reeds geheel de kosten van bezoldiging van den evangelist diagen. Het is zeer moeijelijk voor iemand, die niet tot het Hoofdbestuur behoort, en dus niet met den geldelijken toestand der Vereeniging van nabij bekend is, hierover een oordeel te vellen; doch ik bekendat ik liever een evangelist minder uitzenden zou dan te weinig betalen aan degenen die een zoo vermoeijend en alle krachten verei schend werk verrigteu. Het werk van een evangelist eischt veel inspanning on verkoi t het leven. Nu is het wel waar, dat de evangelist dit alles over hebben moet voor den Heer der gemeente en het heil der zielen, dit is zijne zaak; doch de taak van de Vereeniging is het, zooveel eenigzins doenlijk, den z waren last te verligten. Ik geloof niet, dat het juist gezien is, dat men aan alle Evangelisten eene hoogere bezoldiging geven moet, of aan geen van allen, daar een verschil van bezoldiging onbillijk zou zijn. Waarom? Kan niet iemand in eene plaats zijn, waar hij minder noodig heeft dan een ander, zoodat hij met 600 gulden even ver komt als een ander met 700 gulden? Kan niet iemand, naarmate hij langer tijd in de Vereeniging is werkzaam geweest

eene grootere bezoldiging ontvangen? Ik beslis niet, maar ik geloof dat het beginsel verhooging voor allen of voor niemand, schijnbaar zoo billijk, in de praktijk onbillijk wordt.

Mij blijft nu nog over iets te zeggen over den arbeid van Ds. Huet en zijne medearbeiders, en volgaarne zal ik hieraan zoo God wil, in het volgend nommer voldoen. C. S.

De belijder van Christus in Oostlndië.

J. Muusse heeft eenigen tijd geleden met blijdschap melding gemaakt van de omstandigheid, dat de Gouverneur-Generaal Myer, op een door hem gegeven maaltijd te Tagal, in het bijzijn van Mahomedaansche ambtenaren overluid was voorgedaan in het gebed.

De in goddeloosheid uitnemende Spectator heeft dat bidden spottend afgekeurd, en liberale bladen hebben den heer Myer die openlijke belijdenis des Heeren zeer euvel geduid, alsof hij daarmede eene staatkundige misdaad had bedreven. In de Wekstem van 26 Junij zegt J. Muusse nu, dat zijne mededeeling, berustende op een schrijven van den zendeling Stoové, onjuist is geweest, in zoover de heer Myer bij den bedoelden maaltijd geen luid, maar een stil gebed heeft gedaan. Muusse verzoekt dat een exemplaar van de Wekstem, waarin deze verbetering van zijn berigt voorkomt, moge worden gezonden aan den Spectator en aan den heer Jellinghaus, resident van Tagal.

Ik begrijp het doel dezer verbetering zoo als dezelve is gesteld, niet regt. Zij heeft zeer veel van eene verontschuldiging tegenover de redactie van den Spectator, alsof men de handeling van den heer Myer niet kan of durft verdedigen in het aangezigt van eenige diep beklagenswaardige mannen, zoo als die der redactie van den Spectator en dergelijke schrijvers van die soort, die deel kunnen nemen aan een godslasterlijk diné, zoo als dat ter eere der nagedachtenis van P. van Os.

De meening, dat hij aan dat diné had deelgenomen, heeft een lid der 2de Kamer zijne plaats in die Kamer gekost, een feit hetwelk duidelijk bewijst, dat ons volk nog niet verzonken is tot de anti-christelijke godverzaking.

Maar al ware het werkelijk het geval, dat het Nederlandsche volk niet meer eene christen natie kon gelieeten worden, dan zou dit voor een Christen nog hoegenaamd geene reden zijn, om zijn Christendom te verloochenen.

Hoe nu? Zullen wij de gasten aan het bovenbedoeld diné, die al wat heilig is gruwelijk hebben gelasterd, vreezen, wanneer zij smalen op ons bidden aan tafel?

Indien de heer Myer belijdt Christen te zijn, en de gewoonte heeft als huisvader overluid voor te gaan in hot gebed, dan is het niet meer dau opregt, dat hij aan een maaltijd doet wat hij gewoon is te doen, onverschillig wie mede aanzit.

Zelfs zal hij, opregt Christen zijnde, zich tegenover Mahomedauen des te meer geroepen gevoelen voor zijne belijdenis uit te komen. Met welk regt zouden de ongeloovigen hem dit willen beletten? Heeft men den heer Myer toen hij Gouverneur-Generaal werd, gezegd, dat hij vooraf Mahomodaan of Heiden moest worden ? Ik denk geenszins. Men heeft hem benoemd, wetende dat hij belijder was der Gereformeerde godsdienst. Maar iedereen weet dat een belijder van die godsdienst, altijd Gereformeerd moet zijn in elke levensbetrekking, in al wat hij doet en laat. Hij kan niet te huis Gereformeerd zijn en op zijn kantoor of bij zijn maaltijd atheïst.

De Mahomedaneu weten dit zoo goed, dat zij de Regering niet vertrouwen, wanneer zij uit gedoopte mannen bestaat, en dan de Mahomedaansche godsdienst bevordert, of doet alsof zij met het Christendom niets ophad. Dit is in den opstand in Britsch Indië duidelijk gebleken.

Zullen wij zóó laf zijn, om voor eenige honderde ongelukkige modernen, die niet weten wat ze willen, noch wat ze doen, ons, omdat wij Christenen zijn, te laten uitsluiten van staatsambten ? Dat zij verre. Maar wanneer men ons beletten wil naar onze belijdenis te leven , dan sluit men ons van alle burgerlijke en militaire betrekkingen uit.

Als resident van Timor heb ik met de meeste openhartigheid bij de aanvaarding der betrekking , in de Maleische taal aan de Mahomedauen en Heidenen, die bij de overgave van het Bestuur tegenwoordig waren, gezegd, dat ik mijn ambt zou voeren als belijder van Jezus Christus, den Koning der koningen, en er zijn misschien geene twee dagen ter hoofdplaats door mij doorgebragt, zonder overluid gebed met mijne mahomedaansche en lieidensche politiedienaren en bedienden, terwijl ik bij elke openbare gelegenheid van schoolinwijding, officieele receptiën enz. eenvoudig en duidelijk — zij het ook soms bevende — mij ton duurste verpligt achtte te getuigen, dat zonder den Heiland niets verkregen wordt.

Zoo lang onze wetten medebrengen; regt voor allen, zijn wij meer dan laf, wanneer wij de ongeloovigen toelaten om dit te veranderen in regt voor het ongeloof alleen.

Dat willen de ongeloovigen nu in het onderwijs doordrijven, doch ik hoop dat God allerwege de wijzen en verstandigen onder ons volk zal opwekken, om met woord en daad te toonen, dat zij nog niet dood zijn.

Ook in Indië zullen wij het regt onzer belijdenis als ambtenaar, officier of burger handhaven tegenover liberalen en dwaze modernen, die zich schamen moesten zoo weinig de geschiedenis van onze en der Britsche koloniën te kennen, dat ze niet weten dat de geloovige Christenen te allen tijde onder de Manomedanen 't meeste krediet hadden, gelijk de Ruyter onder hen op zijn woord geloofd werd. I. E.

Hereeniging.

Hereeniging tusschen Chr. Afgescheidenen en Gereformeerden in Nederland.

Hoe was zij mogelijk, anders dan door de krachtige werking des Heeren ? Daardoor en daardoor alleen is zij geschied, en het is wonderlijk in onze oogen.

Ons hart verbljjdt er zich over, omdat nu is geëindigd die ongelukkige strijd, jaren lang gevoerd vooral tegen elkander; omdat wij nu met vereende en vermeerderde kracht den strijd nader kunnen aanbinden tegen den Antichrist des tegenwoordigen tijds; omdat wij haar begroeten als eene vrucht des gebeds van onzen eenigen Hoogepriester : »dat, zij allen één zijn."

En wie verblijdt zich niet met ons, als hij het hoort, dat, nadat de vereeniging getroffen was, op grond van wederzijdsche erkenning