ried met luide stem: »Mijn heer koning!" De woorden, die hij toen sprak, kan ik slechts met stilzwijgen voorbijgaan , zij zijn een edel getuigenis van moed en ootmoed, van bescheidenheid en vastheid. Wel kent Saul deze stem, en voor een oogenblik wordt zijn hart diep bewogen en de tranen biggelen over zijne wangen. Saul erkende de regtvaardigheid van David, hij bekende dat God hem tot koning over Israël had bestemd, nogtans strekte hij eerlang zijne hand wederom uit tegen den gezalfde des Heeren, al zwoer hem David op zijn verzoek zijn zaad niet uit te roeijen, noch zijn naam uit te delgen van zijns vaders huis.

Saul en David , ziedaar natuur en genade, een man door God verlaten en een man door Gods genade staande gehouden. Jaloerschheid en nijd in den een, lijdzaamheid en zelfbeheersching in den ander; de een in eigenwilligheid zich zeiven verder-

O O

vende en de ander vergevingsgezind, de verzoeking weerstaande en kwaad met goed vergeldende. Op wien van beide gelijkt gij?

C. S.

De politieke toestand van Nederland.

De Gids van deze maand bevat twee merkwaardige artikelen, één van den heer R. Fruin, over de kwestie der kiesdistrikten en een van den heer J. T. Buys.

De eerste wenscht, dat de verkiezingen voortaan geheel anders zullen plaats vinden dan tot dusver. De vraag hoe men het best de volksvertegenwoordiging zal zamenstellen, zegt hij, is van des te meer gewigt, naarmate de invloed der volksvertegenwoordiging op den gang der regering gestadig toeneemt en de regeringen zelf zooveel mogelijk trachten overeen te stemmen met den volkswil! Het algem.een steraregt voorkomt zeker onregtmatige uitsluiting, maar de toelating van talrijke onbevoegden, het onvermijdelijk gevolg van algemeen stemregt, is niet minder onregtmatig en schadelijk. Zij verhindert dat de wil van het verstandigste deel des völks zich in zijne werkelijke kracht openbaart.

Daarentegen is het ook noodig, dat do volksvertegenwoordiging het volk in zijne verscheidenheid juist vertegenwoordigt.

De heer Fruin meent, dat de regte vertegenwoordiging zal verkregen worden door een kiesstelsel, dat uitgaat van de vertegenwoordiging der bestaande partijen, plus degenen die tot geene partij willen behooren.

De heer Buys, hoezeer naar 't schijut-zeer ingenomen met de tegenwoordige regering, „welke vóór alles duidelijk wil zijn en den regten weg bewandelen ," vindt dat juist deze keer zelfs over de naaste toekomst -van onze binnenlandsche staatkunde zeker geheimzinnig waas ligt uitgespreid, alsof een vraagteekon van meer dan gewonen omvang aan den ingang van den nieüweu jaarkring heeft post gevat. Waarom dit? omdat men wel de regering kent, maar weinig of niets

van de volksvertegenwoordiging?

Hij oordeelt dat de Tweede Kamer zich nu meer dan ooit moet afvragen: wie ben ik en waar wil ik heen!

Ik zal dien heer niet volgen in zijne beoordeeling van den stand der partijen, doch stip alleen aan, dat hij erkent, dat de conservatieve partij veel verloren heeft; dat de anti-revolutionairen veel gewonnen hebben, en dat wanneer zij nu in de kamer niet optreden als zelfstandige partij, het publiek met volle regt zou mogen zeggen, dat de anti-revolutionairen in Nederland zich niet als politieke partij kunnen vestigen, omdat haar wel een krachtig ligchaam, maar geen politiek hoofd gegeven is, geen hoofd in staat om naast en na den heer Groen de denkbeelden van zijne eigene rigting op politiek terrein te vertolken.

De liberale partij heeft nu zijns inziens hot meest te vreezen: hare eigene fouten en de mogelijkheid dat de conservatieven eene gezonder politiek gaan volgen, en die gezonder politiek zou zijn, dat zij weder het linkercentrum, een zelfstandig deel, werd der groote liberale partij. Het naderen tot de klerikalen is haar verderf

geweest, volgens den heer Buys, en tot het prijs geven harer vroegere gezonde politiek heeft het Dagblad het meest bijgedragen.

Het stuk van den heer Buys toont klaar aan, dat er eigenlijk in Nederland slechts twee partijen zijn, namelijk: de partij vóór Christus en tegen Christus, maar de heer Buys noemt de goedgezinden: klerikalen, en gebruikt die uitdrukking als gelijkstaande met orthodoxen, en hierdoor werpt hy een zeer nadeelig licht over degenen , die aan de zijde des Heeren staan, alsof 't hun te doen ware om de zegepraal eener kerkelijke partij, des noods te verkrijgen door een verbond met de ultramontanen.

't Is waarlijk treurig, zulke stukken te lezen van hooggeleerde mannen.

Ik zal daartegen overstellen iets uit de zeer eenvoudige staatkunde der antirevolutinairen.

Gij liberalen wilt geen algemeen stemregt, maar wel dafhet verstandigste deel des volks, vertegenwoordigd worde, en gij gaat dan geheel willekeurig uitmaken , wie gij onder de verstandigen rekent. De arbeider behoort daaronder volgens u niet. Wij zeggen daarentegen, dat een zeer geleerd man zeer onverstandig kan zijn,]en houden een arbeider, die door Gods Geest onderwezen is, voor een verstandig man. Hij zal niet alleen verstandig zijn in Gods woord, maar ook in het beoordeelen van de stoffelijke belangen van zijnen stand, die in de Kamers ook wel mogen overwogen worden. Vooral in de onderwijskwestie is hij bij uitnemendheid bevoegd, omdat hij weet, welke kennis en. leiding zijne kinderen noodig hebben, om in tijd en eeuwigheid een den Heiland welbehagelijk leven te kunnen leiden.

Die eenvoudige arbeider zal u zeggen: dat het stelsel van vertegenwoordiging van partijen even slecht of even goed is als elk ander stelsel, dat ten slotte daarop nederkomt, om bij meerderheid van eenige stemmen in de Kamers uit te maken wat de regering voor regt, waar en goed hebbe te houden.

Die eenvoudige arbeider, dcor God geleerd, zal u zeggen: maak de menschen goed en hunne vruchten (waaronder ook behoort hunne wijze

van huishouding in kerk en staat) zullen goed zijn; maar als de menschen slecht zijn kunt gij ze niet tot een ordelijk en goed huishouden brengen door uwe wetten en reglementen, hoe fraai die ook zijn mogen.

Gij heeren staatkundigen, zoo als de heer Buys, zijt in het^ oog van eerlijke Nederlanders verbazend eenzijdig, en daarom kent gij ook de antirevolutionairen niet. Wij hebben er niets tegen dat gij ons eene partij noemt, wanneer gij dit noodig acht om naar ons te luisteren, maar strikt genomen zijn wij geene partij; wij begeeren to zijn de secte, die overal tegengesproken wordt, en hebben een wel bekend Hoofd, namelijk: Jezus Christus! Doen onze broeders in de 2de en lste Kamer hun pligt niet, dan zal ons dit zeer leed doen; doch wij blijven desniettemin bestaan, zoolang Koning Jezus leeft en zijn met Hem zeker van cle overwinning.

Wij zijn noch clericalen, noch ultramontanen, en willen met niemand eenig verbond, die niet met ons één Heer en Meester erkent en voor Zijn Woord alleen beeft, schoon wij niemand afwijzen, die in den naam van Jezus het goede wik De heer Buys weet deze dingen zeer wel, waarom stelt hij ons dan in een valsch daglicht,' alsof wij in verbond met clericalen en ultramontanen heerschappij zochten te verkrijgen ?

Wij verlangen voorzeker dat de Regering zal letten op den volkswil, maar geenszins dat zij zich zal laten leiden door den] volkswaan van den dag, al spreekt die zich uit in de meerderheid van volksvertegenwoordigers. Als het volk Moloch's dienst wil, behoort de Regering, is zij waarlijk eene Nederlandsche, pal daartegen te staan en het volk tot beter te leiden. Willen daarentegen Regering en kamers Moloch's dienst, dan behoort het volk daartegen met alle wettige middelen te strijden. Ik zeg natuurlijk : Molochsdienst slechts als een denkbeeldig voorbeeld ; men kan daarvoor stellen wat men de kwaal des tijds acht: kalverdienst, mammonsdienst enz. ; schoon Molochsdienst misschien het regte woord is voor hen, die de kinderkens des volks willen offeren aan het materialisme van een onderwijs zonder God.

De heer Fruin wil zorgen, dat de volkswil zich kunne doen hooren. Maar zou dat waarlijk mogelijk zijn, wanneer men alleen let op 't geen do heeren in de kamers zeggen ? Spreekt de volkswil zich niet uit in de volkshistorie; in de belijdenissen der kerken, in den christelijken doop; in al hetgeen in het volk, als christelijke Nederlandsche natie, leeft? En leeft Koning Jezus niet meer? Heeft Hij geen wil? Moet op Zijn wil volstrekt niet gelet worden ?

En hot huis van Oranje, heeft dat huis geene duidelijk aangewezen goddelijke roeping om Christelijke vrijheid en Christelijk gezag to handhaven? Is daar geen wil van dat edel geslacht, door hot volk gekend, gewaardeerd en waarop het volk in moeijelijke omstandigheden zich steed3 heeft beroepen ?

Zou dat ook de oorzaak zijn van het geheimzinnia waas, dat over onze binnenlandsche staatkunde ligt uitgespreid, en van het groote vraagteeken, dat de heer Buys met bekommering ziet, — dat men wol weet dat deze Regering duidelijk den verkeerden, niet Nederlandschen, weg bewandelt, maar niet weet wat het einde daarvan zal zijn, omdat de conscientie zegt, dat het niet goed kau afloopen, wanneer men ons volk en ons koninklijk huis wil afbrengen van het pad in Psalm 2 aahgewezen?

Dit zij ons antirevolutionairen.echter tot troost, dat zelfs do heer Buys erkent, dat wij een krachtig ligchaam zijn. Wij weten dat die kracht niet is van ons, maar van Hem, die ons Hoofd is en blijft.

Mogten wij ons nu laten bemoedigen door deze opmerking van een hoogleeraar, die van de onzen niet is. Hij zou 't waarlijk niet zeggen : »u antirevolutionairen is een krachtig ligchaam gegeven , als het niet onwedersprekelijk ware. Veel liever zou hij als liberaal willen, dat wij niet krachtig waren.

Laat ons dan nu deze kracht overal openbaren : in de kamers, in de provinciale staten, in de gemeenteraden, en vooral in den strijd voor de Christelijke opvoeding onzer kinderen. Wij zijn sterk, omdat aan de zijde van Hem, die ons Hoofd is, het regt en de waarheid zijn en do onfeilbare beloften van overwinning.

I. E.

De Protestantsche Vereeniging'.

Tk snrfifik thans niet vnn rlr» ^TorlorlonrlcpV» A

Evangelische Protestantsche Vereenicnng, die met

i__" •

wu vuci iij ncutiimju vveiKzucim is, maar

van de Protestantsche vereeniging, die in het laatste jaar zich zoo veel heeft doen gelden bij het onthullen van het standbeeld van Luther te Worms en die, als eene rationalistische, hare volgelingen heeft in geheel Duitschland. Zij is sterk in het ontkennen, en zegt gedurig wat zij niet gelooft; maar zoodra zij voor een oogenblik beproeft om positief uit te spreken wat zij dan nu wel gelooft, wikkelt zij zich in onoplosbare tegenstrijdigheden. En dit kan ook niet anders zijn. Want aan de eene zijde tracht zij een glimp van Christelijkheid te bewaren, en aan de andere zijde ontkent, zij elke specifieke Christelijke, elke geopenbaarde waarheid, en het natuurlijk gevolg hiervan is, dat zij zich zelve tegenspreekt.

Deze vereeniging nu, aan wier hoofd de bekende professor Schenkel van Heidelberg staat, heeft in de laatste dagen hare bijeenkomsten gehouden. Daar men te Berlijn wist hoe rationalistisch en ontkennend, alle positief geloof ondermijnend de grondslagen der vereeniging zijn, heeft de opperkerkeraad geweigerd aan de vereeniging eene der kerken der stad af te staan. Men zal dit als onverdraagzaam brandmerken, en de woordvoerders der vereeniging zullen den opperkerkeraad van dweepzucht en van ketterjagt beschuldigen, en hem op ééne'lijn plaatsen met de Roomsche inquisitie, en wat dies meer zijn; doch aan dergelijk gepraat geraakt men allengs gewoon, en men stoort er zich weinig aan. Want waarlijk men kan dan toch niet van de kerkelijke besturen eischen, dat zij de kerken voor mannen zullen openen, die daar komen om de waarheden aan te randen, die tot dusver door alle kerken der hervorming worden beleden?

Eene groote zaal werd echter afgestaan en daar werden de bijeenkomsten gehouden; en wanneer men nu verneemt dat, ofschoon sommige der beroemdste mannen het woord voerden, van do zes honderd duizend inwoners van Berlijn niet meer dan vier honderd de bijeenkomsten bezochten, dan moet men wel tot de overtui¬

ging kómen, dat de Vereeniging al zeer weinig weêrklank vindt bij do Berlijnsche bevolking. Ik wil daarmede geenszins gezegd hebben, dat het volk te Berlijn zoo orthodox is, dat er niet meer dan 400 gevonden worden, die rationalistische bijeenkomsten willen bezoeken; neen, ik vrees dat het grootste deel der bevolking zoo Laodiceesch is op het punt van godsdienst, dat haar de geheele zaak onverschillig is, en dat zij het niet de moeite waard acht naar de ontkenningen der geleerde heeren te luisteren. Wat leert men dan ook uit eene predikatie zoo als die van Dr. Schiffman uit Stettin: De Protestantsche Vereeniging tracht de godsdienst te doen herleven, die zeer weinig thans door het volk geacht wordt. Toen Christus op de aarde was hadden de Joden genoeg priesters en rabbies. Zij hadden Farizeërs, Sadduceërs en andere wachters van het geloof, die veel baden en offerden in den tempel van Jehovah. Nogtans sprak Christus van hen als schapen zonder horder. Een dergelijk gebrek aan wezenlijke , hartelijke vroomheid is, niettegenstaande allen uitwendigen eerbied, ook in Duitschland in de laatste dertig jaren te bespeuren geweest. Eene zekere partij hield geene preek voor christelijk, indien niet de naam van Christus gedurig er in voorkwam, en die partij trachtte de belangen der kerk en niet die van het koningrijk van God te bevorderen. De Protestantsche Vereeniging trachtte het reine, eenvoudige, onvervalschte Evangelie te prediken. Hij wiens ziel toegankelijk is voor de onderwijzingen van het Evangelie behoeft geene theologie en geene regelen en bepalingen, zoo als zij door de leidslieden der kerk zijn vastgesteld geworden, om goed en vroom te zijn. De grootheid en de liefde van God erkennen, Zijnen wil doen, berouw hebben en bidden is alles waarop Jezus Christus heeft aangedrongen. Dit groote en belangrijke feit behoorde aan de duizenden gepredikt te worden, die opgehouden hebben in de oude dogmen te gelooven, en nu meenen op alle godsdienst met onverschilligheid te kunnen nederzien en zich daadwerkelijk afscheiden van de kerk. Om deze zielen voor 'de wezenlijke waarheden van het Evangelie to herwinnen is do Vereeniging opgerigt geworden.

Ik heb opzettelijk letterlijk medegedeeld wat volgens _ den berigtgever * in de Times door Dr. Schiffmann gezegd werd, opdat onze lezers zich kunnen overtuigen, dat deze rationalisten zich overal van dezelfde onbestemde niets beduidende phrasen bedienen. Er behoorde veel moed toe om voor een Duitsch gehoor, dat waarlijk niet onbekend was met de laagte, waartoe het Christelijk leven onder rationalistisch gezwets aan het einde der laatste en in het begin dezer eeuw gezonken was, te spreken van een minder worden van ware vroomheid in de laatste 30 jaren. Indien er eenig geestelijk leven bestaat, dan is dit de vrucht der opwekking sedert 1817, de herdenking der hervorming, van ons derde jubileum, en het zijn juist de mannen van 1848, rationalistisch in de theologie en reactionair in den staat, die het leven smoren voor zooveel aan hen is. Voorts is het niet waar, dat eene preek Christelijk is, naarmate de naam van Christus herhaald wordt. Niet het woord, maar de waarheid en het loven van Christus maken eeno preek Christelijk. Stephanus sprak den naam vaii Christus nooit uit, en toch begrepen zijne hoorders hem zoo volkomen, dat hij de eer had om de eerste martelaar der Christelijke kerk te zijn. Het is zeer gemakkelijk te spreken van een rein, eenvoudig, onvervalscht evangelie, maar wat beteckenen deze holle klanken, als men niet zegt, waarin dat onvervalscht evangelie nu eigenlijk bestaat ?

Professor Schenkel, de geleerde en bekwame woordvoerder der modernen, zeide o. a.: Den staat van de kerk te scheiden en deze aan de regering van hare leden te onderwerpen, was meer noodzakelijk in Duitschland dan elders. Duitschland was het land der hervorming, en het zal niet aarzelen, eene andere hervorming, of zelfs wat beters tot stand te brengen, om het goede werk te volmaken. De tijd zal komen, wanneer deze moderne godsdienstige denkbeelden, die aireede door de hoogere standen erkend zijn, en ook tot de lagere beginnen door te dringen, alvermogend zullen worden. Hij bood aan de vergadering de volgende theses aan:

1. De voorname oorzaak van oneenigheid in de Evangelische kerk van Duitschland en dien ten gevolge hare zwakheden stellen haar bloot aan de aanvallen van Rome, en de staatkunde van eenige Duitsche regeringen is een beletten van de vrije ontwikkeling harer beginselen en

lnTrnnclrra r»V»f.

2. In plaats van eene kerk, die door partijen en consïstoriën, door de regeringen benoemd, geregeerd wordt, eischen wij eene ware Duitsche kerk onder het beheer van de gemeenten. De zoogenaamde synoden, die onlangs in de zes oostelijke provinciën van Pruissen ingevoerd werden, zijn enkel schijn-concessifen aan het beginsel van zelf-regering van de ker .

3. Wetenschappelijk onderzoek te beperken en de vrijheid van godsdienstig onderwijs in dogmatische grenzen op te sluiten, is een opdroogen van den grondslag van dit Evangelisch leven, waarvan de eenige meester is Jezus Christus de Verlosser en Zaligmaker van het menschdom.

4. Vasthoudende aan de wezenlijke waarheid

PmfAfitantsch geloot, protesteren wii

terren de absolute regel van liet dogma en hot met geweld opleggen van godsdienstig onderwijs. Wanneer iemand in deze onze verklaring ziet een verloochenen van de zaligende waarheden van het Evangelie en in navolging van do Farizeen eischt onze uitsluiting van de Christelijke gemeente, dan zonchg ïy de voornaamste deugd der christelijke zedelijkheid - liefde.

5. Wij verwerpen met dogmatisch onderwijs,

zoo het met ons mee ewerkt aan het vernieuwen en herleven van de kerk op haren ouden onvergaukelijken grondslag enden geesWan Evangelievrijheid en in overeenstemming met de beschaving der eeuw.

5. Alle Duitsche mannen, die met ons gelijk gezind zijn, worden hiermede openlijk en plegtig uitgenoodigd om zich met ons tegen allo onprotestantsche en hiërarchische aanvallen te vereenigen en het regt, de eer en vrijheid van het Piotestantisme te verdedigen."

De correspondent van de limes, geen theoloog, maar een Engelsclmian met gezond verstand, laat hierop volgen, dat ook prof. Schenkel juist dan zwijgt, wanneer hij behoorde te spreken. Want naai dien hjj de woorden » Verlosser en Volmaker zekerlijk niet gebruikt in de oude algemeene bekende en erkende beteckenis, had hij moeten zeggen wat hij er onder begrijpt. De Engelschman ziet voorbij, dat de geheele kunst

dezer moderne helden bestaat in het gebruik van rekbare phrasen en holle klanken, die alles kunnen beteekenen, en daarom niets beteekenen, hetzij zij te Berlijn of Amsterdam vergaderen.

C. S.

Begïnsellooze houding' van ministerie en synode in zake de

kerkelijke goederen.

In eene zaak, zoo gewigtig als die der kerkelijke goederen, is het pligt, elk verschijnsel te releveeren.

Bij zulk eene kwestie moet het uitkomen, door welken geest de betrokken besturen geleid worden. Uitkomen, of in de praktijk de door hen beleden beginsels worden toegepast, of wel ten behoeve van bijbedoelingen vervalscht en geschonden.

Reeds wees ik er in het Kerkelijk Weekblad op, hoe de Staatsbegrooting in dit opzigt den heer van Bosse eene zeer droevige figuur doet maken. Het feit dat de zoo zuinige financier eene som van ƒ 7000 uit 's Lands kas neemt, om partij te kiezen in een kerkelijk geschil, bewijst voldingend, voor wien nog bewijs vraagt, de misschien onbewuste, maar niettemin intieme zanienwerking _ van het radicalisme in den staat met de despotie des ongeloofs in do kerk.

Maar wat ik toen nog niet wist, is thans openbaar geworden: De minister heeft bij Kabinetschrijven eene offciè'ele erkenning voor het Algemeene collegie weten te verwerven.

Het Algemeene Collegie van vóór I October heeft, zoo als Prof. Boneval Faure op zuiver juridische gronden zoo overtuigend heeft aangetoond, niet in zijne kwaliteit als zoodanig, maar als privaat-comité eene organisatie gevormd.

Het heeft voor die daad, van geheel privaten aarcl, gebruik gemaakt van zyne officiëele kwaliteit.

Bij het grooter deel onzer gemeenten is, vooral door die dubbelzinnige houding, de organisatie niet ingevoerd, maar door eene kunstgreep haar opgelegd.

Een zeer groot aantal gemeenten hebben haar met bewustheid afgewezen.

Bijna al onze groote stadsgemeenten hebben voor opneming in die organisatie beleefdelijk bedankt.

Met al hare vertakkingen en sub-collogios is en blijft dus de organisatie van het Algemeen collegie eenvoudig eene private > organisatie voor het beheer" niet van de kerk, maar in de kerk.

Met volkomen gelijk, ja, ik aarzel geen oogenblik het uit te spreken, met veel beter regt kunnen dus allerwege andere, locale of provinciale organisatie's zich nevens haar plaatsen.

En wat doet nu Mr. van Bosse ?

Hij, de liberale minister, die scheiding van kerk en staat in zijne banier schreef, haast zich, om, nu naauwelijks de band tussehen beiden even is losgemaakt, dien ijlings weer aan te binden.

Het staatscollegie voor het beheer is opgeheven. Maar ijlings ziet hij om, of daar geen ander collegie is, dat door don staat weer kan erkend worden. En hij verstout zich een PRIVAA.Tcollegie in de kerk openlijk te erkennen als het officieele collegie van de kerk.

Zelfs moer nog. Niet slechts toch, dat hij het Algemeen collegio offieiëel erkent, zonder zijne credentiebrieven te hebben onderzocht. Hij gaat verder, en draagt op dit geheel private collegie officieel de magt van liet vroegere staatscollegie over. Anders gezegd: hij poogt feitelijk de vrijheid weer to vernietigen, die pas door het Kon. Besl. van Febr. 1866 der gemeénten hergeven werd.

Mij dunkt het zal hoog noodig zijn, dat de voorstanders van vrijheid en eerlijke politiek, den minister zeer ernstig in het parlement over deze onverdedigbare daad interpelleeren.

Hot moet blijken, of het den Minister geoorloofd is, den Staat te verlagen tot handlanger eener kleine fractie in onze kerk, die door de manie der eenheidszucht gedreven, niet schroomt do heiligste regten der gemeente aan haar afgod tde reglementaire kerk" ten offer te brengen.

Blijken of een Minister magt heeft de regten onzer Hervormde gemeente te verkorten, door bevoorregtiug van eene enkele fractie in haar midden.

Blijken, of s Lands geld mag worden verspild om dat deel der kerk te steunen, dat den eventuëelen Minister het welgevalligst is.

Blijken, of het den Staat voegt, bij monde van zijn Minister zoo verregaande te spelen met onze Hervormde Kerk, dat een kabinetschrijven van 22 Aug. '69 vooruit reeds het regt van vrijheid schendt, dat eerst met 1 October haar geworden zou, krachtens Kon. Besluit.

En moet zoo scherpe critiek over de handelingen van den minister gaan, geen zachter oordeel mag over de synode geveld, die eer de staat nog handelen kon, harerzijds op gelijke wijze reeds het regt der gemeenten vervreemd had.

Het Algem. collegie heeft de beleefdheid gehad in hare nieuwe organisatie drie eergestoeltes voor synodale leden open to stellen.

Voor de synode ontstond dus de vraag, of het, gehoor gevende aan dit verzoek, drie afgevaardigden committeeren zou?

Maar dit sprak van zelf, deze afvaardiging was niet onschuldig. Afvaardiging sluit erkenning in. Hot zenden van hare leden naar het, Alcromeen collegie was dus een offieiëel er¬

kennen van dit ligchaam: een zich mede ver¬

antwoordelijk stellen voor zijne besluiten.

Het gold hier dus de zeer gewigtige vraag: of onze kerk in li aar geheel genomen in officiëele relatie zou treden met het Algemeen collegie.

Zoo dit collegie door allen was toegejuicht, dan nog zou^ het pligt der synode geweest zijn, deze principiëele vraag langs wettelijken weg te behandelen.

Maar nu vooral, nu dit niet is geschied. Nu de daden dezer heeren fel bestreden zijn en een zeer aanzienlijk dool der gemeenten tegen hen in oppositie is. Nu vooral had de synode, ter wille van have eigene waardigheid en het regt onzer kerk, de grenzen harer bevoegdheid moeten eerbiedigen, en niet occasioneel, maar in beginsel, en op wettigen weg moeten doen uitmaken: of de kerk in haar geheel erkenning van dit private collegie wenscht.

De synode 'miste het regt en de bevoegdheid, deze vraag zelve te beantwoorden.

Alleen bij reglement had deze zaak kunnen geregeld worden. Zij had voor te stellen aan de Klassen: niet zij, de provinciale besturen hadden te beslissen.

Maar neen, de synode doet dit niet. Incidenteel beslist zij een allergewigtigst vraagstuk.

Erkent een privaat-collegie als collegie der kerk en sluit de recalcitranten dus feitelijk de kerk uit. Kortom, do synode deed op haar terrein, wat Mr. van Bosse jleed namens den Staat: trots den tegenstand der gemeenten, op onwettig e wijze een collegie kroonen dat de vrijheid der gemeente verkort.

Op de classicale vergadering zal voor het debat hierover de tijd gekomen zijn 1)

Utrecht, 11 Oct. 1869. Dr. A. Kuypee.

1) In cle Kerkelijke Courant komt een onderteekeud stnk voor, met dezelfde bewering, als ik in den Arnhemmer bestreed: dat namelijk de verklaring onzer circulaire van de vrijheid door onze gemeenten vóór 1795 (jenoten, onwaarheid zou zijn.

Het zal wel onnoodig zijn, den geachten schrijver, na

de op de Arnhemmer gegeven repliek, nogmaals op de al te jammerlijke begripsverwarring te wijzen, die aan deze grove aanklagt teil grondslag ligt.

Een exemplaar van dat artikel zal hem door mij worden toegezonden.

I>e foederlandseiie Spectator.

Dit blad van 2 October spot op eene wijze, die men in beschaafd gezelschap niet zou dalden, met do weglating van de hulde aan het Opperwezen in de troonrede.

In zijne vlugmaren tracht Flanor de kerk van Rome to veieenzelvigen met hen, die in den Heere _Jezus gelooven , en stelt het zóó voor alsof de strijd der geloovigen tegen de wereld, is een strijd van den ouden tijd tegen den nieuwen. Hij roept daarbij uit: »aan de zijde van de wereld zijn het denken, het onderzoeken, cle natuur, het geloof aan de waarde en de waardigheid van den mensch!"

Aan de zijde van do oude kerk zijn alzoo: het niet denken, het blindelings aannemen, het onnatuurlijke, het niet waarderen van den mensch!

Mij dunkt als het zoo ware, is het een onbegrijpelijk wonder, dat die niet denkende kerk de denkende Romeinsche en Grieksche wereld heeft overwonnen, en zooveel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van Europa!

Vreemd is het, dat daar waar het geloof aan den Bijbel, aan eene openbaring Gods, aan den God geopenbaard in hot vleesch , nog het geloof is dat het nationale leven beheerscht, de meeste ontwikkeling wordt gevonden. Men zou, als Flanor gelijk heeft, de grootste denkers, de beste onderzoekers en cle meeste humaniteit moeten vinden bij de niet-christenvolken. Iedereen weet echter dat hij daar te vergeefs zoeken zou.

Maar cle degelijke denkers zullen dan toch zeker te vinden zijn ouder de redaktie van den Spectator'i Misschien! Evenwel, ons volk is over het algemeen nog niet van gevoelen, dat het deelnemen aan een godslasterlijk diner, het gemeen zijn, zoo als de Spectator nu weder in zijn spot bl. 319, blijk geeft van diep denken.

Neen waarlijk! het onderzoek der geschiedenis , der natuur en van de waarde en waardigheid van den mensch, leert niet dat onheilig en gemeen spotten iets goeds kan opleveren.

Ik gis dat ons volk, als het een weinig nadenkt, zal zeggen, het spotten met het abuis in de troonrede, is een spotten der verlegenheid.

Meii gevoelt dat men te ver is gegaan; de natie is nog niet rijp voor den afval; de natie schrikt nog tegen het denkbeeld: „het huis van Oranje, de regering van Nederland zonder

God!"; 't is zoo geheel strijdig met de schoonste bladzijden der vaderlandsche geschiedenis. Men tracht zich nu van deze netelige zaak af te maken met eene spotternij, en uit de boosheid van het hart veroorlooft men zich eene spotternij, zoo als misschien een ongeloovige stalknecht zou vreezen uit te spreken.

Ik denk dat fatsoenlijke menschen van lieverlede zullen inzien, dat ze aan hunne waardigheid te kort doen, wanneer ze verder in den Spectator schrijven.

Maar dit daar latende vraag ik: is 't niet hoogst oppervlakkig wanneer men zich met eene schijnbare aardigheid afmaakt van do zeer ernstige kwestie, of de Nederlandsche staat gescheiden van de kerk, al dan niet den christenGod als souverein zal erkennen? Nog zijn er vele duizenden in den lande, die volstrekt niet voornemens _ zijn stil toe te zien, dat de staat den Almagtige ignorere en beleedige. Wij zijn niet allceu^ Christenen maar ook staatsburgers en als Christen staatsburgers zullen wij ais het er op aankomt, voorzeker als ons regt eischen, dat de staat den Christus eerbiedigt-.

Naar mijn inzien behoorde het Ministerie van Bosse onder do verontwaardiging des volks te vallen, onverschillig om welke reden do hulde aan het Opperwezen door hem uit de troonrede is weggelaten.

Dit zal welligt niet gebeuren, omdat ons volk wel zal berusten in do betuiging van den heer van Bosse, dat hij 't zoo kwaad niet heeft gemeend, den heer van Loon intusschen dankende voor zijn mannelijk opkomen voor de goedo zaak.

Maar ik wenschle toch wel, dat er geen berusten ware, en de heer van Bosse werd gedrongen om zich te verklaren. Acht hij het goed dat de staat zonder God zij, waarom komt hij er dan niet rond voor uit, als eerlijk man? Acht hij het niet goed, waarom noemt hij den schuldige niet? Ik geloof dat do ambtenaren en schrijvers van het departement van financiën en van het kabinet des konings niet op zich behooren te laten rusten don schijn, alsof zij medepligtig waren aan het verloochenen van God in den staat.

Mij dunkt dat het zeer wenschelijk is, dat deze zaak verder ernstig behandeld worde in de publieke bladen. Wat is de pligt van een volksvertegenwoordiger in deze ? Van do betrokken ambtenaren? Van het volk?

Hartelijk hoop ik dat warme vaderlanders zich hieromtrent krachtig zullen uitspreken. Tegenover den heer van Bosso en zijne flaauwe verontschuldiging, kunnen edele figuren uit de vadorlandsche geschiedenis worden gesteld, bij wier herinnering het Nederlandsche christenhart sneller begint te kloppen, en waardoor het voornemen versterkt wordt, om liever mét prins Willem I, goed en bloed op het spel te zetten, dan God en Zijn woord los te laten!

I. E.

I)« kerk en de massa's.

Aan de armen wordt het evangelie gepredikt, was het antwoord aan de discipelen van Johannes den Dooper gegeven, toen zij kwamen om te vragen of Jezus van Nazareth de Messias was, dan wel of zij eenen anderen verwachtten. Dit was een der kenmerken van de nieuwe godsdienst, van het nieuwe tijdvak dat aangebroken