meest grondig onderzoek, en is in elke bijzonderheid mij door Esther Lyons zelve verhaald en herhaaldelijk bevestigd geworden.

Toen zij op den avond van 23 Maart naar het huis van den heer Thomas ging, werd zij door de reeds genoemde vriendin vergezeld, die dan ook verklaarde mevrouw Thomas te willen zien en ronduit mededeelde waarom zij hier was gekomen om eene schuilplaats te zoeken. Van Christendom was geen spraak, enkel herbergzaamheid voor eenen nacht werd verzocht en daarna het verschaffen van eene conditie, opdat Esther in hare eigene behoefte zou kunnen voorzien. De heer Thomas was niet te huis,^ en toen hij te huis kwam vroeg hij Esther of zij bij de huisgodsdienst tegenwoordig wilde zijn, het geheel en al aan haar overlatende te doen wat haar goed dacht. Zij wenschte zich met het VmicjrMvzin in rlfvn echode te vereenigen , en hier

voor° den eeksten keer kwam zij regtstreeks met den heer en mevrouw Thomas en het Evangelie in aanraking. „

Den volgenden dag werd haar gevraagd of zij nu niet wederom naar huis wilde keeren, en de heer en mevrouw Thomas boden haar aan haar tot hare ouders te geleiden, en zoo mogelijk eene verzoening tot stand te brengen. Herhaalde keeren verklaarde zij dit onmogelijk te kunnen doen, en toen er op aangedrongen werd, riep zij uit, dat zij zich eerder van het leven zou berooven, dan zich op nieuw aan de ellende, die zij in het ouderlijk huis had moeten doorstaan, bloot te stellen.

Dat do heer en mevrouw Thomas hierdoor niet weinig verschrikt werden, laat zich gemakkelijk begrijpen. Daarop werd haar voorgesteld met haar naar een magistraatspersoon te gaan en met blootlegging der feiten de tnsschenkomst der overheid in te roepen. _ .

Kan het u verwonderen, zoo het arme meisje hiertegen opzag, en er niet toe besluiten kon de schande van haar huisgezin en de ongeregtigheden van hare moeder bloot te leggen? Of het nu verstandig geweest is van den heer en mevrouw Thomas hieraan toe te geven en haar tegen de nasporingen van den vader te beveiligen, is eene andere vraag; doch hiervoor laat zich het volgende zeggen. C. S.

Waarheid en vrijheid.

Joh. VIII: üO—33.

De waarheid zal u vrij maken. Maar wat is de waarheid, en hoe leeren wij haar kennen ? Door discipelen van Christus te zijn. Maar wie zijn de discipelen? Zij die blijven in het woord.

Er zijn velen in onze dagen, die in Christus op zekero wijze gelooven. Zij hebben godsdienstig onderwijs gehad, zoo als zij onderrigt in muziek en talen gehad hebben. Zij gelooven in Christus zoo als zij in een geschiedkundig nersoon gelooven. Maar ofschoon zij aangaande

, 1. niAf r^.Vivi of na •

(Jnristus geiooveu, geiuuvcu

ofschoon zij in de Schrift gelooven, gelooven

zij niet de Schrift.

Er zijn anderen die zeggen, dat zij in Chri )tus gelooven, maar zij gelooven slechts in zichzelven. Want hun Christus is een eigen gemaakte, niet de door den Geest geopenbaarde. Hij is niet hun Schepper, maar hun schepsel; niet hun meester maar hun dienaar, en den een of anderen dag vinden zij, dat hun Christus op even zwakke grondslagen rust als hun geloof.

Christus is het voorwerp van geloof; niet de Bijbel of een leerstelsel, hoe orthodoi ook. En het geloof in Hem rust op het woord. Welk woord? Zijn woord. Christus is niet slechts in het woord, of daarin verkondigd; Hij spreekt door het woord, het geschrevene woord is eene van Zijne wijzen van uitdrukking. Hij is het woord, de logos en in Hem zijn alle woorden. Hij spreekt door profeten, door apostelen en evangelisten tot ons. Maar hoe zullen wij Zijne stem. verstaan, hoe zullen wij bewaard worden voor misverstand van het geschreven woord? Dooiden Geest van Christus. Wij zjjn niet boven maar beneden het woord. Jan heeft niet het regt het woord te verklaren zoo als Jan het wil. Maar er is een boven het woord: de Geest iil het christelijke bewustzijn der kerk. Zoo als de Schrift slechts één uitlegger, namelijk de Schrift heeft, zoo is er slechts één verklaarder en ééne uitleggingsinethode: de Geest. Hij is het, die het geschrevene woord levend maakt; door Hem

voelen wij dat het niet eene doode letter, maar

eene levendmakende kracht tot zaligheid is.

O, dat wij als Maria in stille geloofsgehoorzaamheid ons aan de voeten van Christus ne¬

derzetten, om te luisteren als Hij door den Geest, door de Schrift tot ons spreekt.

Ware discipelen zijn zij, die het Woord bewaren en daarin blijven. De niet ware dis¬

cipelen zullen spoedig afgeschrikt worden, en

wanneer ten laatste gekozen moet worden, zal

ook hun kreet znn: Niet deze maar tiarabbas.

Maar de ware discipelen, Petrus, Paulus en Johannes bleven in het woord. En van de apostolische gemeente lezen wij: Zij volhardde

in de leer der Apostelen.

Waarom moeten wij in het woord blijven?

Om tot ware discipelen gemaakt te worden. Wij hebben veel af te leeren en zeer veel te leeren. Dat kan zoo spoedig niet gaan. Zoo wij in het Woord blijven, zullen wij de waarheid kennen.

Zonder Hem kunnen wij waarheid, enkele waar¬

heden, vele waarheden kennen, maar niet de

Waarheid. De waarheid is gelijk eene rots, waarvan in verloop van tijd vele stukken zijn afgebroken. Als gij het steenachtig voetpad oploopt, kunt gij vele steenen vergaderen, maar het zijn slechts gedeelten van de rots, niet de rots. Zoo kan iemand wiskunde, natuurkunde enz. kennen; zij zijn waarheden, maar niet de waarheid.

Wat is waarheid? roept de wereld; wat is de waarheid? roept de Christen. Christus is de waarheid. In Hem is alle waarheid en Hij is in elke waarheid, Tn Hem is de waarheid, beligchaamd voor oogen gesteld. En wederom, Hij

is de centrale zon, die net planeten-stelsel in elkander houdt, zonder hetwelk er geen licht of warmte is.

In het woord van Christus leeren wij Christus kennen; en hoe meer wij Hem kennen, hoe meer wij de waarheid zullen kennen. Waarheid aangaande God en de ziel, het leven van het verleden, het leven van het heden, het leven der toekomst, waarheid aangaande »van waar" en s waartoe'' en „waarheen." In de waarheid d. i. Christus vinden wij de oplossing van vragen die ons kwelden, de verbetering onzer dwalingen, de volmaking onzer onvolmaaktheid, de eendragt onzer tweedragt.

Kennis, ziet gij, niet slechts gissing. Het menschelijk hart moet aangaande die vragen eenige zekerheid hebben, niet eene veronderstelling, liiet een misschien, maar een Amen. Zeg der

ziel diein duisternis verkeert, dat'er welligt lichtis. Zeg het brekende hart, dat er misschien balsem is; geef den zwakke, die een stok noodig heeft, een Gespleten riet en verwonder u niet, zoo hij zich op u werpt en u in stukken scheurt.

Ik weet het, wij kennen weinig, zeer gebrekkelijk, slechts ten deele. Ik weet het, onze kennis is' »een wetenschap, maar zal zij het worden, het kan slechts zijn, door te blijven in

den Christus. . . .

Want niet alleen is in het woord Christus, de waarheid geopenbaard, maar naarmate wij daarin blijven wordt ons oog, ons verstand, ons hart aeopend om de waarheid te ontvangen en te verstaan. Want even als iemand, van wiens oog een katarakt geligt is, slechts langzamerhand w ™iifl licht teruggebragt kan worden,

zoo ook wanneer door den Geest het katarakt van het oog der ziel geligt is geworden. In het woord blijvende wordt bet meer en meer geligt en word ik meer en meer m staat gesteld om te zien en toegelaten tot het licht. En, :„nnnr, van het woord licht geeft,

ïocvio V! lywvy . , , .... - -

wat zal het zijn, wanneer ik. ™

heiligen sta; indien reeds een straal zoo heerlijk is wat zal het zijn, wanneer ik ben m dat land, waar nooit eene schaduw valt, en ik de zon

zal zien in al hare pracht.

Het woord is niet slechts eene bron van kennis, het is de bron van magt. De waarheid d. i. de Zoon maakt vrij. '

Hebt gij nooit de vrijheid makende kracht der waarheid ondervonden? Niet waai, toen men u zeide, dat gij in dwaling verkeerdet en u de waarheid voor oogen stelde, gevöeldet gij eerst een afkeer »de smart der waaiheid. Maar later hebt gij er God voor gedankt want de dwaling voert ten dood, maar de waai heid leidt

ten leven. . , , ,

Dwaling, en de hoofddwaling is de zonde, brengt slavernij. De zonde heeft ons geheel en al gevangen genomen, en ofschoon wij begeeren naaien schreeuwen om vrijdom, kan onze magtelooze wil ze niet ten uitvoer brengen. Aan de rots gebonden, als de ongelukkige maagd, die te vergeefs den echo aanroept, hare klagten naar een vriendelijk oor te brengen en geen antwooid ontvangt dan het hopeloos eentoonig golfgemurmel, zouden ook wij hebben moeten omkomen, ware niet een, meer dan de-Grieksche held, nabij gekomen om ons vrij te maken.

De waarheid maakt vrij. Toen Israël Jehovah diende, was het vrij. Maar toen zij van de waarheid tot de dwaling keerden, werden zij slaven — slaven naar ziel en geest en eene prooi van magt. In de magt der waarheid kunnen wij duizenden verslaan; zoo wij de waarheid verlaten, moeten wij voor het regt van magt bukken.

Christus werkt van het middenpunt naar den .omtrek. Hg maakt de ziel, het hart, de bron der dwaling vrij. In de diepten van het hart daalt de Vorst des lerens eerst af. En Hij

maakt den geest vrij van dwaling en deelt

kennis mede, en Hij bevrijdt het ligchaam. Reeds nu heeft de bevrijding een aanvang ge¬

nomen, Zelfs nu heeft de ziel, waarin waarneia woont, met eenen zekeren adel, haar eigen voorhoofd gestempeld; reeds nu, stilzwijgend, als het wentelen der aarde rondom hare as, onbewust, als het groeijen der bloemen, gaat deze bevrijding, deze verlossing in den Ghns-

+ ,mA,(

llCU V UV1 v. ,111

En eenmaal zal het ligcnaam geneei en ai vrij zijn. Ik heb myn ligchaam dienstbaar gemaakt aan mijne begeerte; wanneer mijn geest in harmonie met God zijn zal, zullen ook mijne

ziel en ligchaam eensgezind znn. V an liet grat

zal het opstaan in nieuwheid des levens; aan den

oever der glazen zee, voor den troon zaï nei staan als een vrij, geestelijk, verheerlijkt ligchaam.

Welk eene vrijheid! Zij maakt vry van zonde, dwaling . slavernij, de wereld , de wet, vrees.

Men zegt, dat de winden in eene spelonk waren, en dat wanneer Aeolus toornig was, hij er

verscheidene uitliet, en dat dan stormen en winden kwamen. Zoo was het met mijn hart. Tn mii waren oorlogende hartstogten, en de

overste der wereld had mij zoo verschrikt, dat ik in stilzwijgende onderwerping gedompeld was. Maar nu is het weder gelijk een kalme avond na eenen stormigen dag, en even als de zon aan de hemelen voortgaat, totdat zij het toppunt in de middagure bereikt heeft, wanneer zij de wolken met voeten treedt en een lagchend gelaat , vol van zegepraal tot eene andere zon, worstelende in eene andere wereld opheft, zoo zal ik, naarmate ik voortga en in haar licht wandel, meer en meer vrij worden van alle ketenen, meer en meer vrij.

Vergelijk daarmede de vrijheid der wereld. Ook deze belooft eene vrijheid, gegrond op en het einde van kennis. Maar zij heeft niet de waarheid,

ü verliet de bron der waarheid — hoe dan kon

uitsebuid, of de tukheid op onze zoo duur krimt het corps onzer geestverwanten in, U Ö ' J- 1 .1 • , i j 1.„4. wprrslinkt. We znn Win-

f7d r«T,h, i o npin hPmnT, thhillk lb avv net iiicl öuiuo " «-»

uczj vy ui cu -p— r _

711

y. . . i *.i o n .1.1

zij kennis der waarneiu geven: n.n zoo ue küiinis, die zij geeft valsch is, kan de vrijheid iets anders zijn dan eene valsche vrijheid? Gij zijt niet vrij, gij kinderen der wereld, zwoegende onder wetten niet van » Goddelijk regt" maar door menschen gemaakt. Gij zijt onder harde meesters, al zijt gij zoo diep gevallen, om de hand te kussen, die u voortzweept. Nu en dan schreeuwt

gij, wanneer het ijzer door ae veiguiae Ketenen komt; nu en dan tracht gij te ontloopen, als de schaduwen, die trachten de rivier te overschrijden , die de plaats der dooden van het land der levenden scheidt. Maar dan komt eene sterke hand en slingert ze in den afgrond.

Lezer, waar woont gij ? De menschelijke ziel moet ergens wonen. In waarheid,^ dat is God, dan zal uwe slavernij in vrijheid veranderd worden, en uw voortgang van vrijheid tot vrijheid zijn; of in dwaling, dat is in de zonde, dan zal uwe vrijheid in slavernij veranderd worden en uw voortgang zijn van slavernij tot slavernij.

Zal voor ons land en volk en gezin en ons zeiven niet dit onze bede zijn, dat wij mogen geleid worden tot de kennis der waarheid, die de vmi'liï vun het volharden in het W oord is

opdat wanneer de Zoon Gods kome, Hij ons waarlijk vrij vinden moge. A. S.

Een eigen rigting.

maken voor doodelijke apathie, zoo ze al

o-een wrevel in de herinnering wekt, zelfs bij de helden van den Junidag, toen vooraan in het gelid.

Geen twijfel of de anti-revolutionaire rigting is zelfstandig.

Zelfstandig uit haar aard. Want krasser tegenstelling in het diepste levensbeginsel, waarin de hartader ligt van alle politiek, kan zelfs door geen fictie worden uitgedacht, dan tusschen haar uitgangspunt eenerzijds, pii bet door alle overige partijen eenstein-

™ . • , . 1 1"1

mig beleden beginsel anderzijds werKeujK bestaat.

Zelfstandig in liaa* woordvoerders. Want zelfs bij de bontste schakeering van nationale eigenaardigheid, springt de welbewuste gemeenschapstrek bij alle coryphaeën onzer rigting, zelf den onwilligsten ziener in het oog.

Zelfstandig eindelijk in het volksbesef. Want trots de schitterendste aanbiedingen der nationale coalitie, trots het onmogelijke dat beproefd was, om de volksnieening op het dwaalspoor te brengen, deed het te Amersfoort van Golsteinmeedoogenloos vallen en koos als bij instinkt zijn eigen man in onzen van Loon.

Zonder vrees voor tegenspraak mag het dus getuigd: Een partij met zuiverder afgerond politiek beginsel is niet denkbaar. Scherper afgebakend kan geen staatkundige

ri"-tino- zijn. ^Blls opregte tegenstanuers beijveren zich dit ten onzen behoeve te getuigen, zoo dikwijls beginsellooze oppositie dit° feit verbloemt. En toch, ook met het eervol saluut aan onze vlag door mannen als Dr. Pierson en Prof. Buijs gegeven, schijnt het of in het leven, of in onze journalistiek, of in het Parlement, de eigen vlag gedurig moet opgerold, om ons onder andere veldteekens te doen dienen.

Immers, beluister de gesprekken, let op de groepeeringen der clubs in societeit en conversatie, bestudeer de onderlinge vermaagschapping der familiën, geef u rekenschap van den voorkeur en tegenzin, die zich in wederzijdsche beoordeeling van personen en daden openbaart, en telkens wordt het u te moede, of we nog in den mistigen dampkring van 1850—60 waren, toen elks blik beneveld was, en Thorbeckophobie of adoratie van dien staatsman het eenig criterium scheen yan politiek.

Bij onze journalistiek hetzelfde verschijn¬

sel. Wat microscopische fractie der revolutionaire partij, die niet haar eigen orgaan

heeft, van het onder zijn loyaliteit zwoegende Dagblad, tot het roode jacobijnsche

volksblad, dat Kotterdam's bevolking met zijn socialistische denkbeelden bewerkt. De zoo fel geteisterde conservatieve fractie .schijnt zelfs te wassen tegen de verdrukking en

kondigt gedurig den lande op nieuw de geboorte van een harer jeugdige tolken aan. Alleen de christelijk historische rigting zwijgt en schijnt zich geen orgaan te kunnen scheppen. De christelijke weekbladen, die overigens dapper concurreren met elkaar, schijnen over de onbelangrijkheid van het politiek debat eenstemmig te denken, en de eenige kroniek, die maandelijks onzerzijds het licht ziet, schijnt zich meer tot ontmoedigende kritiek, dan tot een moedgevend steunen onzer rigting gedrongen te voelen.

Was er in ons parlement nog slechts een levensteeken! Maar wien is het mogelijk in het eindeloos zig-zag, waarin onze woordvoerders zich bewogen, de rigting van een eigen gang te vervolgen. Niemand zal ondankbaar genoeg zijn, om de flikkeringen van een eigen leven te vergeten, die soms schitterden, al werd het daarna ook weder nacht. Maar toch, wie door de kamerverslagen alleen, zich in ons staatkun¬

dig leven orienteren wilde, mij dunkt, zoo iets zou hij telkens merken van een rigting die zich christelijk-historisch noemt, maar dat die rigting de eenig consequente, de eenig principiëele tegenstelling in ons staatsleven was, ried hij nooit.

En toch, hoe scherp ook het contrast zjj tusschen de onvernietigbare zelfstandigheid van ons beginsel en de naauwelijks waarneembare zelfstandigheid van de rigting, waarin men zich werkelijk bewoog, zonder verklaring is dit verschijnsel niet. Men

kan zelfs volstaan met op een drietal oorzaken te wijzen.

Onze rigting, in de diepten van het leven sterk, had nog den tijd niet, naar de oppervlakte door te werken. Onze maatschappij is nog niet uitgeslapen van den roes, die de fransche omwenteling over haar uitgoot. Op alle levensbetrekkingen om ons lieen heeft de revolutie haar stempel gedrukt. In de wereld der gedachten spint schier

elk debat zich nog altijd onbewust uit liaar vnnrf. T^p VPVolntiP is rlp zOIldeVal

uc»luov/i. » v.

. V . . -m r i 1

nende, wie merkt het niet r Maar toen

gaapt nog altyd eene wycle Klove xubbcneu het leven onzer rigting in het hart des volks en die rangen der maatschappij, die den toon aangeven in het publiek debat.

Of dan de menigte van wetenschappelijk gevormde leeraars, die onze beginselen zijn toegedaan, dit gemis niet vergoeden kun-

? Ze zonden na. zoo met het eenzndlS

nen:

spiritualisme hen de dingen der wereld te gering deed schatten. Wat Dr. Bronsveld zoo waar van ons lezend publiek heeft gezeo-d. dat het voor de politieke consequen-

tiën van het Christendom den smaak nog mist, schijnt ook op de meeste onzer pre¬

dikanten verdoovend te werKen. v ooi net geestelijke warm, zijn ze voor de staatkundige beligchaming van dat geestelijke koud.

Moeijelijker dan men denkt, is daarom ue

positie onzer geestverwanten, die thans m

het parlement zitting hebben. Awaai is ue verantwoordelijkheid die op hen rust. Hun aantal is uiterst beperkt. Uiterst verleidelijk het liedeke van »Kom over en wees onzer

één," dat met welbekende stem hun door oude strijdgenooten wordt toegezongen. Hun ontbreekt die magtige prikkel in den parlementairen strijd, die een veróverde bewindszetel in het verschiet nooit nalaat in de lendenen te drijven. In de herinnering van het verleden is veel dat verlamt en ontmoedigt, misschien wel iets dat aan zelfverwijt niet geheel vreemd is. Groot is het gevaar van door overijlde stappen alles in de waagschaal te stellen. Die vrije ontboezeming, waartoe sympathetische blikken om u heen, verlokken , kan bij hen niet bestaan. Voeg daarbij een zeker gemis aan die natuurlijke overeenstemming , die alleen de vrucht kan zijn van een doorgezet debat in pers en kamer, gerijpt door toetsing aan de regeringspraktijk, en men zal al het pijnlijke gevoelen van zoo liagchelijken strijd bij zoo ongunstige conditiën.

Ongunstig ten minste, zoo ge in de kamer rondziet. Maar schitterend daarentegen, zoo ge hun beginselen zei ven in het oog vat, en de warmte meet, waarmee ons volk die beginselen belijdt. Men weet het

ook in de kamer maar al te goed, dat dat Gideons-hoopke van anti-revolutionairen, bij stemmingen nauw geteld, in den strijd der beginselen meer dan den gansclien legertros der conservatieven te duchten is. Met de conservatieven is het een kibbelen om de hegemonie, een stoeijen om een zetel, een vraag om meer of min. Maar met hen is het een strijd met scherpe degens, een slaan met het blanke zwaard, een hardnekkige worsteling, waarbij het op niets minder dan op het leven gemunt is.

Napoleon, met zijn verpletterende meer¬

derheid van gedweëe volgelingen, merkt het thans maar al te goed, wat kwaads dat onvertsaagde vijftal van voor een tiental jaren,

die zoo bespotte »Oinq de la seine" hom gebrouwen hebben.

Groen, eerst alleen, nu met een onafzienbaren stoet van geestverwanten, uit zijn lendenen geteeld, en soms den toestand beheerschende, toont immers genoeg, dat niet enke te Parijs, maar ook bij Holland s volk, het vlottende getal niets, maar de logica der beginselen alles beslist.

Neen het is onwaar, wat t rof. Buys van de mannen onzer rigting schreef, c a , zoo

nu het initiatief hunnerzijds in het parlement ontbrak, de Christelijk-histonsche rigting blijken zou, geen politieke partij te kunnen vormen. Ook al konden al onze geestverwanten ontrouw aan hun vaandel worden, ja, al viel Groen zelf af, dan zou toch het onsterfelijk beginsel onzer rigting bij een volgend geslacht weer als een phemx uit

° ° •• — Nipt. wil hphhon r\na

znn asch verrijzen.

beginsel, ons beginsel heeft ons gemaakt,

en behoudt, trots onze umiuuw, zijn scneppende kracht voor alle volgende eeuwen. Ook al bleef dus het initiatief thans uit nog niets ware daarmee voor ons beginsel

VeMaraernwie onzer vreest dat? Wie zou niet veeleer vol goeden moed zijn, dat welhaast de mannen, die ons woord moeten spreken, ons verkwikken zullen door een zoo vrij en %Lr,w>1iik zóó energiek en onbemanteld oSteedS. dat voort»» -If» k »«*l.

»T „Qf hn ons alle nuu^ m net

die de staatsschool a outrance verdedigt, nu eens gebeurt, dat ze om Dr. Lamping's advies niet denkt, dan komt ze onverwachts tot bekentenissen, waarvan wij acte moeten nemen. Inde Utrechtsche Courant toch , in de schoolkwestie partijgangster der radicalen, niettegenstaande haar overigens duister-conservatieve kleur, lezen we in haar nummer van Maandag 25 October dit: »Voegt men hierbij de groote geldelijke opofferingen, die de voorstanders van het bijzonder onderwijs

zich getroosten, en bedenkt men, hoe goed over het algemeen het openbaar en. bijzonder lager onderwijs bij ons is ingerigt."

We danken voor deze onverwachte rehabilitatie , en niet minder voor het brevet van degelijkheid ook aan het bijzonder onderwijs hier uitgereikt.

Statistiek. — Niet zoo als Dr. Lamping zeide, ƒ 22,000, maar minstens ƒ 130,000 is de som, die aan onze Christelijk-Nationale scholen alleen wordt ten koste gelegd.

Onafgedane polemiek. — Het Volksblad moest niet zoo ontwijkend polemiseeren.

Door Groen aangevallen over het dubbelzinnig gebruik van ^het woord satanisch: beschuldigd van satanisch in zijn trivialen zin te nemen , waar het als wetenschappelijke terminologie be¬

doeld was, antwoordt het, door eerst een gedeelte van het Verslag van Dhr. Nat. Önd., en dan een stuk uit de redevoering vau wijlen Mr. van der Brugghen te laten afdrukken, en verklaart dan in de woorden van dien uitnemenden staatsman nog niets -satanisch gevonden te hebben.

Misschien zou men met meer regt kunnen verklaren , na lezing vau dit alles nog steeds de klem van 's Hoogleeraars betoog vruchteloos te hebben gezocht.

Onze vaderen redeneerden met sluitredenen. Het was wel omslagtig, maar tegen zulk een ontwijkende polemiek, zou dat oud gebruik ons bewaard hebben.

Wat was de kwestie?

Het woord satanisch heeft een dubbel gebruik. In trivialen zin, als scheldwoord of beschuldiging, wordt het in gelijken zin met ons duivelsch, demonisch genomen, en bevat het een aanklagt tegen de zedelijke intentie van den persoon, wiens daad we als zoodanig kwalificeeren.

Maar het is ook usuëel in de wetenschappelijke terminologie van het staatsregt, en beteekendt dan: het tegen de geopenbaarde waarheid, en dus tegen den levenden God, zich koerende streven der revolu-

t i e. Als zoodanig drukt het geen aanklagt tegen de personen uit, maar dringt juist dieper door tot den geest die hen drijft. Onbewustheid van dat streven moet wel aangenomen worden, daar niemand die dit streven volgt, niet zijnerzijds het bestaan van satan ontkent.

Nu is dit uit het Verslag van Chr. Nat. Ond. duidelijk: op de algemeene vergadering van deze Vereeniging is het woord satanisch uitsluitend in den tweeden zin gebezigd.

Evenmin voor tegenspraak vatbaar is Groeii's aanklagt, dat het Volksblad het woord, in trivialen zin, gebezigd voor de oogen zijner lezers legde.

Eerst dan zal het Volksblad dus geantwoord hebben, als het één dezer drie stellingen heeft bewezen:

óf dat het dubbele gebruik van het woord satanisch niet bestaat;

óf dat het op de bewuste vergadering in trivialen zin gebezigd werd;

óf dat het zelf dit woord niet in trivialen zin voor zijn lezers gelegd heeft.

Dat afdoend antwoord wachten we.

K.

(ïnze Dagbladpers.

lnlron vfl.Tl

groene fhuis gelaten "

NoO* Weru uc o } waai

x ö 11 *^4- A*±. rlft flacr mnnl u

Wxe o-evoen» meu, — —0 turnen,

en zeer spoedig zal komen, waarop onze van ouds bekende kleuren weer plegtig door ons vyftal in de kamer zullen worden ontrold. Dan zal er positie genomen, dan zullen de loopgraven geopend zijn , en eens in het vuur, dan valt een van Lijnden, een van Wassenaer, een van Loon niet, dan

na het verscmeten van het laatste schot.

Doen wij intusschen onzen pligt. Toonen wij gedurig in onze christelijke bladen, dat de oogen des volks op hen gerigt zijn. floepen we hun telkens toe, dat de verwachting niet ligt ooit hooger gespannen was. Laten zij het weten, dat de wenschen, de gebeden van duizenden hen dragen, om hun het gemis aan sympathie in de kamer te vergoeden. Dat zal hun moed tegen verdooving bewaren, en hun ten steun zijn bij den moeijelijken strijd, waarvan het plan de campagne — wie twijfelt er aan — sints lang door lien ontworpen werd. K.

hun zetel zal geweven zien.

„Toon mij mv rigting, door de rigting waarin g'u beweegt."

Vreemd mag het schijnen, maar toch wie kan het loochenen: de zelfstandigheid onzer rigting maakt telkens een droevige slingerbeweging van de teerste prikkelbaarheid tot een vereelde onaandoenlijkheid, die zich zelve verlaagt. Bij de stembus, een overprikkeld paroxysme, een spanning, strakker

soms dan we wenschen zouden, maar

naauwelijks heeft het electorale onweder

der maatschappij geweest: gevolg en mibootsing van dien anderen in Eden.

nu, gelijk we niettegenstaande onze chriS

lijke belijdenis, haar in het leven o-e(ju_ verloochenen, evenzoo weerstaan rig de eischen onzer christelijke ^ staatkundig gebied, ten spijt ^ ]ja_

revolutionaire wachtwoord, üa

°T eeest"

iiier Komt bij ue yan de pen en

verwanten onder de steraming in den

van het woord. schrikt de tegenpartij

lande gehouden, onzer kracht. Het

zelve van te pr1 1 regtvaardiger kieswet, staat vas , beduidend zou uiteenzet-

ten.PMaar nu, zie rond in den kring der rechtsgeleerden, der natuurkundigen, der oelletristen, der publicisten,... en buiten alle verhouding niet onze wezenlijke getalsterkte ?

Over de Stoomvaart op Amerika, de groote vraag van den dag, had bij ons laatste overzigt de dagbladpers nog geenszins het laatste woord gesproken. Dat het plan van Kotterdam zou zijn opgegeven, gelijk de Rott. Cour. berigtte, werd al spoedig weersproken. De N. Rotterdammer gaf, na in een tweetal artikelen de Amsterdamsche en Rotterdamsche plannen tegen elkander gewogen te hebben, waarbij de balans natuurlijk ten gunste van het Rotterdamsche plan doorsloeg — een uitvoerig verslag van eene rede van den heer Plate, in de spreekzaal van het Rotterdamsch Leeskabinet gehouden. Ter bestrijding van het Amsterdamsche ülan wees . volgens

dit verslag, de heer Plate er op: dat er zonder kunstmiddelen nog wel jaren zullen verloopen eer Vlissingen eenigzins den handel tot zich getrokken zal hebben; — dat ook volgens het gevoelen van den heer Jansen, eene lijn VlissingenAmorika niet zonder subsidie bestaan kan; — dat de toezegging der Kon. Nederl. StoombootMaatschappij om ongesubsidieerd van Vlissingen op New-York te gaan varen, dus wel eenigzins van overijling getuigt; — dat Vlissingen wel eene overschoone marine-liaven maar geen handelshaven is, omdat er geene goederen zijn, terwijl het nog wel 3 jaar zal aanhouden, eer Vlissingen aan het spoorwegnet zal aangesloten zijn, en het verder door niemand geloofd wordt, dat do Rijnhandel er heen zal verlegd worden; — dat de vaart op Vlissingen zooveel meer risico geacht wordt op te leveren; dat de assuradeuren er 3 pCt. premie voor berekenen tegen slechts 1 pCt. naar Rotterdam; — dat de Kon. Nederl. Stoomboot-Maatschappij wel belooft de goederen per ligter kosteloos naar Vlissingen te zullen overbrengen, doch dat de directie dier maatschappij administrative kennis genoeg heeft om bij het vaststellen der vrachten de berekening der ligterloonen buiten rekening te laten; — dat al ware dit niet het geval, het niettemin

sprekers overtuiging bleet, dat de booten moeten varen van de plaats waar het goed ligt, en dat is Rotterdam; want in Rotterdam toch behoefde geen handel meer »geschept" (geschapen?) te worden; de handel aldaar heeft slechts behoefte aan transport. Om al welke redenen spreker zijn pleidooi voor het Rotterdamsche plan dan ook gewonnen achtte, mits hij kon aantoonen dat de steamers de stad kunnen naderen. Eu deze vraag meende hij toestemmend te kunnen beantwoorden, daar er voor de ontworpen vaart — althans aanvankelijk — geene groote booten vereischt werden, maar kleinere van b. v. 250 voet lengte en 34 voet breedte de voorkeur verdienen. Ook werd nog op verschillende gronden het gevoelen des heeren Jansen bestreden, dat Norfolk de beste haven van aankomst in Amerika zou zijn. »New-York is do hartader des handels," zeide spreker, /,en daar moeten wij zijn. De ineer zuidelijk gelegen plaatsen deden schoone beloften, maar wat moet men b. v. denken van eene rente-garantie van 6 pCt. over het benoodigde kapitaal, door eene

Amenkaansche spoorweg-maatschappij aangebo-

Een onverwachte bekentenis. — Sedert een tweetal jaren is men in de radicale pers gewoon Dr. Lamping na te spreken, dat we wel een magtige stem voor de vrijheid vau het bijzonder onderwijs verheffen, maar dat onze offervn.arfli rrVimrl waf. n.1 f pi snVirïftl bii die hooggaande

agitatie afsteekt. Maar ziet, als het der pers ,den? Behoort men hierbij niet' een yraagteeken