doek uitkomt. In minder orthodoxe synagoges dragen de vrouwen gewone hoeden en zijn blootshoofds.

Evenals men in Nederland verschillende richtingen in de Protestantse kerken heeft, zo onderscheidt men in Israël verschillende graden van vroomheid en orthodoxie. De uiterste groep is zeer traditioneel en rechtzinnig, dan is er een grote middengroep en tenslotte een min of meer onverschillige groep, die alleen op hoge feestdagen, terwille van de traditie, naar de synagoge gaat.

De staat Israël wordt door de zeer vrome groep niet erkend. In Jeruzalem wonen deze mensen in een aparte wijk. Zij wensen geïsoleerd te leven en beschouwen zichzelf niet als een onderdeel van de staat. Zolang de Messias niet is gekomen, zo menen zij, kan Israël als staat niet worden erkend. In velerlei opzichten trachten ze zoveel mogelijk weerstand en tegenwerking tegen de regering ten toon te spreiden, maar de groep is klein en heeft dus heel weinig te betekenen.

De mannen zijn gekleed in lange kaftans, vaak van

■»»»«'«

et stro zijn gerold of te i een staak.

eel hebben we het bos leau bekeken. Prachtig, 1 natuur en kunst, wat betreft. Het was toen vond» dus veel rustiger Iet was... neen, ik moet -eken als we weer thuis L weer zwijgzaam en wij ïelancholiek. Over drie hij naar Nieuw-Guinea, x Ja, als ik thuiskom, /at over de liefde lezen, nou, of je iemand liefsl, hoe wéét een jongen van een meisje houdt? ! ouders, uw Joek wordt and. En ze is zo hope. Neen, zucht maar niet, ver Nieuw-Guinea. Maar ae vent. Echt — nee —

/as boven verwachting zodat geen godenspijs of gletscherblik dienst i als vervangingsmiddel ards voedsel. Hoogstens voor de koffie, die zij

beiden ter wille van hun gezondheid, nooit dronken.

Nu zaten ze met hun thee op het terras, dat over het meer hing; Meta boog zich over de balustrade en voerde de brasems, de baarsjes en de roodoogjes, die hapten naar haar broodresten. Kreeg er één een korstje te pakken, dan werd hij direct omzwermd door soortgenoten, die hem z'n prooi afhandig maakten; hoeveel vissen werden gevoed door een kubieke centimeter brood!

De avond begon te vallen. In de stad aan de overzij, tegen de hoogten, begonnen él meer lichtjes te pinkelen, alsof de bergen illumineerden. Telkens schoten de koplampen van verre auto's als vallende sterren langs de glooiing van een eenzame weg. Als een dubbel lichtspoor klom het bergbaantje op tegen de rotswand en zeulde, voor 't laatst die dag, de cabine met een enkele indogene bewoner naar boven.

Nanne en Meta zwegen; toch van elkaar wetend, waarmee hun gedachten bezig waren. Sinds het lezen van die brief, was zij met haar eigen jeugd bezig geweest, die plotseling teruggekomen scheen en zeer nabij. Joek was

lang kind gebleven. Nuchter van aanleg, erg op huis gesteld. Door de omgang met de twee broers boven haar een halve jongen, want het leeftijdsverschil met Con was te groot dan dat de zusjes vriendinnen zouden zijn. Con, de werkende vrouw, het kind dat haar min-of-meer ontgroeid was en in Amsterdam, zelfstandig en andersoortig, haar eigen leven leefde.

Joek had nooit meisjesboeken gelezen; al die liefdesgeschiedenissen had ze bespottelijk gevonden; Con trouwens ook. Moeders meisje was Joek, maar broer van de broers. Hün boeken waren hdé,r lievelingslectuur. Edzards vertrek naar Indië was ook voor haar een groot verlies geweest.

De verloving van Bert had iets bij haar wakker gemaakt: in Wieke zag ze de volwassen jonge vrouw en hun omgang had een nieuw element gebracht in de familiekring. Joek stoeide niet meer zoals vroeger maar trachtte haar houding te vinden. Meta had het opgemerkt en die reserve aangemoedigd, aangekweekt en door gesprekken geprobeerd dat ontwakend vrouwelijk gevoel te leiden. Wanneer een enkele jongen avances maakte, had

Joek zijn toenadering afgeketst met een pose waarover Meta alleen maar goedkeurend knikken kon. En nu deze brief!

Zij herinnerde zich die Gert wel, maar kon hem alleen zien in combinatie met Coen, als de vriend van haar jongste. Een fijne vent, schreef het kind, tot tweemaal toe, maar moeder Meta zag dat nog niet direct. Waarin bestond het bijzondere, dat Joek in hem zag? Lezen over de liefde — was dat geen bewijs dat ze innerlijk nog onberoerd bleef?

Meta stond weer in haar eigen jonge jaren. Tegen degenen die kwamen, kon ze geen ja zeggen, al waren het beste kerels; lui met wie je prettig praten kon. Van hun omgang en conversatie had ze genoten, maar altijd was er 't gevoel geweest, uit zelfbescherming neen te moeten zeggen. De tafelbreedte — die moest tussen hen blijven, én altijd had ze gepiekerd: Mijn ideaal wil ik bewaren. Geen concessies doen. Liever ongetrouwd blijven dan het beeld vergruizelen dat ik van m'n levenskameraad heb geboetseerd. Geen surrogaat.

(Wordt vervolgd)

Ruines van Kavernaum