kleurige zijde. Zij dragen allen baarden en daar er in de Bijbel staat, dat men het haar aan de slapen niet mag afknippen, dragen ze langs hun oren lange lokken haar die nog nooit geknipt zijn en die in krullen worden gedraaid. Het hoofdhaar is kort, daarover draagt men een kapje en over het kapje een hoed of soms een fluwelen muts met een brede bontrand. Deze uit Polen afkomstige Joden, leefden vroeger in ghetto's en houden koppig vast aan dezelfde manier zich te kleden, als in het koudere Noordelijke klimaat.

Zodra de vrouwen getrouwd zijn, moet zij het haar voortdurend bedekt houden en aangezien dit in het warme klimaat bijna niet uit te houden is, knippen ze het over het algemeen volkomen af. Zij dragen altijd jurken met lange mouwen en zelfs zomers lange kousen, dit alles opdat zij door uiterlijke aantrekkelijkheden niet zullen opvallen. De mannen houden zich intensief bezig met Bijbelstudie en werken niet veel; meestal moeten de vrouwen hard werken om brood te verdienen. Hoe meer zoons men heeft, des te beter. Dochters zijn niet zo in aanzien. Daar deze mensen weinig gevoel voor hygiëne bezitten, hoewel zij beslist niet vuil zijn, komen er veel ziekten onder hen voor. De jeugd groeit, door het vele studeren in de heilige boeken, ongezond op, ziet er dan ook bleek en krom uit. Uiteraard komen onder deze mensen zedenmisdrijven voor, omdat ze gedwongen en onnatuurlijk opgroeien. Ze zijn erg onverdraagzaam voor andersdenkenden. Gelukkig zijn er betrekkelijk weinig van dit soort Joden, die een symbool zijn van het verleden, waarmee men in Israël langzaam maar zeker breekt. D.

Aan het Boekenstalletje

Dr J. Waterink BRIEVEN AAN JONGE MENSEN Uitg. Zomer en Keuning's U. M.

W ageningen 208 bh. prijs ƒ 6,90.

Bij zijn zilveren ambtsjubileum heeft professor Waterink niet alleen aan studenten, onderwijzers en andere opvoeders een souvenir gegeven door zijn „Theorie der Opvoeding". De hoogleraar heeft ook aan een ander categorie gedacht en in zijn Brieven aan jonge mensen ons een boek geschonken dat allerlei vragen behandelt die telkens terugkeren in het jeugdleven. Het aardige is, dat deze Brieven geen verzinsels zijn, maar, zoals in de voorrede staat, echte brieven door prof. Waterink ontvangen, met toestemming van de schrijvers gepubliceerd en door de hoogleraar beantwoord in de geest zoals in dit boek gebeurt.

Wat is het prettig, een boek te bespreken, waar je voor de volle honderd procent achter staat! Dit is nu echt een boek, dat in geen enkele M.V. bibliotheek mag ontbreken. Meer nog: een boek om zelf te bezitten, om cadeau te geven en te behandelen in club, vergadering of onder vier ogen. Een boek, waarvan niemand zal

kunnen zeggen, dat de schrijver de jeugd niet begrijpt. Zou ze dat töch doen, dan was het eerlijker om te zeggen, dat het gegeven antwoord haar niet zint, omdat de oplossing van de kwestie zó te veel moeite, strijd of zelfverloochening vragen zou.

Over welke onderwerpen dit boek handelt? De flap noemt: Toekomst, Levensstijl, Sexueel leven, Kerk en gemeenschap. Maar de inhoud is in werkelijkheid veel rijker en de verleiding is groot, er veel uit over te schrijven. Maar dat zou de prikkel om het zelf aan te schaffen wegnemen.

Hoe fijn worden de karakterfouten van een briefschrijver soms aangetoond! Een psycholoog weet tussen de regels door, of liever: Achter de regels te lezen. Wat zeg je b.v. van de brief van een achttienjarige jongen, uit eenvoudig milieu, die zegt dat ie weet, een goed verstand te hebben; die vooruit wil komen in de wereld en vraagt, wè,t daartoe de beste manier is. Deze eerzuchtige wordt ontmaskerd en gehoond: hij moet gewichtig doen, veel publicéren, veel vreemde woorden gebruiken, lid worden van kies- en andere verenigingen, maar zich vooral niet echt geven, want dat brengt geen geld in 't laatje. Hij moet een vrouw trouwen die wat meebrengt en klimmen, klimmen maar op de maatschappelijke ladder. Deze jongen merkte dat hij in 't zonnetje werd gezet en wordt in een volgende brief dan ronduit gekapitteld over zijn afschuwelijke eerzucht en gewezen op onze eerste plicht: de vraag in 't leven is of wij willen leren dienen.

Natuurlijk zijn er ook meisjes, die öf alleen of samen met jongens, geschreven hebben, b.v. over levensstijl, over allerlei slordigheden, in de omgang, in uitnodigingen, of op vergaderingen, enz. Over dat onderwerp zou alléén een boek vol te schrijven zijn. Wat een dwaasheden, wat een stijlloosheid, bij geboorteaankondigingen, sollicitaties, zelfs op de preekstoel, die door moet gaan voor geestigheid. Wat zeg je b.v. van iemand die zich aanbiedt met de woorden: „Ik ben de man, die u nodig hebt", of: „vraag niet naar referenties; laat mij komen en u benoemt mij". Als grapje bedoeld? Misschien. Maar hier paste geen grap.

Meisjes vragen naar de omgang, onderling en met jongens. Hoe kun je weten, of je echt van iemand houdt? Origineel vind ik de drie vragen, die in dat geval gesteld worden: vind je het prettig, met hem in een restaurant te zitten en kennissen te ontmoeten? Is dat niet het geval, dan geneer je je eigenlijk voor hem in de maatschappelijke omgang. De tweede vraag is: kun je samen bidden, met zegen voor je zelf ? en betreft dus de geestelijke eenheid. Terwijl de derde vraag de intieme huwelijksgemeenschap betreft, n.1.: Mag deze jonge man de vader wezen van je kinderen?

Natuurlijk interesséren de antwoorden op meisjesmoeilijkheden ons het meest. Een meisje is b.v. verschrikt door het é.1 te vrijpostig gedrag van haar vriend en vraagt, wat in de verloving mag en niet mag. En ik ben héél blij, dat prof. Waterink hier strakke lijnen trekt en er op wijst, dat we niet alleen ons humeur, onze driftbuien enz. moeten beheersen tegenover elkaar maar ook onze liefdesbetuigingen, 'n Paar regels moet ik hier toch overschrijven: „Dat is eerst een soort spelen, een soort pogen om plezierig met elkaar en met zichzelf te experimenteren, onder het genot van hevige prikkels — en dat gaat hoe langer hoe verder, tot er zulke enorme spanningen komen, af en toe ook van angst dat het mis zal gaan, omdat men te ver gegaan is, dat het meisje prikkelbaar wordt en de jongen ontevreden, met al de gevolgen van dien". Deze mening wordt met voorbeelden toegelicht. Menige verloving raakt juist „uit", omdat het sexuele zo overheersen ging in de verhouding, dat er voor geestelijk contact geen ruimte bleef.

Ook de moeiten van het niet-verloofde, ouder wordende meisje krijgen hun behandeling. Of de niet-getrouwde vrouw werkelijk zó uit de hoogte behandeld wordt als deze briefschrijfster meent, staat voor mij nog niet vast. Wèl menen getrouwde mannen vaak, zich tegenover