Het auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad N°. 124).

öit blllr) -

Bijdragen van 1 Yr'idags aan de geabonneerde» verzonden.

«n dit blad betreft tpaXt ' msezonden stukken en alles wat verder den inhoud de ADMrNTS'r-R a ^™rea aan de REDACTIE, Abonnementen en Advertenties Inzendingen die lateT'™ DeHeraut, Amsterdam.

bunnen voor het «»„,,» donderdag 's namiddags te 12 ure worden ontvangen uumiuer van aie txrA#»1r i i

— nicci ïu ^amiicrK.ui& jkuijuwj.

Zondag 22 Juni 1890. N°. 652.

Abonnementsprijs: franco aaa huis, per drie maanden /1.20. Afzonderlijke

nummers aan het Bureel 10 Cent.

Abonnementen worden aangenomen door alle Boekhandelaren, Postdirecteuren eaz, en aan het Bureel te Amsterdam.

Aclvertentiën: van 1 tot 8 regels 90 Cent; voor eiken re?el meer 15 Cent. Aanvragen en vermelding van liefdegaven en Verslagen van Vereenigingen 10 Ct. per regel.

Wan öc ©ciirt&fnuööclm.

XXVII.

Maar Tezrn zeide: Laat af van ae kinderkens, en verhindert hen met tot mij te komen: want derzulken is het koningrijk der

hpmoU„ AT

iviauii:

19 : 14.

De Kinderdoop.

I.

TT -

voor 0^SUk Van de° kinderd?op hangt van het n ' saam met onmisbaarheid

GereformeerXSarTent ter za%heid'

de stellino- c kerken toch hebben nooit tenis van ,°"decrschr™, dat de ontsteneeu\vïp-e „1 >e, :^acrament iemand van de kan n* ? 6 201 kunnen uitsluiten, ondenkb^^ om,Gods vrijmacht. Het is Vader van tn V0*strekt ongerijmd, dat de *n ziin O-' 1 "armhattigheid, wien ook toekomt gfn\d.ewerkingen de almachtigheid genade tf» er nderd z°u worden in iemand te ziinpn Wer. fn' overmits het Sacrament God de tt0^210^ verzuimd was. Wel is kingen n Sere vr'j» om ze^ zijn eigen wermaar on'a"i genademiddelen te binden, hoven an noS blijfc Hij als God steeds 'n haar'''1! WCt staan> en bindt die wet, ons. 'r * '10edanigheid van wet, alleen standn/1 "eër^ei ligt dus hier het ware God de !Tuitgedrukt' Ten eerste heeft Wel t v? ere' krachtens zijn vrijmacht, devverk"' ege eene zyner bijzondere gena-

"lisba lngen' erl we* eene V001: ons on" hej. sre genadewerking, aan het gebruik van

wii ^Crarnent gebonden. Ten tweede zijn eeyu-Ü1f.nsvolgens gehouden deze wet te ledigen, en brengt elk verzuim van het *ai»ent, dat uit verachting van Gods br|j'?ant'e voortvloeit, of ook verkeerd geenkel Cr Van' óns. een oordeei- Dit is niet maal Z°° ten °Pz'ckte van het heilig Avondheii,v„ma^r ev'enzoo ten opz'chte van den

JJoon. Mok. -• _

r• vc-ri/ u,zr u,& ia cil Uil Hl

om, waar buiten

^OÜ dp ..

ue Heere vrnm^i^.v

nze schi ]A "wadi uuueu het Benz,ond^ dat we het weten,

gebruikt hl» . ,van hst Sacrament ongenadewerki6 °' .m'skruikt wierd, diezelfde J^ent bond al^i ^'e ^ anders aan het Sacrain ons te' w ^ °°k zon^er dit instrument a^e superstit^6^ te brengen. Vandaar dat de di''e<. 'ten dfcze moet gemeden. Wederom tof-" ^er Sacramenten is „niet %heden"-lm vreeze", noch tot „angstvalhjke diens"- strekt iuist als blijde, heerde genieting V<in ^ods kinderen, om door de vreeze bu-,Van hooger en inniger liefde angstvalli«i,0 j 6,3 te buiten en ons in onze

Uit de noJn .^.Jroosten.

den heili'pen nZ ijkheid ter zaligheid van de Plicht va ?°P ,v°lgt dus het recht en dat baande"V ij" kinderdoop niet. Wie meerde 1 » zou hiermeê de Gerefor-

Nppv. j . . verlaten hebben.

lijk en 'u;t 1 'nderdoop staat of valt eenigvol\\rassene' u' f;nd met de vraag, of alleen kinderen st- - an We^ °°k kinderen, die als den het zahg worden. We kon-

uat de , «icper opvatten God me nde-rdo°P hangt aan

en zeggen,

de vraa? of

7ll« ^_ 0

nen ot onV Kenaae alleen m volwassedeze twe<»^1 Cec*s i° kinderen werkt. Maar eerste beslnf Waag 1}gt vanzelf in de

tna» *» c" zaï er bn uitkomen:

-'^tuigend te spreken is het

raadzaam en meer afdoende, zoo we de vraag in den eerst aangeduiden vorm stellen. Er sterven van elk geslacht dat geboren wordt minstens de helft der menscheu weg, eer ze tot volle klaarheid van hun bewustzijn ontwikkeld zijn. Voor zijn twintigste jaar is iemand zelden volwassen. Onze burgerlijke wet kent zelfs eerst op 23-jarïgen leeftijd iemand het recht toe, om voor zich zelf te besl'ssen. En nu toont de statistiek, dat er

op de 100 personen die in ons land in 1886 ten grave wierden gedragen, gestorven zijn ;3/4 pet. als levenloos aangegeven, 28 pet. in hun eerste levensjaar, 13V2 pet. in hun 1—5

jaar, 4 pet. in hun 5—14 jaar, en bijna 2 pet.

in hun 15—20 jaar. van i—20 jaar saam dus ruim 56 pCt. der gestorvenen. En ook al neemt men aan, dat kinderen van hun 7e a 8e jaar af eenig onderscheid tusschen goed en kwaad kennen, dan nog is het aantal personen, die van hun 1 — 7e jaar sterven, ruim 45 op de 100. Wie dus een

ernstig Christen is, moet niet zeggen, dat

de quaestie der vroeg wegstervende kinderen een bijzaak is. Dat is ze niet. Reeds als men zich tot een leeftijd van 7 a 8

jaar bepaalt, betreft deze quaestie bijna

de helfc der geboren personen, en zoo men iets verder gaat, ruim die helft. Het is derhalve spel met het heilige en gemis aan ernst, zoo men bij de bespreking van den heiligen Doop, en in het algemeen van den weg der zaligheid, het lot van de helft van ons menschelijk geslacht buiten rekening laat, om alleen op de andere helft der volwassenen te zien. Dat mag men niet doen. Want al is het volkomen waar, dat alle deze levenloos aangegeven kinderkens, ea deze wichtjes die in hun eerste levensjaar sterven, voor ons in het leven der wereld niet meerekenen, het spreekt toch vanzelf, dat ze wel terdege meerekenen voor Grod den Reere, die ze schiep, die ze deed geboren worden, en ook met deze menschelijke personen zijn heiligen raad heeft. Prent het u eenmaal duidelijk in, dat de helft der geschapen menschen wegsterft zonder ooit tot helder bewustzijn te komen, en ge voelt opeens, hoe onbarmhartig en redeloos het is, zoo dikwijls ee over den we? des heils spreekt, geheel

deze helft van ons geslacht buiten rekening

te laten.

Onze Gereformeerde kerken hebben dit

dan ook nooit gedaan, en op deDordsche

Svnode is de barmhartigheid zoozeer regel

ereweest. dat onze vaderen in hun ruimte van

feesteliiken blik omtrent deze kinderkens

vaststelden, dat godzalige ouders „niet moeten twijfelen aan de verkiezing en zalig¬

heid hunner kinderen, die uod in hun kinds heid uit dit leven wegneemt." De ge¬

dachte ligt dan ook voor de hand, dat

de schare voor den troon, die niemand tellen kan. voor verreweg het grooter deel

bestaan zal juist uit zulke kinderen Gods, die uit dit leven zijn weggeroepen, eer ze

den striid des levens gekend hebben. En

het kan best zijn, dat de kinderkens, die hun eerste levensjaar niet voleinden, en die

op de geborenen saam reeds bij üe 30 pet

vormen, onder de gezaligden den hoogsten toon zullen hebben. „Uit den mond der

zuigelingen heeft de Heere zich lof bereid."

Dit nu zoo zijnde, dient in de tweede

plaats gevraagd, of de Heere één weg ter

zaligheid heeft, of twee wegen. Ook deze

kinderkens toch zijn alle in zonde ontvan¬

gen en geboren en van 1, ji «te aller tuen-

digheid, aan den dood, ; oer veraocnienisse zelve onderworpen. Loochent iemand dit, dan kan over den heiligen Doop niet

verder met hem onderhandeld worden, maar moet dit punt eerst met hem uitgestreden. We gaan bij onze bespreking dus

uit van de stelling onzer kerken, dat elk kindeke, dat geboren wordt, geboren wordt onder erfsc'nuld en erfzonde, en tenzij ge¬

nade tusschen beide treedt, voor eeuwig verloren is. Ook voor deze helft

van ons geslacht, die wegsterft zonder tot klare, heldere bewustheid gekomen

te zijn, moet dus een weg aer genade ontsloten zijn, anders is er ock voor hen geen

zaligheid. En zoo komen we vanzelt terug op de straks gestelde vraag : is er voor deze kinderkens een andere weg der zaligheid dan die ons in het Evangelie geopenbaard is, al dan niet? Deze vraag toch heeft

geen belang, zoolang men zich voorstelt, dat de quaestie der zaligheid eigenlijk al¬

leen bij volwassenen te pas komt, en dat

er dan ja, ook nog zoo een enkel kindeke is, dat nog wegsterft, maar waarmeê men nauvvlijks te rekenen heeft. Maar deze

vraag wordt van uitnemend en zelfs over¬

wegend belang, zoodra men eenmaal rekent

met het feit, dat de meeste personen die geboren worden in deze categorie der kinderkens vallen, en dat in den hemel de

schare der volmaakt recntvaardigen zeer wel voor de overgroote meerderheid juist uit dezulken bestaan kon.

Nu is het buiten twijfel dat de Heilige Schrift ons hierop een antwoord geeft, dat allen twijfel opheft, en voor geen tweeerlei uitlegging vatbaar is. „Er ij maar één naam onder den hemel qeereven waardoor

de menschen kunnen aalig worden, namelijk de naam van Christus Jezus." Er is voor de vergeving onzer schuld en zonde maar één rantsoen, het rantsoen dat het Lam Gods gebracht heef'c. En ook er is maar één mystiek Lichaam van Christus, waarvan alle gezaligden leden moeten zijn. Tenzij iemand wederomgeboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods zelfs niet zien. Alzoo staat vast, dat ook deze helft der menschenkinderen, die sterven eer ze tot klare bewustheid ontwaakt zijn, niet kunnen zalig worden dan door den Naam van Christus Jezus; geen verzoening voor hun schuld en zonden kunnen vinden dan in zijn bloed; om zalig te worden in zijn Lichaam moeten zijn ingelijfd; en het Koninkrijk Gods niet kunnen zien, tenzij ze vóór hun sterven wederom geboren zijn. Ook al geven we dus voetstoots toe, dat al hetgeen ons verder in het Evangelie over den weg des geloofs en den strijd des levens wordt geopenbaard bij een kindeke van één jaar niet gelden kan, en ook al volgt hieruit, dat de wijze van uitwerking der zaligheid bij zulke vroeg stervenden een andere dan bij de volwassen moet zijn, in de hoofdzaak, in het beginsel mag geen verschil toegelaten. Ook zij moeten voor hun sterven ingelijfd zijn in het Lichaam van Christus, en ook zij moeten voor hun sterven wedergeboren zijn, of ze zuilen in eeuwigheid de zaligheid niet zien. Uit de belijdenis der Dordsche Synode, dat „geloovige ouders niet twijfelen zullen aan de

verkiezing en zaligheid van hun kinderen, die in hun kindsheid uit dit leven worden weggenomen," volgt derhalve uc.t uaar het oordeel der Gereformeerde kerken, God de Heere deze groote menigte der vroegstervende kinderkens, zonder dat wij er iets van merkten, of zij zeiven er iets van ontwaarden, voor hun sterven in het Lichaam van Christus heeft ingelijfd en met het zaad der wedergeboorte begenadigd heeft.

Van tweeën eén dus. (ie moet of alle

deze kinderkens rampzalig spreken, óf ge moet wel erkennen, dat God de Heere machtig is, om ook in een klein kindeke, dat er niets van merkt, de kiem des eeuwigen levens in te leggen. Zelfs moet ge dit toegeven van de kinderkens in den moederschoot. Anders sluit ge van de eeuwige zaligheid uit alle levenloos aangegevenen, en alle die onder de geboorte bezweken zijn; en toch deze vormen reeds 7 a 8 percent. En klimt ge op tot een leeftijd van 7 a 8 jaar, dan moet ge toegeven dat ook in deze kinderkens reeds een groot deel wedergeborenen moet zijn, omdat van de geboren kinderkens ruim 45 percent reeds onder dezen leeftijd sterft. Feitelijk moet ge het dus toegeven van de meerderheid dergenen die zalig worden. Want van degenen die in klaar, helder bewustzijn opwassen, zien we zeer wel, dat slechts de kleinere helft afsterft in het geloof aan den Heere. Neemt ge dus met de Synode van Dordt aan, dat de jongstervende kinderen der geloovigen in den regel zalig worden, en dat uit de wederhelft der volwassenen slechts het kleinste deel de zaligheid beërft, dan volgt hieruit vanzelf, dat de geroepenen ten eeuwigen leven voor verreweg het grooter deel juist onder deze kleinen moeten schuilen.

Zoo blijkt ons dus: i°. dat van de geborenen onder het Verbond de grootste helft wegsterft eer ze tot volwassen leef¬

tijd komen; 2°. dat niemand deswege recht heeft die vroegstervenden buiten de eeuwige zaligheid te sluiten; 30. dat nochtans ook

zij met ons in zonde ontvangen en gebo ren en deswege der verdoemenisse onder

worpen zijn; 40. dat er om uit deze verdoemenisse tot zaligheid te komen ook voor hen geen andere naam gegeven is, dan de

naam van Christus Jezus, en 5". dat der

halve in deze kleinen het wederbarende werk Gods reeds op zeer vroegen leeftijd moet hebben plaats gegrepen, zullen ze ooit het

Koninkrijk Gods zien.

En hiermeê nu is, gelijk ge vanzelf voelt, de plicht en het recht van den kinderdoop

onherroepelijk uitgemaakt.

Dit zou desnoods nog niet zoo zijn,

inaien ge vooraf van elk kind, dat gebo

ren wordt, wiskunstig zeker wist, welk kind oud zal worden, en welk kind in zijn

vroege jaren sterven zal. Dan toch zoudt

ge nog kunnen zeggèn: „Die en die kin¬

deren hebben den tijd; zij zullen straks volwassen ziin: met hen kan dus gewacht

tot ze zichzelven kunnen uitspreken." Maar dit is niet zoo. Ge weet nooit vooruit, en

niemand weet vooruit, welk kind vroeg za.

wegsterven en welk kind groot zal worden

Over allen zweeft de adem des doods, en

bij elk kind dat er geboren wordt, moet ge de mogelijkheid onderstellen, dat het

nimmer tot volwassen leeftijd komen zal. Keuren of uitkiezen kunt en moogt ge dus niet. Ge moet wel al uw kinderen onder één blik saamvatten, en van elk kind dat u geboren wordt of jong in uw huis leeft, hebt ge uzelven te zeggen: „God kon mij dit kindeke vroeg wegnemen. Dan zou ik het zien heengaan in de hope dat God het gezaligd heeft. Ik moet dus aannemen, dat God reeds nu, reeds vooruit, op geheel verborgene en voor mij onbe¬

grijpelijke wijze in dat kind kan gewerkt

hebben. Het kon dus zelfs zijn dat al mijn lievelingen, die om mijn schoot spelen, hoe klein ze ook nog zijn, reeds de eeuwige gifte

der wedergeboorte in hun hart ontvangen hebben." Alleen wie zoo met zijn kinderen leeft, is getroost als God ze wegneemt,

begrijpt vanzelf dat het zonde en schande zou zijn, zoo ze geen Christelijke opvoeding kregen, en leeft met zijn kinderkens saam in de zalige banden van het Genade-

verbond.

Hieruit nu volgt iets zeer gewichtigs. Hij die de heerlijke Gereformeerde be¬

lijdenis niet verstaat, leeft voort in de

meening alsof ziin kinderen die in zijn

huis opgroeien, eigenlijk met heidensche kin¬

deren gelijk staan en alsof er van genade bij zijn kinderen geen sprake kon zijn. Hij laat ze dan wel ter catechisatie gaan

en onderwijzen. Maar toch al zijn kinde¬

ren blijven in zijn schatting doode perso¬

nen, tot tijd en wijle, zoo hij waant, God

de Heere er op later leeftijd een enkele

van roept ten eeuwigen leven. En nu, als ge u zoo de zaak voorstelt, dan natuurlijk ware de kinderdoop een klinkklare ongerijmdheid, en zou niemand den heiligen

Doop mogen ontvangen dan nadat geble¬

ken was van zijn bekeering. In elk ander geval, toch, zou deze Doop zijn oordeel slechts verzwaren. Dan hebben de Wederdoopers vanouds volkomen gelijk, en is op de Doopsgezinden aan te merken niet dat ze er te weinig maar dat ze er te veel doopen; want immers bij hen is het gewoonte een kind van 18 a 19 jaar, dat tot belijdenis komt te doopen, zonder dat er van hartgrondige bekeering voldingende bewijzen zijn. Veeleer hadden de oude Rhijnsburgers dan gelijk, die slechts hun den heiligen Doop toedienden, van wier bekeering tot den levenden God ze zich meenden overtuigd te hebben. Het standpunt der oude Montanisten, en hoewel niet zoo consequent op den heiligen Doop toegepast, ook dat der Labadisten; althans naar het beginsel.

Dit is echter het Gereformeerde standpunt volstrekt niet. Een goed Gereformeerde erkent en belijdt, dat het verborgen werk Gods in de ziel altoos aan elke uiting van levend geloof in ons moet voorafgaan. Dat derhalve als er geloof in ons openbaar wordt, tevens blijkt, hoe God de Heere reeds vooraf in ons gewerkt heeft, opdat dit geloof zich openbaren kunne. Het werk Gods gaat dus voor de Gereformeerden aan elke openbaring van geloof of hooger leven vooraf. En dit werk Gods kan zoolang in ons schuilen en verborgen blijven, dat het jarenlang aanwezig was, zonder dat wij er iets van merkten. Voor de Gereformeerden is elk uitverkorene een voortdurend voorwerp van de bijzondere voorzienigheid Gods. Dus

martelaren.

XVIII.

J,J PIERRE «EI LV.

is van geboorte een Franschman geweest, ^eurthe en T\,r cy'le"Haut in het Departement van de 0ttl' werd v°ezel gehoren. Opgevoed onder het PausSeoPe«d wa J m°nnik. Nadat hem echter de oogen Prediker H,fren VOor het Evangelie der genade, werd hij •ln 153^ i.L Waar'leid. Volgens sommigen zou hij reeds ^er> om ^ -kvangshe gepredikt hebben te Gent. De ?let alleen 6Zen Prediker te hooren, was zoo groot, dat ,'.ern vo]jr(i„ een Schare van ruim drie honderd hoorders ransch verCfla er °°k waren> die, daar zij niet genoeg ,°°r r onden, om hem te volgen, zijne woorden

Plaats vann11, Xertalen- Van 1541 —1544 heeft Bruly 1 hij ri„ .*ra'vijn te Straatsburg ingenomen, als prediaatstgeno ^ransche en Waalsche vluchtelingen. In yke Nederl ,1 vroegen de geloovigen in de Zuidet Nari a.n n hem te leen voor de kerk van Straatsj^gschriftgJ1' ^ toegestaan was, kwam Bruly, van geTvnVïlaUs 0,r,Ln brieven van Martinus Buccius voorzien,

H.^0rnik AVCr'en rï°orreisde de steden Valenciennes, QlkenH ' ^rras en Rikcei i Wnnrrl nre-

J ' ■*■*•** as Pn I» 1 1. . -1X7 J n rt/if nrp.

VA*ue. T) tj overai nee vv uuiu vjuuo pv-

,lJnen dier^? Heiere gaf getuigenis aan de prediking van Qes tr nstknechi- ♦. • • <rynmppntp

1 -^Cren niet weinigen iul

racht' te , berden toegevoegd. Na zijn rondreis vol!!lar hii hei wb„en', keerde hij weer naar Doornik terug, °Pei* deuren 00rd Gods ijverig predikte, soms zelfs met

Toen de overheid en raad van Doornik dit vernam, vaardigden zij een bevel tot gevangenneming van Bruly uit. De poorten werden bovendien gesloten en een bloedprijs op zijn hoofd gesteld. De geloovigen waren door dit heftig optreden van de regeering niet weinig verschrikt. Eenige dagen hielden zij hunnen leeraar verborgen. Toen besloten zij hem uit de stad te verwijderen. Zij deden met hem als de geloovigen van Damascus met Saulus. Zij zetteden hem in een mand en lieten hem des nachts over den muur. Ongelukkig viel er bij zijne nederlating een groote steen uit den muur op hem en brak zijn been. Hij kon dus niet ontvluchten. Des anderen daags vonden de vijanden hem in zijnen droevigen toestand, namen hem op en brachten hem naar de gevangenis. Toen hij in den kerker was, dankte hij den Heere, door wiens wonderbare voorzienigheid hij in Doornik teruggehouden was, om daar openlijk zijnen naam te belijden voor de vijanden der waarheid. Gedurende zijne gevangenis bleef hij volstandig bij de belijdenis der ware leer, zoowel voor zijne rechters als in bijzondere gesprekken en brieven.

Sommigen zochten den gevangen prediker op uit nieuwsgierigheid, anderen om met hem te redetwisten, anderen om door hem onderwezen te worden. Ook vertroostte hij zijne vrouw en medegevangenen door brieven en gesprekken.

Uit zijne ondervragingen heeft hij zelf iets medegedeeld. Zoo werd hem gevraagd, hoe hij over de mis dacht. Zijn antwoord was, »dat de geloovigen, die van den dienaar het brood en den wijn ontvangen, waarlijk het lichaam en bloed van onzen Heere Jezus Christus genieten,niet met den buik of den mond, maar met het hart, de ziel en het gemoed en door den Geest, die het geloof in hen opwekt en versterkt hetwelk de beloften aangrijpt, die er worden voorgehouden, van welke beloften deze de eerste is : Dit is mijn lichaam

aai voor u gegeven wordt; en de andere: Dit is

bloed des IV. Testaments, hetwelk vergoten wordt tot vergeving der zonden. Dit antwoord bewijst, dat Bruly de Gereformeerde belijdenis toegedaan was. De leer der wezensverandering verwierp hij natuurlijk. Zelfs ontzegde hij den naam van Heilig Avondmaal aan de mis. Aangaande zijn gevoelen omtrent het vagevuur ondervraagd, gaf hij te kennen, dat hij slechts één vagevuur of reiniging kende, nl. de zuivering door het bloed van Jezus Christus. «Vergeeft God dan de schuld met de straf?" vroeg hem zijne tegenstander, waarop zijn antwoord bevestigend luidde. Maar de missen, gebeden en goede werken dan voor de dooden! Die waren buiten het Woord Gods ingesteld, was Bruly's antwoord. Evenzeer verwierp hij de vereering der heiligen, terwijl hij hunne aanbidding en aanroeping eene godslastering noemde, die men niet behoorde toe te staan. Evenzeer gaf zijne belijdenis omtrent den vrijen wil geen onzeker geluid. »Vooreerst geloof ik, dat de eerste mensch, die naar .het beeld en de gelijkenis van God geschapen is, vrijheid gehad heeft zoowel tot het goede als tot het kwade; niaar de ellendige en onzalige mensch behield de gave van God niet lang en verloor die door de zonde, en niet alleen hij, maar ook allen, die uit het natuurlijk zaad van Adam geboren zijn.'! Maar aan eenen Christen, gedoopt in het bloed van Christus, die nu in nieuwigheid des levens wandelt, geeft Christus zijnen vrijen wil terug en vernieuwd di^n tot alle goede werken, echter niet volmaakt. »Den vrijen wil bezitten wij dus niet meer, zooals de eerste mensch dien bezat, die het goede, zooals hg wilde, ook kon volbrengen en doen." Wanneer (nu) de werken (in den wedergeborene) goed zijn, komt dat niet voort uit de menschelijke natuur en macht, maar alleen en geheel uit de kracht en de genade van Christus, die in den mensch woont en die werken volbrengt." Op de vraag naar de rechtvaardiging, handhaafde Bruly, dat wij door het geloof gerechtvaardigd

worden. Alleen die menschelijke instellingen nam hij aan, welke tot eenige wettelijke of burgerlijke bedoeling dienstig waren, maar hij verwierp die de gewetens der menschen bonden. Zijne tegenstanders hielden onzen prediker voor een wederdooper, maar hij toonde aan, dat de doop zoowel aan de volwassenen, die in hunne kindschheid niet gedoopt waren, als aan de kinderen moest bediend worden. Alleen die beloften achtte Bruly geoorloofd, welke Gode aangenaam waren. Beslist verwierp hij de Paapsche oorbiecht, daartegenover handhavende de schuldbelijdenis voor God in alles en voor de menschen in die dingen, welke tegen hen gedaan werden. Nog veel andere punten bespraken de geestelijken met hem en voor de rechters beproefden zij hem voor een ketter te doen doorgaan. Doch Bruly ontving van den Heere vrijmoedigheid, om voor de waarheid uit te komen, die naar Gods Woord is. Desniettemin kon dit niet beletten, dat hij, na vier maanden in de gevangenis doorgebracht te hebben, werd veroordeeld om levend verbrand te worden op een langzaam vuur. Dien dood onderging hij zeer standvastig om den naam van Jezus Christus, den i9den Februari ^45. Het lot zijner volgelingen was verschrikkelijk. Myoche werd den 3osten Januari 1545 levend verbrand; de prediker Johan de Bar gebant en Rolland de Grun au pont herriepen voor hun dood, en werden met het zwaard gedood den 3isten Januari en den 5den Februari. Hetzelfde lot onderging den 2Ósten Februari Jacques de le Tombe, een kleermaker uit Roubaix, en zijne vrouw Marie de le Pierre werd levend begraven. Uit Valenciennes vielen op het schavot Henry Rolland. Armand Lignier, die onthoofd, Charles en Anthonius Saudrugt, die levend verbrand, eindelijk Jennette Barens, die levend begraven werden.

De Gaay Fortman.

VAN DE