Zonder die instelling onzes Heeren en deze aanstelling van bepaalde personen, die van zijnentwege als gezanten, gevolmachtigden en boodschappers optreden, zou de verkondiging van dood en leven op verre na dien indruk niet op u maken, en deze klem niet voor u bezitten. Maar nu God de Heere zijn kerk in stand hield; in die kerk boodschappers bleef verwekken; en door

die boodschappers van zijnentwege den weg ten leven en ten doode u bepaaldelijk laat voorhouden en voorteekenen, nu geschiedt week aaii week vanwege God zelf aanwijzing van hetgeen ge te doen hebt, om u te redden van het verderf. Nu ligt er niet maar een Boek, dat ge in kunt zien, en zijn er niet maar lieve broederen die u vermanen. Neen, nu komt er week aan week een roeping tot u ; een levende stem, die u oproept, die u poogt wakker te schudden, en die u alle verontschuldiging voor den levenden God beneemt.

En werp nu niet tegen, dat het dan ook genoeg is, zoo deze roeping éénmaal tot u komt, en dat het althans, zoo ge bekeerd zijt, geen zin meer heeft, u dezelfde dingen nog telkens voor te houden. Want een waarachtig kind van God weet maar al te goed, hoe hij ook na zijn bekeering nog aldoor te kampen en te worstelen heeft met zijn inwonende zonden, en met de

ingeworpen twijfelingen die batan in zijn hart werpt. Dit nu maakt, dat er telkens

aan de vastigheid van zijn geloof geschud wordt. Hoe kon hij, die toch immers geloofde, desniettemin weer in zonde vallen ? Ja, zijn vroegere zonden zijn hem vergeven, maar nu deze zonden ? Maakt dit niet weer scheiding tusschen hem en zijn God ? En is het dan niet alles zelfbedrog, alles inbeelding geweest en ligt hij niet nog in zijn zonden ? In zulk een toestand nu spant Satan alle kracht in, om u van het geloof aan de vergeving der zonden af te trekken ; u in uw zonde al dieper in te wikkelen ; en daardoor uw staat voor uw eigen besef onvast te maken. En daarom is het dan zoo broodnoodig, dat week aan week u

weer van Grods wege betoogd worde, dat werkelijk uw zonden u vergeven zijn) dac dus ook die zonden van de verloopen week van u zijn weggenomen; dat ook die zonden geen

scheiding tusschen u en uwen u-od mogen maken, zoo ze u van harte leed zijn ; en dat derhalve uw roeping niet is, om over deze zonden te blijven broeden, maar om op te staan en tot uwen Vader in de hemelen te gaan, en Hem uit eeuwigen dank alsnu al uw kracht en al uw talent en al uw vermogen door een wandel in nieuwigheid des levens toe te wijden.

Alleen zoo blijft de gemeente gezond. Alleen zoo worden de kinderen Gods op rechte paden gehouden en tegen de macht der zonde geholpen. Alleen zoo leeft in de gemeente die genade, die barmhartigheid en die vrede des Heeren, waarin haar kracht en de spanning van haar levensmoed schuilt.

Maar dan ook omgekeerd moet week aan week van Godswege het oordeel van de verdoemenisse aangezegd aan een iegelijk, die zich tegen het geloof verzet en zich niet met waren harte tot zijn God bekeert. Als een hamer die den rotssteen te pletter slaat moet dat ontzettende Woord van

onzen God week aan week op de zielen dergenen, die zich dusver verhard hebben, neerkomen. Als een tweesnijdend zwaard moet dat schriklijk woord van oordeel en van eeuwige verdoemenisse indringen tusschen de scheiding van ziel en geest en tusschen de scheiding van uw merg en uw gebeente. Het moet u allengs onmogelijk gemaakt worden, om nog langer tegen uw God tegen te staan, zoodat ge ten slotte één van beide doet: óf het aan God gewonnen geven, óf uitgaat, en zegt: Neen onder zulk een prediking kom ik niet weer.

Dan wordt er Sleutelmacht geoefend. Dan wordt de poorte van het Koninkrijk der hemelen geopend en dichtgesloten. Dan werkt de prediking en is in het midden der gemeente een wezenlijke macht. En nu is het volkomen waar, dat we daar zeer verre van zijn afgedwaald, en dat ook onder de Gereformeerden de prediking maar zelden aan deze hooge roeping beantwoordt. Maar toch moet het daar weer heen. Moet daar telkens weer heengedrongen. En mag er niet gerust, eer de Sleutelmacht weer geoefend en in de gemeente waarlijk gevoeld wordt.

Gevoeld vooral hierdoor, dat gelijk de Catechismus zegt, de overtuiging onwrikbaar vaststa:-Ja, waarlijk, zooals die prediker het daar zegt, zoo zal God ook eens in zijn heilige vierschaar oordeelen. Want zoolang er ook maar de minste twijfel rijst, of hst in den oordeelsdag toch misschien nog naar een anderen maatstaf zou toegaan, is alle kracht der prediking gebroken en kan ze geen uitwerking meer doen.

Het meet zijn en blijven, naar Jezus' eigen woord: Wat die prediker daar bond op den kansel, dat zal gebonden zijn in het Koninkrijk der hemelen; en wat hij ontbond in zijn Dienst des Woords, zal eens ontbonden blijken te zijn voor onzen God.

In den band tusschen hetgeen verkondigd wordt en hetgeen bij God geldt, ligt de zenuw van uw kracht, o, prediker, en wee der gemeente die niet waakt, dat deze zuivere predicatie week aan week bij haar plaats grijpe. KUYPER.

- -T

.,€nt tc ï»octi gcömken.'

Een psalm van David, om te doen gedenken, Ps. 38: 1.

Bij onze vaderen was de kostelijke gewoonte in zwang, om den dag van het heilig Avondmaal ook te stempelen tot een dag des Gedenkens.

Ons menschelijk leven ondergaat gedurig schokken en schommelingen; na dagen van kalmte volgen er dagen die ons aangrijpen in

het diepst onzer ziel; en een iegelijk weet ze in zijn eigen leven wel aan te wijzen die dagen, die niet waren als andere dagen, maar waarop dubbel en driedubbel is geleefd, zooals de smart onze ziel verteerde, of hooge vreugd en heilige verrukking over uitredding of duizendwerf verbeurden zegen ons menschelijk hart in spanning bracht.

Onder deze soort dagen zijn er van meer gewonen en van meer fotitengewonen aard.

Meer gewoon kunt ge het noemen, zoo de terugkeering van een geboortedag den levenstoon in het gezin verhoogt; als de dag komt, die u eindelijk in het huwelijk vereenigt met den man of de vrouw uwer keuze; als straks uit dien echt u een kind van God geboren wordt; of als dat kind, straks opgegroeid, tot de belijdenis van zijn Heere komt of slaagt bij zijn optreden in de maatschappij. Reeds zeldzamer maar toch nog van gewonen aard is het feest van uw zilveren bruiloft of een jubileum dat ge in uw betrekking moogt vieren. Immers ook al dit vloeit nog voort uit den stillen, gewonen gang des levens. En wel is de goedertierenheid uws Gods ook in al dezen jubel, maar toch in den gewonen gang des levens mocht van mijlpaal tot mijlmaal de komst dezer vreugdedagen worden ingewacht.

Welnu, reeds al zulke dagen brachten onze vaderen in verband met het heilig Avondmaal.

Ze hadden op deze dagen van verrassenden zegen dieper dan anders uit den kelk van Gods barmhartigheden gedronken. Ze hadden zich weer kleiner en afhankelijker van den Heere hunnen God gevoeld. En bovenal door hun ziel was het ootmoedig besef gegaan, dat ze toch eigenlijk door hun diep zondig bestaan

al dezen zegen verbeurd hadden, en dat het alleen om Christus' wille, dat het alleen uit genade was, dat hun God hun niet gedaan had naar hun zonde, maar hen verrijkt had met zijn eeuwige goedertierenheden.

Zoo verbond zich dus voor het geloofsbesef de opnieuw ervaren goedertierenheid huns Gods met die onuitsprekelijke gave, die hun in het

Kruis van Uolgotha was geboden,

-tn aan weerklonk üe uitroep van IJavid in hun ziel: Om te doen gedenken. En hetzij als jong gehuwden, hetzij nadat God ze in hun kinderen of in hun huis gezegend had, gingen ze op ten Avondmaal, liefst met hun magen en vrienden, die deelden in hun vreugde, om aan dien God, wiens goedertierenheden in der eeuwigheid zijn, het lofoffer te brengen van hun dank.

Maar vooral gevoelden ze daar drang en behoefte aan, als een buitengewone gebeurtenis den golfslag van hun leven had doen aanzwellen, 'tzij dat God de Heere hen bedroefd had door bittere rouwe, 'tzij dat Hij ze verkwikt en verrast had door wondere uitredding.

Dat hing dan meestal aan een gevaarlijke

krankheid waarin ze geworpen waren, of waardoor een hun zoo dierbaar leven wierd bedreigd. Dat hing dan aan gevaren waarin ze onverhoeds door schipbreuk of ongeval gekomen waren. Of ook aan machtige rampen, die hen door oorlog, door gevaar van den vijand, of door een paniek in Oen handel overvielen.

Dat waren dan de dagen, waarin ze het boek Job opsloegen, om nogmaals medicijn voor hun ziel in te drinken uit de bange worsteling van dezen wonderen man Gods, groot in zijn vooorspoed, nog grooter in zijn lijden; groot als hij voor God roept en grooter nog als hij door God wordt berispt.

Dan waren er soms dagen doorleefd, alsof

ae nel uit ae aiepte leger» hun ziel opkroop ; dat banden des doods hen omvangen hadden; en de laatste ster aan den hemel hunner hope scheen ondergegaan.

Maar in die benauwdheid hadden ze tot den Heere geroepen, en 'tzij het Hem dan beliefd had hun vreeze af te wenden, 'tzij dat naar zijn ondoorgrondelijk bestel, hun vreeze kwam; in beide gevallen hadden ze dan toch een Pniël doorleefd. Ze hadden geroepen; ze hadden gesmeekt; ze hadden met hun God geworsteld. En hetzij dan een bijna ongehoopte uitredding hun ziel tot in de wolken deed opklimmen, hetzij dat ze in diepen rouw den uitgang van deze spanning hunner liefde beweenden ; hun God was hun nader gekomen, zijn hand hadden ze gevoeld; zijn voetstap op hun levenspad ontdekt. En zoo was én die vreugd én die rouwe, een daad huns Gods om te gedenken, geworden.

En nu voor dat gedenken koos stille vroomheid dan den gang naar het Avondmaal.

Soms hoort men daar nog van; maar toch het wierd minder; iets wat zich daaruit verklaart, dat het heilig Avondmaal voor zeovelen van Gods kinderen ophield het glanspunt van hun leven te zijn.

Is het goed met Gods lievelingen op aarde, dan is in den Immanuël al hun lust; in hem, dien ze, hoewel Hem niet ziende, nochtans liefhebben met een onuitsprekelijke vreugde. En nu is ongetwijfeld de gemeenschap met dien Goël en Middelaar niet beperkt tot de enkele malen, dat we Avondmaal vieren, en kan ook onder den arbeid, in de stille huiskamer, op de knieëft voor uw legerstede, en zelfs in stille nachten, als de slaap van u wijkt, die zielsgemeenschap met uw Heiland zoet zijn.

Maar toch, hoe zoet en goed die gemeenschap ook door uw ziel genoten worde, toch geeft het 11 nooit, wat het heilig Avondmaal u biedt; want alleen dat Avondmaal heeft de belofte, dat de Heere daar aan dien disch u ontmoeten zal, en door almachtige genade uit den hemel het geloof in uw ziel versterken wil.

Dat Avondmaal biedt u de gemeenschap met uw Heiland niet geïsoleerd, maar in de gemeenschap der heiligen. Het geeft u die gemeenschap niet in mystieke zelfoverpeinzing maar in teekenen naar de ordinantie des Heeren En bovenal het biedt u die gemeenschap in een vorm, rijk door goddelijken eenvoud, die rechtstreeks aansluit aan de bruiloft des Lams die komt.

Daarom moet het heilig Avondmaal voor al Gods kinderen, hier op aarde, wel het rijke glanspunt van hun geloofsleven zijn. Immers het is niet onze keuze; het is geen eigenwillige godsdienst; maar de Heere zelf heeft het ingesteld.

En dit nu juist brengt met zich, dat, zoo er tusschen uw laatste Avondmaal en het Avondmaal dat ge nu gaat vieren, een machtige gebeurtenisse in uw leven ligt, 'tzij van hoog verblijden, 'tzij van diepe en zielverscheurende rouwe, dan moet ge aan dat Avondmaal immers vanzelf aan die aangrijpende ontmoeting met uwen God op uwen levensweg gedenken.

Hetzij het kwam door den storm, 'tzij het door de zachte koelte ging, in elke aangrij-.

penae geDeurtenis van aien aara ligt een Pniël voor uw geloofsleven; en hoe zoudt ge

v.:: T-.J. T : 1 • _. a J _i 1

u*u uy uct nemg Avonuumai weer ae ge¬

meenschap met uw Ontfermer en uw Heiland kunnen zoeken, zonder dat vanzelf, en toch opzettelijk, dat om te doen gedenken voor uw ziel trad?

Slechts tegen één kwaad zult ge hierbij op uw hoede moeten zijn. Hiertegen namelijk dat nooit die bijzondere gebeurtenis uit uw levenservaring het heilig Avondmaal de geheel eenige gedachtenis van het kruis van Christus naar den achtergrond dringe.

Maar hieraan zult geu dan ook niet bezondigen, zoo ge uw leed of uw vreugd waarlijk in het geloof doorleefd hebt, met uw conscientie in verband hebt gebracht, en diep ervaren hebt, wat u niet slechts als kind des menschen, maar als zondaar, en als geredde zondaar, en daarom als kind van uw God overkwam.

Dan toch hebt ge bij uw vreugd geen oogenblik uw Heiland vergeten, noch u tot genieten bekwaam gevoeld dan in de gemeenschap met zijn offerande ook voor uw zonde.

En omgekeerd hebt ge ook bij rouw en smart geen troost in ontspanning of afleiding, maar alleen in de gemeenschap met »Christus en dien gekruist" gevonden.

En dan natuurlijk past het heilig Avondmaal bij uw zielstoestand volkomen; en blijft ook aan dit heilig Avondmaal »de gave Gods in Christus Jezus" voor u de Zonne in de volheid harer glansen, waarbij al wat u in het leven weervoer als in schuilend maanlicht ver¬

bleekt.

Maar veeltij*0 staat het geloofsleven niet

zoo noog.

Dan is er nog zekere scheiding tusschen hetgeen we gelooven voor onze ziel, en doorleven in de wereld.

Men weent dan of men lacht ; men kwijnt weg in smart of jubelt in hooge vreugde, ja, wel niet buiten zijn God, zoodat men nog

ae knieen Duigt, en Diat ot aankt; maar zoo, dat dit alles toch maar bepaald blijft tot het geloof in Gods Voorzienigheid, en niet gemengd wordt met dat hoogere geloofsleven, dat een kind van God in zijn Immanuël heeft.

En dan zou o, zoo licht bij uw Avondmaal op zulk een dag des gedenkens. uw eisen

lijden het lijden van uw Heiland gaan verdringen.

Nu dat mag uiteraard nooit. Dat ware uit geloof in <?»geloof terug te vallen.

En daarom: Om te doen gidenken blijft de roepstem voor Gods kinderen; maar om te kunnen gedenken, moet er ook in vreugd en smart geleefd met uw Heiland

Kuyper.

ë üoto Jonlnicmo.

De inteekening op „E Voto Dordraceno"

(de volledige toelichting op den Heidelbergschen Catechismus) door Dr. A. Kuyper, als premie voor de abonnenten van de Heraut, wordt geopend op de hier volgende voorwaarden.

i°. Het werk zal verschijnen in vier deelen, elk van ongeveer 700 bladzijden groot formaat. In den handel zal het f 24 kosten.

2°. Telkens na een jaar, en wel i°. Juli 1892, i°. Juli 1893, i°. Juli 1894 en i°. Juli 1895 zal een deel compleet zijn.

30. Iedere abonnent op de Heraut geniet het voorrechte» of Netexemplaren voor half

geld, dus voor f 12 per exemplaar te kunnen bekomen. Lezers van de Heraut, die het exemplaar van dat blad niet op hun eigen naam hebben staan, kunnen niet tot dezen prijs inteekenen.

40. De betaling moet geschieden den 30 September, 31 December, 31 Maart en 30

Juni van elk jaar, telkens ƒ 0.75 voor elk exemplaar.

50. Men Kan inteekenen bij de administratie van de Heraut rechtstreeks, en ook door den boekhandelaar, die het exemplaar van de Heraut levert.

In het eerste geval betaalt men door toezending per postwissel, zonder korting van onkosten, op den bepaalden termijn f 0.75 voor elk exemplaar.

In het tweede geval betaalt men aan zijn gewonen boekhandelaar.

6". De deelen worden vrachtvrij toegezonden omstreeks den ien Augustus van elk jaar, zoolang de uitgave loopt, en alleen na ontvangst van het geheele bedrag voor het te zenden deel. Wie bij zijn gewonen boekhandelaar inteekent, ontvangt het werk ook door diens tusschenkomst.

70. Wie zijn abonnement op de Heraut opzegt gedurende de uitgave van het werk, verliest het recht om de volgende deelen te ontvangen.

8°. Nieuwe abonnenten op de Heraut kunnen tot op een later te bepalen tijdstip van dezelfde voorwaarden gebruik maken, mits ze dadelijk hetgeen reeds van het werk verschenen is, bijbetalen. In geen geval kan men latère deelen aankoopen &f 3.— per deel, zonder de vorige te nemen.

9°. Alleen bij genoegzame deelneming gaat deze aanbieding door.

De gelegenheid tot inteekening wordt vanaf heden opengesteld.

Een biljet daarvoor vindt men op de volgende bladzijde in den hoek.

De Administrateur J. A. Wormser.

Amsterdam, Juni 1891.

Amsterdam, 12 Juni 1891. In de Vrije Kerk vraagt Ds. Beuker ons.

dat we met naam en toenaam de gevallen zullen noemen, dat in een Christelijke Gereformeerde kerk iemand is afgesneden, zonder dat de trappen der Christelijke dis¬

cipline behoorlijk in acht zijn genomen; en Doe. De Cock komt op hetzelfde thema.

In antwoord hierop diene, dat we er ons wel voor wachten zullen, 0111 aan den vooravond van de Synode te Leeuwarden, ook maar een enkelen druppel olie in het vuur te werpen.

Blusschen, niet aanblazen is wat we noodig hebben.

We bepalen ons daarom tot de verzekering, dat ons schrijven steunde op verklaringen, die we niet een enkel maal, maar herhaaldelijk ontvingen, niet van malcontenten, maar van mannen die in de Christelijke Gereformeerde kerk hoog in eere staan.

Dit nu op te rakelen dient natuurlijk tot niets. Dat zou slechts beroering brengen in de plaatselijke kerken, waar deze dingen voorvielen, en zelfs een bladzijde uit vroegere Synoden, doen openslaan, die allicht tal van broederen in ongelegenheid zou brengen.

We doen dit niet.

Ons is het noch om verwijt noch om blaam te doen; onze strijd gaat uitsluitend om beginselen.

En dan is het voor ons alleen de vraag, of de leer der Sleutelmacht, gelijk ze door onze vaderen ontwikkeld is, ook nu nog

bij de oefening der kerkelijke discipline m eere wordt gehouden.

Wat nu Doe. De Cock zegt, dat een kerk die Gereformeerd is, iemand wel moet uitbannen, zoo hij den Kinderdoop verwerpt, zonder hem deswege te beschouwen als iemand die buiten het Koninkrijk der hemelen wordt gesloten, kunnen we volstrekt niet met hem eens zijn.

Dat zulk een kerk zulk een broeder zou moeten vermanen en onderrichten, is na¬

tuurlijk; en dat ze, zoo dit niet baat, hem onder censuur zou mceten zetten, is even waar; maar deswege tot uitbanning over te gaan, zouden we niet licht aanraden.

De loop van zaken zou dan ook veelal deze zijn, dat zulk een broeder zelf inziet in zuSk een kerkelijk instituut niet thuis te hooren, en overgaat in een ander instituut.

Desnoods kon men hem overreden, dat

eerlijkheid dit vordert.

Maar uitbanning moet altoos uitbanning blijven, en met geweld kan noch mag een kerkelijk instituut iemand de deur wijzen,

tenzij men acht zuik een broeder als een heiden en tollenaar te mogen beschouwen.

Dit nu wil ook Docent De Cock niet.

Maar juist daarom zou uitbanning hier dan ook niet op haar plaats zijn.

In sommige kerken rijst nog telkens verschil over de vraag, of de mannen bij het gebed zullen opstaan, of evenals de vrouwen zullen blijven zitten.

Nu weet men, dat over de houding onder het gebed aan te nemen in de onderscheidene Christelijke keiken steeds groot verschil van zienswijze heerschte.

In sommige kerken knielt men. In andere blijft men zitten. In weer andere staan alleen de mannen op. In weer andere de vrouwen en de mannen.

Een regel is dus in deze teedere aangelegenheid niet te stellen, en men doet het best met zich te gedragen naar de bestaande gewoonte.

Immers, wie nooit knielt in de kerk, knielt toch thuis voor zijn legerstede. Wie

in de kerk staande bidt, bidt toch aan tafel in zittende houding. Kortom, naar gelegen¬

heid en plaats, gebruikt men allerlei onderscheidene vormen.

En komt men op de symboliek die zich ook in onze houding kan uitspreken, zoo is ook uit dit oogpunt geen der drie vormen op zich zelf verwerpelijk.

Het buigen der knieën duidt dan aan de zelfvernedering en verootmoediging voor Gods majesteit. Het staande bidden wijst dan op de vrijheid en heerlijkheid van Gods kinderen. En het bidden in zittende houding, gelijk dit b. v. bij het heilig Avondmaal altoos voorkomt, verbeeldt de innige gemeenschap met den Eeuwige.

Het ligt dan ook in den aard der zaak, dat er nooit een bindende regel is uit te denken, waarom de man wel en de vrouw niet op zou staan; en waarom hetgeen in de vrouw geen gemis aan eerbied verraadt, wel gemis aan eerbied in den man zou zijn.

En wat eindelijk het practische nut aangaat, zoo helpt het knielen, in zooverre het door de buiging des lichaams de nederbuiging der ziel voor den hoogen God te gemoet komt. Het staande bidden kan zijn goede zijde hebben, in zooverre het ons het besef geeft, dat we uit het gehoor der predicatie tot iets anders overgaan. En het zittende bidden, kan, bij zeer lange gebeden, boven het staande bidden,voorhebben, dat het de ziel rustiger houdt.

Op zichzelf is hier dus geen vaste regel voor te schrijven. Niet op het knielen, staan of zitten, maar op de innerlijke gestalte der ziel komt het aan en op de waarheid in het binnenste.

Dat desniettemin onze vaderen aan het staande bidden van den man in de meeste kerken voorkeur gaven, had allicht voor een deel zijn oorsprong in de hagepreeken, waarbij men altoos als man stond, en de weinige banken, of planken op tonnen, aan de vrouwen werden afgestaan. En dat men, na afschaffing van het knielen, het staande bidden ten slotte invoerde, was, omdat men oordeelde in Gods huis niet te verschijnen als zondaren, maar als kinderen Gods, die de vergiffenisse der zonden deelachtig waren en nu staande roemen in de heerlijkheid van Gods kindschap.

Een afdoende reden om hierin verandering te brengen, is dus niet aanwezig. Maar wel zal men goed doen om zich te gedragen naar deze regelen : i°. dat men in elke kerk zich gedraagt naar de in die kerk van oudsher geldende gewoonte; 2®. dat men noch in de ééne noch in de andere houding iets religieus ga zien, waar de conscientie aan

zou hangen; en 30. dat men door het gebedsleven aan te kweeken, en het gebed zelf meer in vollen zin gebed te maken, vanzelf den vorm naar den achtergrond late glijden, en het zich verliezen in de aanbidding van Gods majesteit in de plaats doe treden van een mat doorworstelen van een langgerekte woordenreeks.

Dienst des Woords (18).

In de eerste plaats moet een Dienaar des Woords de kennis van zijn gemeente dus putten uit de Heilige Schrift. Maar er is nog een tweede bron, die gemeenlijk veel te veel verzuimd wordt, en dat is de Kerkhistorie.

Verplaats ik mij naar Engeland, en wil ik mij in Engeland thuis gevoelen, dan is het uiterst noodzakelijk, dat ik de Engelsche historie bestudeer. Een ambtenaar die onzerzijds niar de Oost wordt gezonden, moet evenzoo de historie van onze Oost bestudeeren, om iets van het volk te begrijpen, waaronder hij gaat optreden. En is het dan niet natuurlijk, dat het zoo ook voor uw op* treden in de kerk van Christus noodzakelijk is, dat ge de historie van deze kerk kent ?

Aan de academie begrijpt een student dat gemeenlijk niet. Nu ja, hij weet dat, kerkhistorie voor zijn examen noodig is, en daarom pompt hij er allerlei namen en jaartallen in, en poogt zoo door zijn examen te komen. Maar eenmaal in den Dienst des Woords geplaatst, zet hij zijn kerkhistorie meest op zij, en denkt: Dat is al vast afgedaan.

En dit nu moet strengelijk afgekeurd.

Immers wat een student aan de academie doet, is zich thuiszetten in het algemeene kader der kerkgeschiedenis, omdat wie daarin niet eerst thuis is, onbekwaam moet worden geacht, om de eigenlijke kerkgeschiedenis te leeren kennen. Het snreekt tnch

wel vanzelf, dat al die namen en jaartallen nog niets dan de liist ziin. waar het eieren-

lijke portret, dat naar het leven geteekend is, eerst later in kan geplaatst. En nu zijn die jaartallen en namen wel lastig, maar die zelfde last wordt op elke lagere school gedragen; want ook voor de vaderlandsche historie is die kennis van jaartallen en namen nu eenmaal het vaste begin. Als ge kennis maakt met een nieuwe familie, moet ge ook wel beginnen met te vragen, hoe de menschen heeten, en er ongeveer pogen achter te komen, hoe oud ze zijn ; maar ge weet daarom zeer wel, dat de eigenlijke kennis van hun persoon, en hun huislijk leven, en hun innerlijke bedoeling, daar eerst later bij kan komen.

Wie dus niets doet dan deze jaartallen en namen er inpompen en het daarbij laat, is niet ongelijk aan den man, die een lijst voor een schilderij koopt en die aan zijn wand ophangt, maar later vergeet het portret in die lijst te zetten. En nu zegge men niet: ,Ja, maar hoofdzaak voor mij is maar dat ik mijn gemeente bouwe en stïchte en vertrooste," want wie zoo spreekt doet even als de arts, die zegt: „Voor mij is het hoofdzaak dat ik mijn patiënt genees," maar inmiddels verzuimt op de hoogte te komen van den toestand, waarin zijn patiënt verkeert; en juist daardoor buiten de mogelijkheid blijft, om hem wezenlijk genezing aan te brengen.

We kunnen daarom den Dienaren des Woords niet sterk genoeg aanraden, om toch hun studie van de kerkhistorie voort te zetten. Vooreerst de studie van de algemeene kerkgeschiedenis, om de kerk in haar geheel beter te leeren verstaan en begrijpen. Maar dan ook vooral de historie der Reformatie, om beter te leeren inzien, wat onze vaderen in hun strijd met Rome dreef; van welke beginselen ze daarbij uitgingen ; en wat methode van reformatie ze daarbij in practiik brachten, d,>

zou zooveel bitterheid wegnemen uit de wederzijdsche verhoudinp' tusschen Dnlenntia

en Separatie.

En dan worde in nog enger zin, maar op breeder schaal, vooral de kerkhistorie van de kerken hier te lande ernstig beoefend. Men kan onze Nederlandsche kerkelijke toestanden niet begrijpen, zoo men het verleden niet kent. Zoo men niet weet, hoe hier het eerst Christelijke kerken gesticht zijn; hoe deze kerken toen onder de macht van Rame zijn gebracht door Bonifacius; hoe daarna al spoedig een reest van verzet tegen Rome hier ontwaakt iswat er toen gedaan is om onze kerken tot reformatie te brengen; op wat wijs onze vaderen te werk gingen bij de recor.stitueering der kerken; hoe ze toen hun kerkbestuur hebben ingericht; hoe toen onze belijdenisschriften in de wereld zijn gekomen en kerkelijk gezag erlangden; en welk een strijd van allerlei aard, onder dit alles door, destijds gevoerd is, om de lijnrecht en het pad zuiver te houden.

Doch ook daarbij blijve men niet staan.

De onderscheidene stroomingen, die thans onder de GertiOrmeerden van allerlei schakering hier te lande zijn waar te nemen, zijn geen nieuwe stroomingen. Gelijksoortige bewegingen werkten heel de historie onzer kerk door, meer dan drie eeuwen lang. Die schakeeringen blijken saam te hangen met den onderscheiden volksaard in onze provinciën. Ze blijken haar oorsprong te hebben in neigingen, die van onzen volksaard onafscheidelijk zijn. Er zijn er altoos geweest, er zijn er nog, en er zullen tot op de wederkomst des Heeren blijven, eenerzijds meer mystieke, anderzijds meer formalistische neigingen; nu eens zal er practische zin werken; dan een diep onderzoekende geest; nu eens zal het anabaptistisme opduiken, en dan weer het antinomianisme. En al die schakeeringen en stroomingen, die ge in de historie dezer kerken te aanschouwen krijgt, vindt ge terug in de levende personen met wie ge te doen hebt.

ent ge nu de kerkhistorie, dan begrijpt ge zulk een richting; ge doorziet de neigingen