Konins Incognito

(Twaalfde spel)

Sde Tafereel (DE HOF).

Maria Magdalena: Salome! Denkt TJ dat we nu weer verder kunnen gaan?

Salome: Ja, kind. De aardschokken schijnen nu voorbij te zijn.

Maria Kleopas: Ik ben eigenlijk niet bang voor aardschokken. Maar wat ik naar vond, was de manier waarop die Tempelwachten ons voorbijrenden. Het leek alsof ze uit de Hof kwamen.

Salome: Het geeft niet. Ze zijn nu weg.

Maria Kleopas: Maar er kunnen er wel meer zijn... Laten we de andere kant omlopen. Daar is een achterdeur, vlak bij de tuinmanswoning.

Maria Magdalena: O ja! Dan hoeven we ook niet langs — de kruisen.

Maria Kleopas: En dit is werkelijk korter. Hier de hoek om en dan gewoon de muur volgen... Hier ergens moet een poortje zijn...

Salome: Ik heb het... onbewaakt... en open.

Maria Kleopas: Gode zij dank... Ssst!... zorg dat de deur niet in het slot valt.

Salome: Welke kant nu?

Maria Magdalena: Doorlopen tot U brj de bron komt, in het midden van de tuin... Het is donker onder die olijvenbomen.

Salome: We zijn er zo doorheen... Ik geloof niet, dat er hier iemand in de buurt is.

Maria Magdalena: Als we niet naar binnen hadden gekund, had ik me geen raad geweten. Zolang je maar iets kunt doen, hoef je niet te denken... We zullen tenminste het gelaat van de Meester weer zien en voor het laatst Zijn voeten kussen, en ons, als we wanhopig zijn herinneren, dat onze liefde tot het einde met hem was.

Salomo (ziende dat Maria Magdalena haar zelfbeheersing verliest): Ja kind. Maar over een poos zal het gemakkelijker vallen aan hem te denken, zoals hij altijd was. Zo heeft God het in Zijn genade beschikt. We vergeten het roerloze en koude lichaam, het waskleurig gelaat, en onze doden worden ons in onze herinnering levend en gelukkig teruggegeven... Hier zijn we bij de bron...

Maria Magdalena: Nu langs dit smalle kronkelpad, in oostelijke richting. Het graf is in de rotsen uitgehouwen en aan beide zijden staat een hoge cypres. En boven de ingang rankt — O, Salome!

Salome: Wat is er?

Maria Magdalena: Dat heb ik vergeten! De ingang is gesloten met een grote steen. Wie zal die voor ons wegrollen?

Maria Kleopas (ontsteld): Oh, nu hadden we toch Johannes mee moeten nemen.

Maria Magdalena: Er waren vier mannen nodig om hem er voor te wentelen.

Salome (vastberaden): Ik ga nu niet meer terug. Misschien kunnen we wel hulp krijgen van de tuinman. Hij is hier straks vast wel in de buurt aan het werk, en als —

Maria Magdalena (haar onderbrekend): O, kijk eens! Daar is het graf... Maar de steen is weggerold.

Maria Kleopas: Er is iemand voor ons geweest.

Salome: Ben je er zeker van, dat dit het goede graf is?

Maria Kleopas: Hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten. Daar zijn de cypressen en de vMlde wingerd boven de ingang —

Salome: Misschien heeft Jozef van Arimathea —

Maria Kleopas: Natuurlijk, dat is het.

Maria Magdalena (wegrennend): Ik hol vooruit om te kijken.

Salome: Natuurlijk is het Jozef. Hij rekende er natuurlijk niet op, dat wij zouden komen en wilde toch dat alles goed verzorgd zou gebeuren. Een goede man. Ik geloof, dat dit zijn eigen graf was, dat hij voor zichzelf had bestemd en in ieder geval is het prachtig.

Maria Magdalena: (roepend terwijl ze hard in hun richting terugloopt): Maria! Salome! Hij is weg!

Salome: Weg?

Maria Kleopas: Wie is weg?

Maria Magdalena: De Meester! — er is daar niemand en het lichaam is weg! — Het is gestolen! — Ze hebben Hem weggenomen! — Waar is Hij? — We moeten Hem vinden! — O, Rabbouni, Rabbouni, wat hebben ze met U gedaan?

Salome (die met Maria Kleopas enkele kreten van afschuw heeft geslaakt): Maar Maria, lieve!

Maria Magdalena: Laat me gaan! Ik moet Johannes en Petrus halen!

Maria Kleopas: Wacht even, Maria!

Maria Magdalena (roepend, terwijl ze wegloopt): Rabbouni! Rabbouni! — waar zijt Ge?

Maria Kleopas: Het helpt niet. Je kunt haar niet tegenhouden... Dit is heel vreemd, Salome.

Salome: Ze heeft zich vergist. Ze heeft natuurlijk niet goed gekeken.

Maria Kleopas: We zullen het dadelijk zien... Nou!

Salome: Het graf is geopend, dat is zeker.

Maria Kleopas: En het lichaam is weg — dat is ook zeker.

Salome (met een verschrikte kreet): Grafdieven ?

Maria Kleopas: O nee! Dat is te afschuwelijk.

Salome: Het lichaam van de Meester gestolen! — wat zal Zijn moeder zeggen? — En Johannes! (met plotselinge ontzetting) O, Maria! Kijk, daar die twee mannen in het wit.

Maria Kleopas: Zij zien er niet als rovers uit.

Salome: Zij lijken meer op — ik ben bang voor ze.

Gabriël: Er is niets om bevreesd te zijn.

Maria Kleopas: Heren, of ge engelen of mensen zijt —

Raphael: Waarom zoekt ge de levende bij de doden ?

Salome: Helaas heer, wij zoeken —

Gabriël: Ik weet het. Ge zoekt Jezus van Nazareth, die ze gekruisigd hebben. Hij is opgestaan uit de doden; Hij is hier niet. Zie de plaats waar ze Hem gelegd hebben.

Salome: Is Hij opgestaan?

Raphael: Zoals Hij gezegd heeft. Ga en vertel het zijn discipelen — en Petrus — dat Hij hen als vanouds is voorgegaan naar Galilea.

Gabriël: Daar zult ge Hem zien. Dat is de boodschap die wij moesten brengen.

Proeve van bewerking uit „Koning Incognito" door

Dorothy Sayers.