iferatsi

ban ö?

fUrtat l« Itt&trfcitfe»

• Het auteursrecht van clea taisoud van dit blad wordt veraekerd overeenkomstig de wet van M Juni 1833 (Staatsblad iffo. 124.J

, wordt geregeld des Vrijdags aan de geabonneerde» verzonden, paragen van medewerkers, ingezonden stukken en alles wat verder den inhoud van V s te adresseeren aan de BEDA6TDS. Abonnementen en Ad verten tien

ïr,^^ MI5iS,TE4TIE: bureau: Warmoasstraat SS, «9 Amsterdam

ian« Cn> later dan Donderdag 's namiddags te 12 uren worden óntvattgesu eu voor ket nummer van die week niet meer in aanmerking kome»,

m

Ê

sBSS

ndaa 19 Januari 1908 Nü. 1568

&tKKUlGBODtspFtjS: franco aan huls, per driemaanden f 1.20, voor België per jaar f 5 30 bij vooruitbetaling, voor het verdere Buitenland en Ned.-Indiê per iaai ft bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers f —,i®. Abonnementen worden aangekomen door het Bureel te Amsterdam, Boekhandelaren, Postdirecteuren en*.

MvertaBtt'J®; van i tot 8 regels f 1/dO, voor eiken regel meer f —.80, Aanvragen en vermelding van liefdegaven ƒ —,12 per regel.

j^co föege.

Tweede REEKS.

XVI.

Want wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt de schade van zijne ziele? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziele?

Matt. 16 : 26.

Het Rijk der hemelen is een Koninkrijk, orndat het door een Koning gesticht wordt en ln zijn geestelijke ordonnantie, gelijk men een bmnvorde noemt, monarchisch bestaat.

i i-an n'et ant*ers> omdat het niet enkel zedelijk, maar voor alle dingen zelfs reli,van aard is, en de zaligheid en heer'Jkheid stelt in het rechtstreeks onderworpen zijn van alle schepsel aan de Goddelijke ordening. De heerschappij van God moet a 200 'n _ dat Rijk volkomen wezen, God moet er in heerschen langs alle lijnen. God ue. .serJ~ moet er alzoo Koning in zijn, en e is het alomvattend opperbestuur Gods //'fr emel en aarde, dat in dezen koninkbestuu^t™ uitkomfc. voor zoover dat Opperbewustzijn en ov.f, geestelÜke wezens, die

en menschen nTh™' t ^ onbezielde schend heerschappij over de

veeleer wordt re !gKVait daarom niet we&

de heerschappij over '?

p]pma„t„- 1 °e stof en over de

dementaire krachten der natuur treedt het Koninklijk karakter van het Opperbestuur Tods niet aan het licht. Een Koningschap onderstelt onderdanen met zelfbesef, die door den Koning geregeerd worden, 'tzii m^t dwang, 'tzij omdat ze het zelve alzoo wjacn en begeeren. Ia het Koninklijk ckr -melen nu grijpt alleen dit laatste plaats. De K ! , , ?a' wüiig zijn tot zijn heirdag". uitrfr t,. *n2 van Vader en kind wordt

tusschen"dgezcnaKe -pers00!fke verhoud^

r . ".. Koning en hen over wie Hij tot ?n ' 1 Z.'JU regiment is doordringend wust 'h Pt" u'S;ersten omtrek van het zelf bemi,i j-e.s 5^an Van zijn onderdanen. Is eenvolei nH* nkl'ijk der hemelen tot in de

He;j In^ van zijn heilig ideaal werkelijkleven ^eworden> dan is het zelfbewust . 1 yan wie er toe zijn ingegaan, geheel p ooid tot in zijn rijkste uitingen, en is ze. volkomen ontplooiing langs alle lijnen !a alle vormen door God als onzen in0"1 ^5 keheerscht. Zooals de zon lieerscht geheel ons zonnestelsel, zoo heerscht dan 7 , 'n heel zijn geestelijk Koninkrijk, ronder eenige leemte, zonder dat er eenig ft ^ tekort 's> zonder zweem van ® s dat nog onheilig of ongelukkig ware. In oikornen zuiverheid. En geheel de onbezielde sehepping zal dan slechts één doel meer heben, om namelijk in het uitwendige en zienijke de heerlijkheid van dat Koninkrijk te

verluchten.

Deze toestand is thans nog niet aanwezig, ie toestand treedt eerst in, als de voleinding er eeuwen komt, en er geen nacht meer Z1jn zal, d. i. als de tijd in de eeuwigheid d> 1YersJonden worden. Tot zoolang bestaat en , °"'nkrijk nog alleen in de hemelen heilig, a s het ideaal dat komen zal, en wordt daarop,, aarde het Koninkrijk der hemelen 0p aamd. Maar inmiddels ving het aan, om aar"e gerealiseerd te worden. Nog on- Komen. In een toestand, die den herboren zondaar wel als „nieuwen mensch" vindt, maar zonder dat daarom de finale afsnijding van de zonde van zijn innerlijk leven nog tot stand gekomen is; en wel als „kind van God," maar zonder dat de dienstbaarheid der verderfe»sse nog geheel is te niet gedaan. Er kleeft aan zen. «nieuwen mensch" nog zonde, en hij is qA den staat van ellende. Al is dus aile Z-^n ,KoninS geworden, God is nog niet vooH m • ^em 2eworden. Er heerscht een dat u °pi^e gestand, en dit brengt te weeg beklp ^ *5°n'nSsc'naP van Christus plaatsschan Voor ^et rechtstreeksch Koningnipt\.ii'an ^°d optreedt. Christus, omdat hij 00u een de Zone Gods en zelf God, maar , mensc^len is, kan rechtstreeks ook al w f ^s^ben met de uitverkorenen, ook ovo* ^Un nog zonde aan, en hij kan in staaf 05 3 heerschen, al verkeeren we nog keerlijkheïtf e^e.rlde' en n°g niet in dien van z'ch gennm Zelf.h5eft hij onze zonde op Van daar 'S in onze ellende ingegaan.

„Mijn KÓnint --,^s gedurig spreekt van: het Koninkriii/j ' omdat hij 't is, die in rijk van God a, femelen- i« het Koninkverschijnt. Hij ;ƒ Plaatsbekleedend Koning En eerst als alle C ^'ddeiaar en Koning, gedaan en de laatste0"-2 Zal zl}n te niet en alle ellende in heerruu is overwonnen. neemt deze plaatsbekleedï„rd 'S verJkeerd' God zelf alles en in aS einde' zai Koninkrijk ..n God 2? ft-

er

en het worden

overgegeven. Christus blijft ook dan het Hoofd van het Lichaam. Dat blijft hij eeuwiglijk. Maar het Opperkoningschap van God Drieëenig werkt daa rechtstreeks.

Het grond verschil tusschen beide ligt alzoo hierin, dat het plaatsbekleedend Koningschap van Christus strekt orn dan toestand, die komen moet om het rechtstreeksch Koningschap van God Drieëenig mogelijk te maken, voor te bereiden en te doen komen. Er is nu nog onzuiverheid van binnen, en er zijn nog vijanden buiten. Zonde en ellende is nog niet 'te niet gedaan. Dat gaat nht op eens. Hiertoe moet een lang proces worden doorloopen. Zooals de engel het uitriep in het visioen van Patmos: De oogst der aarde moet eerst rijpen. (Openb. 14 : 15). Die afvallen moeten eerst rijpen voor het verderf, en die ingaan, moeten eerst rijpen voor de heerlijkheid. In zulk een toestand nu, kan alleea hij het Koningschap uitoefenen, die, zelf God zijnde, tegelijk de Zoon des menschen i% en alzoo rechtstreeksch contact met ons menschelijk aanzijn heeft. Van daar dat Jezus zelf in Matth. 25 : 31 v.v. zegt, dat als de rijpwording, als het geestelijk proces zal voleind zijn, niet de Zoon Gods, maar de Zoon des menschen zal zitten op den Troon zijner heerlijkheid, en dat de Zoon des menschen alsdan als Koning (vs. 34) het oordeel vellen en de schifting voleinden zal.

Hiermede nu hangt 't saam, dat onze Koning tevens is onze hoogste Profeet, en onze eenige Hoogepriester. In een koninkrijk dat niet zuiver geestelijk is, wordt de macht, de 'heerschappij, steeds meer van de geestelijke factoren van het leven des volks afgescheiden. Ia de ordening van Malchizedek was nog het Koningschap mat het Priesterschap .vereenigd. Zoo was het opgekomen uit het regiment van den vader over zijn gezin. In het gezin berust bij den vader niet alleen de macht om te regseren, maar ook de geestelijke verantwoordelijkheid om zijn gezin geestelijk te leiden. Macht en geestelijke leiding z;jn ia het vaderschap nog één. Zoo kon het dus niet anders, of aanvankelijk moest ook bij het opkomen van het Koningschap, in den Koning tevens de priester optreden, en dit is het oorspronkelijke standpunt, dat ons in de Schrift als de ordening van Melchizedek wordt afgebeeld. Van daar voor den Messias de profetie in psalm 110: „De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester naar de ordening van Melchizedek". En dit werd gezegd nadat in de voorafgaande verzen eerst het Koningschap van den Messias was uitgeroepen: „Zit aan Mijne rechterhand, totdat Ik uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank uwer voeten". Nu nog leeft de poging, om het Koningschap met het Priesterschap te vereenigen, na in de Caesaropapie, gelijk die het sterkst in Rusland, maar ten deele ook nog in enkele Luthersche landen voortduurt, doordien de koning tevens verklaard is tot Opperste Bisschop, summus episcopus, Deze Caesaropapie is echter niets dan machtsaanmatüging tegenover de Kerk van Christus. Beiden de Koninklijke macht en de Bisschoppelijks hoogheid zijn er geheel uitwendig saamgebonden. Alle innerlijke eenheid ontbreekt. Ook al is de koning persoonlijk een geheel ongeloovige, hij blijft „opperste bisschop". Ia den goeden gang van zaken daarentegen zijn almeer het koninklijk gezag en de geestelijke hoogheid uit elkander gegaan. Het 'één. is a'meer van het andere afgescheiden. En zoo is ook in Israël, onafhankelijk van het Koningschap, de priester opgetreden, en trad tusschen deze beiden de profeet op. De profeet om onder de leiding des Geestes het hooge ideaal te doen schitteren, de priester om door offeren de zonde des volks te verzoenen. Het ééne volle ambt splitst zich alzoo in tweëen. Eenerzij ds het Koningschap, om het gezag uit te oefenen en het volk te regeeren, en anderzijds de twee geestelijke ambten van den profeet en den priester, om de geestelijke leiding van het volk op zich te nemen. Voor het uitwendig leven de Koning, voor het inwendig leven de profeet en de priester.

Maar natuurlijk, in het Koninkrijk der hemden kon deze scheiding niet voortduren. Die scheiding was opgekomen uit de gedeeldheid van ons leven, uit de scheiding tusschen het hoogere en het lagere leven van het volk, uit de persoonlijke onheiligheid van zoo menigen koning onder de koningen der aarde. De kracht, waardoor zich dientengevolge het Koningschap staande hield, was de kracht van het uitwendig geweld. Dè onwilligen werden niet overtuigd en geestelijk omgezet, maar door den sterken arm gedwongen om het gezag van den Koning te erkennen en er zich aan te onderwerpen. Maar in het Koninkrijk van Christus viel dit alles weg. Zijn regiment

is een geestelijk regiment. Hij dwingt niet uitwendig, maar herbaart en overtuigt inwendig. Hij legt bs g op het innerlijk leven. „Het Konïnk*5 ^n1?omt niet met inwendig gelaat, het is oinnen m u '. Het zijn geestelijke factoren, waardoor dc Christus over Gods kinderen heerscht. Hij grijpt ze in de ziel, hij grijpt ze in hun geestelijk leven aan, en zet ze innerlijk op zulk een wijze om, dat geheel hun inwendig bestaan zich naar hem toekeert, js, dat hij ze inlijft in zijn mystiek lichaam. Hier kon alzoo naast den Koning voor geen op zichzelf staand profeet of priester plaats zijn. Deze Koning kon geen Kon» ?g zijn, tenzij hij vanzelf profeet voor ons bewust, en priester voor ons ethisch leven zij. AUeen doordat hij onze profset en onze priester is, kan hij onze Koning zija. Deze drie ambten smelten bij hem in één alomvattend ambt saam. De drie lijnen van het drievoudig ambt in Israël vereenigen zich in hem tot hooger eenheid. Hij geeft in volkomen wijze wat het Profetisme in Israël nog slechts voorbereidend gaf, de volkomen openbaring der waarheid omtrent den hemel en omtrent onze aardsche toestanden, en omtrent het Goddelijk ideaal, waarheen 't al zich beweegt, en waarvoor het alles lijpt. En zoo ook, hij geeft op reëele en volkomen wijze datgene, wat de Priester in I-;rael slechts zsnbceldig kon voorstellen, de verzoening van den zondaar met den heiligen God. Hij offert het lam niet, maar is zelf het L-im dat de zonde der wereld wegdraagt. En eerst doordien hij als priester ons verzoent, en als profeet ons het klare inzicht in wat is en was en komen zal, gegeven heeft, werkt doeltreffend die geestelijks en koninklijke rn?.cht, waardoor hij over de geesten met volstrekt gezag heerschen kan. Hier treedt een zuiver geestelijke nacht op, die onbeperkt heeKachen*»tl, ciuii ük, orale kunaaa heerschen, niet de geestelijke beweging terugdringt en de geesten met het zwaard overweldigt, maar die de onderdanen inwendig verovert, in hun eigen wezen aangrijpt om ze niet meer los ie laten, en nu Hun geestelijke opbouwing in zulk een zin voleindt, dat ze als „levende steenen" worden voor den tempel waarin God zal wonen.

Daarom nu moest in Christus de Koning en de Profeet één zijn. Bij de anti-christe lijke macht ziet ge daarentegen in het visioen op Pathmos juist het tegendeel. Eerst komt het Beest uit de zee op, en in deze verdierlijkte rnenschengestalte dient zich de antichristelijke koningsmacht aan. Maar daarna komt er een ander Beest op uit de aarde, en de verdierlijkte rnenschengestalte die hierin verschijnt» is geen koning, maar profeet; profeet alleen ; en deze maakt zich nu op, om geestelijke leiding aan het volk te geven, opdat het 't beeld der anti-christelijke koningsmacht zou aanbidden, zijn merkteeken ontvangen, en in zijn handel en wandel, d. i. in zijn maatschappelijke saamleving, zou uitsluiten al wie dit merkteeken niet droeg.

Heet nu het Rijk dat met Christus komt, een Koninkrijk, omdat het monarchistisch-geestelijk bestaat, en een Koning er de heerschappij in voert, toch treedt dit Koninkrijk op in zeer onderscheiden gestalte. Genomen gelijk het in het bestel Gods in bestek was gebracht, is het één, maar in den loop van zijn geschiedkundig» ontwikkeling neemt het een zeer onderscheiden gedaante aan. Het is een Rsjk, dat grenzen heeft, waardoor bepaald wordt v/at er wel, en wat er niet toebehoort. Ook dit Rijk heeft zijn eigen gebied, en daarbuiten ligt een gebied, dat onder een geheel andere bedeeiiag staat. De grens, die afbakent wat tot dit Rijken wat tot het daarbuiten liggend gebied behoort, moet alzoo overschreden worden, zal men in dit Koninkrijk ingaan. Men kan het naderen, en zelfs er niet verre meer van zijn, dat men toch er niet toe komt om de laatste schrede tot over de grens te doen, en staat er dan nog buiten. Geheel in den zin zooals het tot den rijken jongeling heette: „Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods"; maar toch kou hij den laatsten stap niet doen, en zoo ging hij niet in, maar bleef staan op het gebied dat er buiten ligt, zij 't ook vlak naast de grens. Dit sluit natuurlijk alle vaagheid in de opvatting van dit Koninkrijk uit. Er is niet een zwevend geestelijk gebied, dat ongemerkt van het ééne in het andere overgaat, en waartoe men rekenen kan al wat naar het ware, goede en schoone zweemt. Het is een Rijk, dat zelf uitwijst waar het wel, en waar het niet is, en daarom steeds een overgang eischt. Een overgezet zijn uit het rijk van satan in het Koninkrijk van den Zoon der Liefde. Een getrokken zijn uit de macht der duister¬

nis naar het rijk, waar zijn wonderbaar licht schijnt. Een overgaan uit den dood in het leven. Vooral deze laatste uitdrukking der Schrift trekt de grens zeer scherp, en neemt de tegenstelling tusschen wat binnen en wat buiten het Rijk ligt, zeer concreet. Juist dat overgaan, dat overgezet en overgebracht worden uit het onheilige in het Rijk van Christus, is daarom door Johannes den Dooper, en door Jezus in zijn eerste optreden, zoo sterk op den voorgrond gesteld. Het Koninkrijk van Christus was er eerst niet. Ook niet in Israël. Maar nu kwam het, het was nu nabij gekomen, en een iegelijk die God vreesde, werd nu opgeroepen, om over te gaan en in dat Koninkrijk in te gaan, in te gaan door bekeering; en om dezen overgang en bekeering zinbeeldig te bezegelen door het ondergaan van den Doop in den Jordaan, straks door den vaurdoop van Christus te volgen. Zelfs van geleidelijken overgang is alzoo geen sprake. Wat was, vloeide niet ongemerkt in wat komen zou, over. Er was breuke, er was uitgaan uit hetgeen waarin men was, om alzoo over te gaan in het nieuwe dat te komen stond, om zoo eerst in het Koninkrijk der hemelen in te gaan.

Neemt ge nu dit Koninkrijk der hemelen naar zijn Goddelijk bestek, in zijn ideale opvatting, en gelijk het eens in de voleinding der eeuwen zijn zal, aan staat het voor u als het Rijk van volkomen zaligheid, heiligheid en heerlijkheid. Dan is tweeërlei verworven. Ten eerste de uitzwering en uitbanning van al wat uit de demonische wereld, uit de zonde des menschen, en uit de ellende, die op de zonde volgde, èa in de geestenwereld èn op onze menschen wereld, zich tegen God in het creatuuriijke genesteld en zich vijandig tegen Hem gesteld had. En in de tweede plaats, keert dan niet de toestand terug, die vóór den val bestond, met het paradijs gelijk het was. Immers in dien paradijsstaat was de menschelijke ontwikkeling nog pas begonnen, en was ze nog in geen enkel opzicht voleind. Na de uitbanning van zonde en ellende begint nu het paradijsleven niet opnieuw, maar verschijnt de creatuurlijke wereld in haar voleinde en voltooide ontwikkeling. In het paradijs kon de mensch nog vallen, in den staat van het voleind Koninkrijk Gods is dit uitgesloten. De gezaligde engelen en de gezaligde menschen zijn boven het gevaar van val in zonde verheven, en al wat uit den mensch, ware hij niet gevallen, bij rijker ontwikkeling zou zijn voortgekomen, is, na den jongsten dag, in het Koninkrijk der hemelen, niet maar potentieel, maar in vollen zin en in volle mate verwerkelijkt. Satans macht en invloed op ons menschelijk geslacht is d n te niet gedaan, en de mensch is niet meer aan eigen wilskeus overgelaten, maar ai wat geestelijk leven heeft, wordt dan in eijn geestelijk bestaan door Christus als zijn Koning beheertcht. Terugval is ondenkbaar. Niemand kan uit zijn hand rukken, wat hem door den Vader gegeven is. Het hooge ideaal is dan werkelijkheid geworden. Alle vrucht is gerijpt. De volmaaktheid Gods spiegelt zich af in een volmaakte schepping. Het „God zag dat het goed was," uit de ure der schepping, is dan ook toepasselijk op wat uit de schepping geworden is. Niets staat meer tegen. Het „heilig, heilig, heilig!" in den lofzang klimt uit de zuivere heiligheid der geesten op. En God is alles en in allen.

Maar dit is niet de toestand, die aanstonds intreedt. Zelfs in de hemelen toeft de openbaring der volkomen heerlijkheid nog. Ook in de hooge geestenwereld gaat de strijd nog door. Michael en zijn engelen voeren nog aldoor den strijd met de Draak en zijn trawanten. En zoo ook op aarde begint dat Koninkrijk met binnen zeer enge grenzen besloten te zijn. Een kleine kudde, Een kring van enkele getrouwen. En zelfs in dien kring, zoo klein als hij is, de strijd nog altoos doorgaande. Er komt allengs voor dezen Koning een volk, een eigen volk, een verkregen volk, maar dat volk staat als een I kleine schare tegen de machtige volken der I aarde over. En ai is na Jezus hemelvaart deze kleine schare aangegroeid, en al vind; Jezus thans zijn o iderdanen onder alle volken en natiën, toch is zelfs nu nog die groep onder de kinderen der menschen. die beslist den overgang maakte, en in het Koninkrijk der hemelen is overgegaan, noch in aantal, noch in macht, met de breede schare die buiten staat, ook maar te vergelijken. In dit zijn historisch verloop is bovendien de herlijkheid van het Koninkrijk nog allerminst tot openbaring en ontsluiering gekomen. Het uitwendig vertoon der wereld haat Gods kind, omdat het zijn hoogen eisch niet zou kunnen bevredigen, maar ook de naar buiten treding van de heerlijkheid wordt nog teruggehouden. De ellende duurt voort, ze wordt voor hen, die in het Koninkrijk zijn ingegaan, juist ter oorzake van dat ingaan,

nog vaak verhoogd. En niet alleen dat de heerlijkheid nog toeft, maar ook de doorwerking van het heilig karakter van het Koninkrijk kan het nog slechts tot een begin van zijn hooge glanzen brengen. Niet dan een klein begin van de volkomen gehoorzaamheid, zegt onze Catechismus, wordt hier op aarde zelfs in de besten en vroomsten gevonden, en eerst in hun dood sterven zij der zonde af. De strijd, die aan de volkomen openbaring van het Koninkrijk der hemelen in de geestenwereld nog altoos voorafgaat, ia een worsteling tusschen de boaze en de heüige geesten, vindt alzoo op aarde zijn tegenbeeld in tweeërlei worsteling. Ten eerste in de worsteling tusschen hen die God vreezee, en hen die zich tegen Hem stellen. Maar ook ten tweede in de onderdanen van Koning Jezus zelf. De zonde werkt na. De demonenwereld poogt nog steeds de onderdanen van onzen Koning tot ontrouw te verlokken. En alleen doordien de geestelijks heerschappij, die er vaa Christus uitgaat, zoo overweldigend is, wordt de terugval van de zijnen voorkomen. Niet zij handhaven zich zelve. Het is hun Koning, die beschermend zijn hand over hen uitstrekt. Maar met dit al openbaart het Koninkrijk zich ook in hen nog niet dan ia gebrekkigen vorm. Wie in Jezus is ingelijfd, kan niet meer zondigen met de zonde van Adam, en afvallen, want hij is uit God geboren, maar de glans der heiligheid blijft nog door het stof der zonde verdoofd.

Doch al is de heerschappij van onzen Koning hierdoor nog ingèpeskt, toch bepaalt ze zich allerminst tot de heerschappij over het nieuwe leven in de wedergeborenen. Door geestelijk in te werken op de zijnen, werkt hij door hen geestelijk in op heel het bewuste leven van ons menschelij k geslacht, De zijnen warden niet weggenomen uit de wereld., maar bewaard in de wereld. Ze blijven alzoo met de wereld in aanraking en gemeenschap, en oefenen op de ontwikkeling van het bewuste menschelijk leven invloed uit. Zoo is de heerschappij van onzen Koning niet beperkt tot de grenzen van zijn Rijk, maar werkt over die grenzen heen. Wanneer heidensche Staten als Japan en China zich verbinden, om in den oorlog te land en ter zee af te laten van de vroegere wreedheden en barbaarschheden, om het hooger menschelijke ook in den oorlog tot zijn recht te laten komen, dan is dit een vrucht van de heerschappij van den Christus. Hij heeft die heiliger gevoelens in de zijnen doen opkomen; door de zijhen zijn ze in het algemeen menschelijk bewustzijn overgegaan; en door de macht van de menschelijke saamleving, triomfeeren* deze gevoelens dan ver buiten de eigenlijke grenzen van het Koninkrijk. En zoo is het op elk terrein. Had de Christus zijn Koninkrijk niet tot deze aarde doen komen, zoo zou de menschelijke ontwikkeling nooit geworden zijn wat ze nu is. Van Hem is de stoot tot hooger ontwikkeling uitgegaan op de zijnen, van de zijnen op de algemeen menschelijke saamleving, en het is niet de mensch zelf, maar het is de Cnristus, die door de macht van zijn geest ons op dit hooger standpunt geplaatst heeft. In een rijk als het oude Egypte of in een rijk als China, dat in eeuwenlange worsteling zijn ontwikkeling voleindde, zien we wat er uit die ontwikkeling wordt, als ze aan den mensch is overgelaten. Maar zoo ook zien we in de ontwikkeling van het menschelijk leven, die thans in het dusgenaamd Christelijk Europa en Amerika is tot stand gekomen, hoeveel hooger vlucht die ontwikkeling aan de inwerking van den Christus dankt. War-t al klinken er in die ontwikkeling allerlei wanklanken meê, ja, al mag niet ontkend, dat ze ook in het onheilige tot een schrikkelijke ontplooiing kwam, te betwisten valt rdet, dat er ook betere gevoelens hebben veldgewonnen, en dat de macht van 'smenschen geest, nu in goeden zin genomen, zich onder de banier van het Kruis, ook al werd dat Kruis feitelijk verloochend, op bemoedigende wijze heeft uitgebreid. En dit nu is niet buiten den Christus omgegaan. Het ;s door de macht en den invloed die van nem en de zijnen uitging, dat dit resultaat bereikt is. Zooals ons land koloniën buiten het rijk heeft, zoo heeft ook het Koninkrijk van Christus eel de wereld tot zijn buitenbezitting, en op die wereld werkt hij zegenend en verzachtend en energie-wekkend in. Reeds onder de volken op aarde is de invloed van een machtig en energiek volk niet binnen zijn grenzen beperkt, maar schuift ver over die grenzen heen. Denk slechts aan den invloed van den Franschen geest, of van den geest van Engeland en Duitschland op alle volken uitgeoefend. En zoo au ook is de heerschappij van den geest van onzen Kening niet tot zijn Rijk in enger zin beperkt, maar dringt over die grenzen tot heel ons menschelijk leven door.