$*rdtsf

foao i»e

Met auteargg&sM van den inlioad van dit bl&a wordt /ergekem overeenkomstig de wet vaa 38 Juai 1881 (Staatsblad 2P. IM.?

öit blad wordt srereireld des Vrtidncrt aan A» CT5»Q Kftfl 11 ftï> nrAawnm^iftn

ïwL g^i-gciu uca vrquags aan ac geaöonneeraeïi verzonden*

• , V, rfgen van medewerkers, ingezonden stukken en alles wat verder den Inhoud vaa ,, u, te adresseeren aan de REBAOTIE, Abonnementen en Ad verten* iën

a,; ADIIHISTBATIE; Bureau: Waraoesstratt 98, t# Amsterdss,

inzendingen, die later dan Donderdag 's namiddags te 12 uren werden orstvassges, «nnen voor het nummer van die week niet meer in aanmerking fcomea.

Zondag 9 Januari 1310. N°. 1671.

A>?S2l!6®eBêspri;3; franco aan huis, per drie maanden f 1.30, voor België per jaar f yj bij vooruitbetaling, voor het verdere Buitenland en Ned.-Indië per jaar f 6 bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers f —,10, Abonnementen wordt» aangenomen door het Bareel te Amsterdam, Boekhandelaren, Postdirecteur»» enz,

jievsrfoBfi&ü 5 'jm l tot 6 regels f !,20, *oor eiken regel mee? f —58|, Aanvragen es vermelding van liefdegaven f —,12 per regel

jpro iSege.

Derde Reeks. (Vierde gedeelte). Christus Koningschap en de Maatschappij.

XV.

Vermaan hen, dat zij den overheden en machten onderdanig zijn, dat z\j haar gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn.

Titus 3:1.

Vatten we nu wat we dusver vonden saam, an blijkt, hoe de beteekenis van de Maatschappij zich in den gang der algemeene ontwikkeling van ons geslacht steeds heeft uitgebreid. Maatschappelijke krachten die lange eeuwen schuil bleven, zijn allengs in het leven der volkeren werkzaam geworea- De Maatschappij heeft in den loop der Eeuwen haar vleugelen uitgeslagen over een terrein meer dan tienmaal zoo breed en ang als eertijds. Er is in die Maatschappij een macht opgekomen, die nu reeds de ffcacht van den Staat en van de Overheid ln den Staat verre te boven gaat. In rijkontwikkelde Staten kan de Overheid zich ®iet anders staande houden dan door met jje wenschen en denkbeelden, die in de f'Jaatschappij vasten wortel schoten, voor .ar wetgeving, haar rechtspraak en haar Uitvoerend bewind te rekenen. Het is het Vr*je Volksleven, dat in de Maatschappij steeds meer zich zelf bewust is geworden gedurig poogt zijn wil aan de Overheid en wet te stellen. Voorzooveel de Overheid ^'ertnee weigerde te rekenen, nam ze, uit reactie, maar al te vaak haar toevlucht tot Maatregelen van geweld, die de actie van het v.°lk tot nog sterker uiting prikkelden. Dat ^ndigde dan met tegen elkaar te botsen. *egenover de reactie brak maar al te vaak .e 'evolutie uit. En wel triomfeerde dan ten tte altoos weer zekere vorm van gezag, aar zonder gezag eenvoudig geen eenigs^ins geordend volksleven of Staatsleven enkbaar is. Maar na elke botsing van 'en aard had toch altoos de Maatschappij . c®>" aan overwicht gewonnen, en was de zee'ijke oppermacht der Overheid te meer an banden gelegd. Aan de Maatschappij als geheel gedacht, is de heerschzucht aangeboren. Gelijk ze in het dagelijksch leven edere groep burgers, en eik op zich zelf, aand burger poogt te onderwerpen aan de orixien en usantiën, manieren en denkbeelden Ile zii geijkt heeft, en buiten haar meetelfiden kring bant wie weigert zich daaraan e onderwerpen, zoo heeft ze almeer haar eerschzucht ook op het Staatsleven pogen 1 ? te passen. Zelfs won in meer dan ééa ^ing reeds de zucht veld, om den Staat tot orgaan of aanhangsel van de Maatschappij ® verlagen, aan de Overheid elk zelfstan'8 karakter te ontnemen, en haar wil aan ,en Staat op te leggen. In het Anarchisme, alle Overheid verwerpt, viert dit streven der MaatschaPPy *ijn hoogsten triomf. In tot P°°gde men ^et Overheidsgezag

^ de plaatselijke gemeente te beperken, opheffing van aile staatsverband. En Sociaal-democratie streeft er principieel ari om den Slaat zeiven in een georgani^erde Maatschappij om te zetten. Vooral ha°r stcmbus poogt de Maatschappij, Io^h macht over den Staat uit te breiden, güd • ^Crs' meetings en in volksverv er'ngen van de kiezers poogt men de egenwoordigers van het volk steeds m ?r afhankelijk van de Maatschappij te (je ,n' En het resultaat hiervan is, dat en wil die zich in de Maatschappij te openbaren en den boventoon te St nSen, steeds meer de macht in den u ,at wordt, waarnaar de Overheid zich heeft •j0egen.

moogt ge, zonder het verkeerde ScHu"i f'n woe*t' en ^et gevaar dat hierin lten ! ook maar in het minst te verbloeCn '.. et oog niet sluiten voor het goede Het i Zenswaardige element, dat hiermee in eletn even trad, te weten, het kostelijk de fI>t Yan het particulier initiatief. Aan iw^^g van dit particulier initiatief het , binder behoefte, toen er in 8edaVu 'a hoofdzaak eenheid van zin en CfUw 6 ^eerschte. Want wel zijn er alle volkeen door, onder eenigszins ontwikkelde \vees ren> allerlei verschillen aanhangig geliaa,.1' , die vaak tot burgeroorlog leidden, ten vc h Versclli^en die destijds de inzich•e^eQ' waren bijna uitsluitend van ste j st,gen aard. Verschil over de diepolS--OSbeginselen daarentegen bestond log . Jds of niet of veel minder, en dan ?toep Ceds uitsluitend bij een zeer kleiae 'Aet Van. .wijsgeerig aangelegden, die volk .. r£%ie van het volk braken. Het Veelal f Seheel genomen daarentegen was Ccn van zin en bedoelen, had een.

zelfde religie, eenzelfden zedelijken standaard, eenzelfde levensbeschouwing, eenzelfde opvatting van het nationale leven, en kende een partij-indeeling en partij-tegenstelling, gelijk die onder ons opkwam, nog volstrekt niet. Er waren toongevende kringen en kringen die over onderdrukking klaagden, maar keerde straks de kans, dan sloeg het rad om, en verdrukte op zijn beurt wie eerst onderdrukt werd, en hoe men ook streed voor zijn belangen, in de diepste opvatting van het leven der Maatschappij en van den Staat bleef men éen, en bij die gemeene opvatting gold het als regel, dat tal van dingen, die nu de wet regelt, aan het goedvinden van de eigen praktijk der burgers werden overgelaten, terwijl omgekeerd een ieder het voor normaal aanzag, zoo de Overheid over allerlei dingen, die veel minder den Staat dan de Maatschappij aangingen, bij ordinantiën haar regel stelde. Zelfs de beschikking over zijn eigendom was veel meer dan thans aan de ordinantiën van de Overheid gebonden. Zoo herinneren ouden van dagen zich nog de vaststelling door de Overheid van den prijs waarvoor het brood moest worden verkocht, terwijl daarentegen het particulier initiatief nog zoo weinig ontwikkeld was, dat niemand er aan dacht zelf uit eigen middelen zijn kerk te helpen onderhouden.

Doch vanzelf moest hierin een keer tot stand komen, naar gelang steeds meer de eenheid van levensopvatting onder het volk teloor ging. In kleine bijzonderheden liet men zich den druk van de Overheid welgevallen, maar die druk hield op duldbaar te zijn, zoodra de diepste levensovertuigingen uiteengingen, en de Overheid voor éen van die tegenover de andere partij koos. Reeds aanstonds in ons verzet tegen Spanje trad dit in het licht. De verschillende provinciën die thans ons vaderland vormen, waren destijds onder den Koning van Spanje gekomen. De Spaansche Koning was toen de wettige opperheer. En toen nu hier in het land de Reformatie ingang vond, en Spanje's Koning als wettige Overheid de Gereformeerde Religie met geweld poogde te onderdrukken, gold het in den groeten strijd tusschen Maatschappij en Staat niet meer een bijzaak, waarin men zich voegen kon, en waarin men zich desnoods moest onderwerpen, maar een verschil in de diepste levensopvatting en akoo in hetgeen men, krachtens zijn conscientie, aan God den Heere achtte verschuldigd te zijn. Vandaar dat toen het particulier initiatief op eenmaal een hooge vlucht nam. Men organiseerde zich op vrijen voet tegen de Overheid. Hieruit ontstond strijd en worsteling. En het einde was, dat de Overhtid het onderspit delfde, de vrije beweging, die uit het volk was opgekomen, triomfeerde en straks een nieuwe, uit die volksbeweging opgekomen Overheid het Spaansche gezag ver ving. Het gold toen een geheel gelijken strijd, als wij thans in onzen schoolstrijd doorworsteld hebben. Bij die laatste worsteling stond het niet: Reformatie tegenover Rome, noch ook Nederland tegenover Spanje, maar gold het een worsteling van het Christelijk element tegen de neutrale Humaniteit. Maar al verschilden de vormen, in den grond was de strijd éen. Ook bijonzen schoolstrijd toch gold het verschil van tegenstelling in de diepste levensopvatting. De Doopsbelofte stond tegen de onderwerping aan de neutrale school rechtdraads over. Jegens God den Heere voelde elk Christenouder zich gehouden en verplicht, om zijn kroost in den dienst van Jezus op te voeden, en de Overheid van ons land wilde met dwang een stelsel van schoolopvoeding doorzetten, dat de Christelijke opvoeding van het opkomend geslacht verhinderde. En ook nu weer zag men geheel hetzelfde als in de dagen van ons verzet tegen Spanje. 1 Ook nu werd het particulier initiatief wak- 1 ker. Eigener beweging vereenigde men : zich, om zelf scholen te organiseeren, gelijk ! men in de dagen van Spanje eigen kerken , stichtte. Dit particulier initiatief werd gedragen door een hooger beginsel en bleek daarom offervaardig te zijn. En allengs 1 heeft zich toen uit die actie van het particulier initiatief een onweerstaanbare kracht i ontwikkeld, die tot een algeheele omzetting j van het onderwijs, ten slotte ook in de wet | van het land, geleid heeft. Ons volk bleek niet meer éen van zin en bedoelen te zijn. j Steeds duidelijker trad aan het licht, wat ; diepgaande tegenstelling in de diepste 1 levensopvatting de burgers van hetzelfde | land verdeeld hield. Andere tegenstellingen ; ontwikkelden zich daarnaast. Het bleek . dat de hoogere ontwikkeling, waartoe ook ons I volk allengs gekomen was, de vroegere eenheid steeds meer in verschillende stengels aan de céne nationale plant uiteen deed j gaan. Veelvormigheid verving de vroegere ;

, eenvormigheid. Om allerlei uiteenloopende beginselen groepeerden zich zekere volkskringen, die één van zin een eigen doel nastreefden. De poging lange jaren nog door de Overheid beproefd, -'Ja. door het stempel dat haar wet op het leven zette, de vroegere eenheid te bestendigen, mislukte steeds meer. Hierdoor trad in het licht, dat de Overheid steeds meer onbekwaam werd, orn zich met de regeling van het geestelijk leven des volks in te laten. Heil bij dien stand van zaken was alleen daarin te vinden, dat de Overheid zich steeds meer van dat geestelijk terrein terugtrok, om Kerk en School aan de belanghebbenden over te laten. En dit nu gaf vanzelf aan het particulier initiatief een vroeger ongekenden spoorslag, om met moed en volharding op te treden, en zich door veerkracht en offerande derwijs te sterken, dat het allengs bekwaam werd, om de taak, die de Overheid vroeger vervulde, maar nu niet meer vervullen kon, zelf op zich te nemen. Vandaar, dat vooral in onze Christelijke kringen de liefde voor het particulier initiatief sterk ontwikkeld • is, en dat zij met zeker kwaad vermoeden eijse poging van de Overheid gadeslaan, om zich meester te maken van het terrein, waarop het particulier initiatief er in slaagde zijn krachtige werkzaamheid te ontwikkelen. Iozooverre kan dan ook gezegd, dat het streven om de Maatschappij tegenover den Staat meer zelfstandig te maken, ook ons niet vreemd was.

Toch mag deze neiging de oogen niet doen sluiten voor het verre van denkbeeldig gevaar, dat hieruit kon opkomen, het gevaar namelijk, dat we ongemerkt in één span giBgen loopen met de lofzingers van het revolutionair Individualisme. Het Individualisme schooi ten ieele reeds in het volstrekte eigendomsrecht van de Romeinen, is door de Fransche Revolutie op het uiterste gespannen, en ook voor het meer gematigd Liberalisme uitgangspunt van alle Staatsbeleid geworden. Terwijl in Israels wetgeving allerlei geboden, van Godswege aan het volk opgelegd, de volstrekt vrije beschikking over zrjn goed inperkten, voelde een oud-Romein zich in zóó absoluten zin meester op eigen erf en over eigen goed, dat althans wie goed had en bezat, zijn ikheid tegenover den organischen samenhang van het maatschappelijk leven op alle manier gelden deed. Diezelfde gedachte is, niet hoofdzakelijk op grond van het bezit, maar op grond van het hebben van een eigen wil, in het roepen voor „Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap" tot politiek beginsel geijkt. En ook tenonzent heeft zelfs het meer bezadigd Liberalisme steeds de overtuiging bepleit, dat ons ik in de Maatschappij, en de Maatschappij tegenover dea Staat, een volkomen zelfstandige positie behoorden in te nemen.

Dit leidde er van zelf toe, dat de Maatschappij steeds meer aan zichzelf werd overgelaten, en dat de Staat, als schier uitsluitend Rechtstaat, zich op het gebied van het Recht had terug te trekken. In de Maatschappij kon dan de een met den ander om de oppermacht worstelen. Wie de zwakkere was kwam onder, wie de machtigere was behield het overwicht. En daar de strijd alom in de Maatschappij niet met 't zwaard, maar met het geld werd gevoerd, schoot het kapitalisme steeds dieper wortel, kon bij wie geen hooger begiasel kenden, de meest onverzoenlijke strijd niet uitblijven, en was het juist het holle geroep voor vrijheid en zelfstandigheid, waardoor het Maatschappelijk gebouw u]t zijn voegen werd gelicht.

Op dien weg nu mogen wij ons niet laten meêdepen. Zoo dikwijls de Overheid in het maatschappelijk leven onze geestelijke vrijheid aantast, en ons dwingen wil iets te doen cf te laten, wat uit onze souveroiniteit in eigen kring voortvloeit en welks hand- 1 having ons van God tot plicht is gesteld, i zullen we ons met hand en tand verweren. Zoo is het geschied op kerkelijk-, zoo is het geschied op schoolgebied, maar hieruit ; volgt volstrekt niet, dat we alzoo ons te weer mogen stellen op elk gebied. Souve- i reiniteit in eigen kring omvat alle dingen, 1 waarover God ons zelf Souverein heeft ; gemaakt, ons Zijnerzijds rechten heeft toe- 1 gekend en ons plichten heeft opgelegd. Hierbij 1 gaat 't altoos om onze conscientie. Een 1 vader of moeder mag aan 't hun van God i gegeven kind niet onthouden, wat 't kind aan geestelijk voedsel behoeft. Een man 1 mag zich niet uit zijn recht als hoofd des < gezins laten ontzetten. Tegen dwang in 1 zake de conscientie moet verzet opkomen, < In onzen dienst van God mogen we niet i belemmerd worden. En zoo ook een geleerde < bij de gratie Gods of een kunstenaar bij 1 de gratie Gods mogen zich door menschen , geen wetten laten stellen, die hen nopen 1 zouden in te gaan tegen hun overtuiging. 1

: In dat alles voelt onze persoon zich alleen aan God gebonden. De souvereiaiteit die zijn eigen ik bezit en moet bezielen, komt hem van God toe. En voor die souvereiniteit moest hij desnoods het off;r van zijn leven kunnen brengen. Maar hieruit volgt in het minst niet, dat hij uit dien hoofde de bemoeienis van de Overheid van heel het erf der Maatschappij zou mogen terugdringen, of ook zich een vrijmachtige beschikking over zijn goed en have zou mogen aanmatigen, ten behoeve waarvan hij elke ordonnantie der Overheid, als met zijn primordiaal recht in strijd afwees. Wie zich daartoe verleiden liet, miskent ten eenenmale het organisch verband van het maatschappelijk leven, bedreigt de natuurlijke orde van dit leven, en glijdt ongemerkt van de beginselen der Heilige Schrift naar de beginselen van de mannen der Revolutie over. Grondfout hierbij is, dat men niet met de uitwerking der zonde rekent. Ja, in een Maatschappij van heiligen, waarin geen zonde gekend werd, daar zou elke bemoeienis van de Overheid met het maatschappelijk leven vanzelf uitblijven, en zou in zekeren zin de Overheid zelve overtollig zijn geworden. Was het besef van eigen recht, van anderer recht en van het recht Gods in elk burger klaar en helder, en kende niemand een andere aandrift, dan om stiptelijk alle deze rechten te eerbiedigen, en overanderlijk in den weg van plicht en roeping te wandelen, zoo behoefde de Maatschappij om te bloeien niets dan zich zelve. Ze zou zich zelve volkomen genoegzaam zijn, en naar geen steun van buiten zou worden omgezien. Maar van zulk een toestand heeft onze toestand niets. De zonde doorwoelt heel het maatschappelijk samenstel, en juist daarom is de hulp ook van den Staat als Medicijnmeester onmisbaar, en is zonder die huip niet alleen de vrede, maar zelfs de orde in het maatschappelijk leven gedurig bedreigd. Wie kerngezond is loopt op eigen beenen, wie half verlamd is, heeft behoefte aan krukken.

Dit nu slaat volstrekt niet enkel op het tekeer gaan van de misdaad, maar wel ter dege ook op de vaststelling en handhaving van rechten in de burgermaatschappij. Zulk recht en het besef van dit recht komt uit de maatschappij zelve op, en rust langen tijd schier uitsluitend op gewoonte of afspraak; maar zoodra het volksleven zich £e ver uitbreidt en te ingewikkeld van aard wordt, voldoet dit gewoonterecht niet meer, en komt de behoefte op om dit recht vast te stellen. Ons burgerlijk wetboek is dan ook feitelijk niet anders dan een poging op groote schaal om de onderlinge en wederzijdsche rechten van de burgers in het maatschappelijk leven aan een vasten vorm te binden, verwarring te voorkomen, en de poging tot eigen handhaving van zijn rechten overbodig te maken. Het huwelijk is in zijn diepsten grond het leggen van een liefdeband om twee personen, en in zooverre zou men kunnen zeggen, dat het huwelijk alleen de twee die met elkaar huwden aanging. Bij puur individualistische opvatting van het leven is dit dan ook zoo, maar door ciets zoozeer als juist door het huwelijk wordt dit individualisme dan ook geoordeeld. Wie met elkaar huwen, behooren straks beiden tot één gezin, zijn uit één familie, uit één geslacht. Uit hun huwelijk staan kinderen geboren te worden. Die kinderen moeten worden opgevoed en voor die kinderen moet worden gezorgd. De gehuwden hebben een bezit, klein of groot. Komen ze nu te sterven, dan moet vaststaan, hoe over dit goed beschikt zal worden. Kortom, al is het sluiten van het huwelijk iets, dat uit de intimiteit der liefde van twee harten opkomt, toch zijn de huwenden niet vrij, om hun eigen willen tot wet te stellen. Ze staan in organisch verband met andere personen. Er is alzoo regeling van rechten noodig. Die regeling komt op uit de natuur en de gewoonte, maar is die gewoonte niet eenparig, komt gewoonte tegenover gewoonte te staan, dan dreigt verwarring, wanorde en twist, en daaruit wordt dan de noodzakelijkheid geboren, om wederzijdsche rechten en plichten vast te stellen. Dit deed in het huwelijk eerst de familie of het geslacht, daarna ten deele de Kerk, en deed ] ten slotte de Overheid.

Geheel de stelling dat de Overheid niet ; regelend in de Maatschappij zou mogen optreden, is daarom volstrekt onhoudbaar. Onze Belijdenis gaat in Artikel 36 dan ook van een geheel ander standpunt uit. Ze 1 stelt vast, dat, ware de menschheid niet ver- 1 dorven, het leven aan zichzelf kon worden ' overgelaten, maar dat, nu de zonde woelt, ! „onze goede God uit oorzaak van de ver- , dorvenheid des menschelijken geslachts, Overheden verordend heeft, willende dat de !

1 wereld geregeerd worde door wetten en poli1 tiën", en dit niet alleen „opdat de ongeboni denheid der menschen bedwongen worde", t maar ook opdat „het alles met goede ordi; nantie onder de menschen toega." Hiermede : is in het minst niet ontkend, dat de Overheid, die zelf uit zondige personen bestaat, ; hierin niet veelszins verder kan gaan en vaak is gegaan, dan Gods bestel eischt, maar het feit blijft niettemin vaststaan, dat ook het maatschappelijk leven niet aan zichzelf kan : worden overgelaten, en dat het de Overheid is, die, voor zooveel noodig, ook in de Maat: schappij orde moet scheppen en regel moet : stellen. Dit komt daarvandaan, dat de Maat: schappij zelve wel organisch ineen zit, maar niettemin een eigen alomvattende organisatie mist. Ze mist een hoofd, dat orde bestellen en handhaven kan. Dit zou nu niet hinderen, zoo in de Maatschappij aller belang zich in éenzelfde richting bewoog en aller zin en wil eenparig werkte. Nu dit echter niet alzoo is, maar in elke'sfeer en op elk gebied van ons maatschappelijk leven de neiging, het belang en de wil van den een vaak tegen de neiging, het belang en den wil van den ander overstaat, is het stellen van regelen en het uitvaardigen van ordinantiën onvermijdelijk. Juist immers de samenhang van het maatschappelijk leven is oorzaak, dat al wil de meerderheid zich ten goede schikken, zelfs een zeer kleine halstarrige minderheid deze goede bedoeling verijdelen kan, en oorzaak kan worden dat allerlei schadelijke wanverhoudingen voortduren, en niet uit den weg te ruimen zijn. Vandaar, dat we niet alleen een Wetboek van strafrecht hebben, om de ongebondenheid der menschen te bedwingen, maar ook een Burgerlijk wetboek om allerlei wederzijdsche verhoudingen te regelen, en zelfs een Wetboek van Koophandel om in het op zichzelf geheel vrije bedrijf van den Handel, het alles met goede ordinantie, gelijk onze Belijdenis zegt, te doen toegaan.

„tëraag naar öe ouüe gaben.'1

Zoo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin, zoo zult gij ruste vinden voor uwe ziele. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen,

Jeremia 6 : 16

De trek naar het nieuwe, het pas gevondene, het up to date, het jongste snufje, het moderne, gelijk men het noemt, zit ons in het hart. Het nieuwe verrast, prikkelt, boeit, en ook, men mint het, bekend te staan als iemand die op de hoogte van zijn tijd is. Die jacht op het nieuwe past men dan op levensmanier, op de snit van zijn kleed, op zijn wij je van zich voor ie doen, op ïijn omgang en verkeer, op zijn smaak en lectuur toe, en ten leste dringt die dorst naar het nieuwe zelfs tot in den godsdienst door.

E?n predicatie over wat oudtijds beleden werd, scheen zoo taai om aan te hooren. Dan was de waraae prediking van den pas gekomen „Groninger" predikant toch heel iets anders. Tot men ook hier aan gewend was, en weer de broodkruimels staken, en men het nu eens beproeven zou met een modernen prediker, die nóg interessanter sprak. Maar ook hier was het interessante spoedig uitgepraat. Ook daar ging oaen dus ntet meer, doch zou het nu eens met den spiritist beproeven. Toen ook dit teleurstelde, klopte men bij de Tfieosophie en bij de Christian scier.ce aan. Allengs begon het pure Boeddhisme te lokken. Tot ook daar de smaak weer voor overgaat, en men vragend uitziet, of er niet weer iets nieuws aan den horizont opdoemt.

Ongodsdienstig zijn deze op het nieuwste beluste personen niet. Iategendeel, ze hebben behoefte aan iets hoogers, ze dorsten naar iets ideaals, in geld en goed vinden ze geen bevrediging. Materialisten zijn ze niet. Godloochenaars veel minder. Alleen maar, ze missen vastheid in hun gang. Ze ontberen een gtds dien ze volgen konden. Ze zijn van den weg afgeraakt, en tasten en zoeken nu om een beteren weg le vinden. En zoo loopea ze nu eens dit wegje en dan weer dat wegje een eindweegs op, om te zien, of ze er zóó niet komen kunnen. En gelukt dit hun niet, dan loopen ze ijlings dat eindweegs weer tetug, om het nu op een zijpad te beproeven; maar vrede hebben ze, vrede vinden ze niet.

En dit duurt, dit duurt dan, tot ze ten slotte weer naar het woord van den Profeet gaan luisteren, die ook hun toeroept: „Sta stil op uw weg, en vraag naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandel daarin, soo zult gij rust vinden voor uw ziel".

Moet dan de lust, de liefde voor het nieuwe in u onderdrukt worden? Stellig niet, Heel uw menschelijk leven, op elk ander terrein, is bestemd om zich steeds verder te ontwikkelen. Vooruitgang moet uw leus, Excelsior het gouden inschrift in uw banier blijven. Het le»en kan niet stilstaan, in zijn golving kabbelt het rusteloos verder. De beweging laat van uw menschelijk leven niet af, en uit zijn tijd raakt wie met