geratst

foan öe

#

«At *nt®uMTO0ht van den ïnHoud v&a dit blad wordt veraekerd overeenkomstig d© wet vaa 88 Jnrn 1881 (Stacwblgd m -====

— ■-—•—:— —— ; ~ " « , j_I- J-.— <11 <

Dit blad wordt geregeld des Vrijdags uk de gcabonneerdec venonden.

oijdragen van medewerkers, ingezonden stuxKen en aues wei vtraer ucn wuuuu blad betreft, te adresseeren aan de REDACTIE, Abonnementen en Advertentie de iDIIUSTRATIE; Boreio: Waraoasstrast 96, tf AasterdiBU

Jtw—,ji A\~ lof» nnttAtrdair 's namiddags te 13 uren worden ontvangen.

-^vuuuigwuj UIV imv* o o- ■

'"ttnen voor het nummer van die week niet meer 1» aanmerking komen.

Zondag 3 Juli 1910. N°. 1696.

j^rn iSege.

Derde Reeks. (Zesde gedeelte).

Het Koningschap van Christus en de Wetenschap.

V.

De Waarheid.

Wat is waarheid!

Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven.

Joh. 18 : 38 en 14 : 6.

Pilatus' half spotzieke, half melankolieke uitroep : Wat is waarheid ! kenteekent den ?eest, die destijds onder de beschaafde klasse heerschte. Nog altoos in 't hart een *Ucht en drang om achter het wezenlijk bestand der dingen te komen, maar die 2Ucht, door altoos nieuwe teleurstelling afgemat, het nu opgevend, en in 't eind °®der den last der vertwijfeling zich wrekend °P 't noodlot dat steeds nieuwe teleurstel'ng baarde. Het kon bijna niet anders. Wijsgeer na wijsgeer was opgestaan, om dan eindelijk toch de oplossing van het Wereldraadsel te geven, en in breeden ^ting had men zijn orakeltaal met blijde Afwachting begroet. Nu zou 't mysterie ^an toch eindelijk ontsluierd worden. En toch, nauwelijks had men zich van deze 0rakeltaal rekenschap gegeven, of een andere groep van wijsgeeren stond op, die juist een vUk tegenovergesteld uitgangspunt kozen, nogmaals alles wat vast scheen, onvast Raakten. Bij 't al dieper gaan der bespiege"2 gevoelde men ten slotte toch, dat keel deze bespiegeling zich in pure schijn'heorie verloor. Wat als vrucht van de hoogste inspanning van het denken werd Aangediend, bleek tenslotte zoo wonderwel °P 't blazen van zeepbellen te gelijken, dat ®r iets tragisch-komisch in heel het geleerd gedoe kwam. Hadden dan de lichtzinnigen Seen gelijk, die aan hun hersenen zoo k°venmenschelijke inspanning spaarden, en j^eer lachend dan nadenkend het practische '«Ven genoten, gelijk het zich aanbood. ^Cepticisten van ouder en van later tijd, voor Wie het altijd weer op een half spotziek : 7 at is waarheid 1 neerkomt. Doch al is d'e uitroep volkomen verklaarbaar en in man als Pilatus zelfs met betamelijken trnst bestaanbaar, wat er in ontbreekt is kesef van eigen schuld en bewustzijn van eigen onmacht. In het enkele denkbeeld

van den val in zonde ligt tweeërlei; ten e 'erste dat we als menschen in onzen oor- n sPronkelijken toestand na de schepping niet o alleen den prikkel van dorst naar kennis in t; °®s omdroegen, maar ook over alle gege- h ^ens beschikten om dien dorst te be- d ledigen. Nu daarentegen, na den val, n «leef wel de prikkel, maar de bevre- 1« diging van wat dien prikkel zoeken deed, d stond niet meer in onze macht. Men ti J>ad zich ingebeeld, dat de zonde eigen- c 'ijk alleen de religie afsneed, en ons het c vermogen om én braaf én wijs te blij- s vcn, liet. Doch dit kwam anders uit. De 1 ^'tkomst toonde, dat in ons menschelijk we- l *en alles onderling saamhangt, en dat, waar 1 de religie als band van de ziel aan God c ^iet meer zuiver werkt, niet alleen ook j ket zedelijk leven zijn kracht inboet, 1 ^aar ten slotte ook de wijsheid der men- 1 ®chen vergaat. De zonde verduistert ook I Jet verstand, en doet een geestelijke krankheid door heel ons geslacht trekken, die in ket eind het ware en het onware niet meer kan afscheiden, en juist de edelste geesten aan den bangsten twijfel overlevert. De ] ^n kan zich dan aan het stoffelijke en *'enlijke vergapen, een ander weer in denk5>«nsels zelfverheerlij king zoeken, en een derde een veelkleurig boeket uit anderer denkgaarde saamlezen, maar altoos komt Weer de bange vraag op: Is dit nu wel Wezenlijk alles zoo, of beelden we het ons Rechts in? Is onze denkwereld de wezett'Üke wereld, of is het een sneeuwpaleis, Waatr niemand in wonen kan, en dat straks ;°ch versmelt door den gloed der nieuwe

'ente?

, Niet wetenschap, niet wijsbegeerte, niet ^spiegeling, maar waarheid is daarom het *»°ud in het weten waarop 't allereerst ^komt. Niet de inhoud, maar het waar van de waarheid is het eerste dat vast ?*Oet staan, zal er weer vastheid in ons Eerlijk zelfbesef komen. Het in ons be*ustzijn losgeraakte rad van realiteit moet ^°r alle dingen weer worden vastgeschroefd, ■^ndera toch wordt met den rijks ten inhoud er waarheid, straks hetzelfde spel *.cd*even als met het geknutsel der diep^ftnigate bespiegeling. De uitkomst van ^eer dan achttien eeuwen heeft het dan ook ^tQond, hoe volstrekt onmachtig de inner™ nog niet weer vastgeschroefde geest is, 0rtl de klare Goddelijke waarheid *is waar¬

heid met vaste hand te errioen. Ook

hier blijft het een tweeledig geding: Niet alleen de voorwerpelijke waarheid, die tot ons komt, moet van dwaling vrij zijn, maar ook de onderwerpelijke geest in ons, die deze 'waarheid in zich opneemt, moet van zijn doodelijke wonde genezen zijn. Voorwerpelijk moet niet alleen voor de verzinning des menschen de waarheid der Openbaring in de plaats treden, maar ook onderwerpelijk moet de lichtstraal uit den hooge de verduistering van het verstand doen opklaren. Steeds draagt daarom wat ons redt een tweezijdig karakter: er moet ons waarheid worden aangebracht, en onze geest moet opgeklaard. We worden geboren krank van zin, en daarom blijft 's menschen toestand op het stuk van waarheidsonderscheiding van nature altoos een staat van krankzinnigheid, hierin zich steeds verradend, dat onze geest aan zich zelf twijfelt, en blijft vragen of wat we als waarheid beschouwen, wel waarlijk waarheid is. Voor den lacher verlof om met alles te spotten, voor den man van ernst oorzaak van zielsbenauwing en zelfvertwijfeling. En dit nu klaart dan eerst op, zoo er tweeërlei gebeurt: dat ten eerste de zon door de wolken breekt, en dat ten andere voor de verduistering van den geest „het verlichte oog des verstands", dank zij onze wedergeboorte, in de plaats treedt.

Nu treedt te midden van deze aan zich zelve vertwijfelende wereld Jezus Christus op en spreekt het uit: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven". Hij spreekt niet slechts de waarheid, maar is de waarheid.

Doch ook bij dit zijn van de waarheid blijft het niet; hij is ook de weg voor ons om tot de waarheid te komen. En leidt hij ons langs dien weg in de waarheid in, die hij zelf in eigen persoon is, dan is de vrucht voor ons niet, dat we nu over de waarheid redeneeren en besluiten kunnen, maar dat die waarheid ons leven zelf omzet en de vrucht levert in de heiligste practijk. In onzen toestand van zonde is ons denken los van ons wezen en los van ons leven. Het is een rad in het uurwerk van ons aanzijn geworden, dat op zich zelf draait, maar het uurwerk'hnet meer voortstuwt. Het is een dolgeloopen rad, dat eindeloos, eindeloos doorwentelt, maar geen effekt meer op ons aanzijn heeft. Vandaar onze denk-ellende. Ons wezen moet de incarnatie van een gedachte zijn, en uit die gedachte ons eigen denken opkomen. Wezen en denken moeten één zijn. E11 zoo ook moet ons leven niet naast ons denken loopen, maar het rad van ons denken en het rad van ons leven moeten, tand na tand, in elkaar grijpen. Zoo nu is het in ons niet meer, maar zoo was het in den mensch Jezus Christus. Jezus denkt niet naast zijn wezen, maar zijn denken komt uit zijn wezen zelf op. En ook zijn denken schiet niet door zijn leven heen, maar beweegt het leven zelf voort. Vandaar dat hij alleen zeggen kon: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven", hiermee uitsprekend dat in zijn zondeloos bestaan de waarheid en de vastheid van de waarheid hersteld was, en ons toeroepend dat zielsaansluiting aan hem het eenige middel vooi nnc -/nnriafpn is. om uit al ons zinnen er

nn en screekt het uit: „Ik ben de weer. de

waarheid en het leven". Hij spreekt niet

i'c orpcr.Vianen door den onnersten Kunstenaar

en Bouwmeester. Maar het is geschonden. « De opstand van sata tegen God en de c daaruit gevolgde >7ia den mensch l

bedreigt geheel dezen Goddelijken bouw met afwijking, verzakking en ondergang. En nu maken de wijsgeeren der wereld zich op, | om ook in dien noodstand te voorzien. De 1 zedemeesters zullen het zedelijk verval stuiten. De denkers heel de constructie van het leven verbeteren. De mannen van de practijk 1 zullen het leven van zijn hindernissen ont- « doen. Maar het blijft bij knutselen en pro- i beeren, alleen omdat deze goedbedoelende i herbouwers de oorspronkelijke constructie < van dezen wereldbouw niet kennen en ze de 1 bouwplannen niet vinden kunnen, die bij 1 den bouw dienst deden. Maar nu verschijnt . de Christus. Hij die het Eeuwige Woord is, van wien geschreven staat, dat alle dingen door Hem geschapen zijn, en dat zonder hem geen ding gemaakt is dat gemaakt is, en door Wien alle dingen, zienlijke en onzienlijke, alsnog bestaan. Hij dus is de Bouwmeester en opperste Kunstenaar, naar wiens plan het al tot aanzijn kwam. De innerlijke constructie van heel den bouw dezer wereld, de mensch inbegrepen, is van Hem. Het is alles uit den Vader, maar door den Zoon. Het zijn zijn gedachten, die in heel den bouw dezer schepping belichaamd en verwezenlijkt zqn. Hij alleen weet dus, hoe het herstel kan worden aangebracht. En nu verschijnt deze opperste Bouwmeester ten slotte zelf in deze wereld, verklaart ze ons, licht ze ons toe, en wijst het punt aan, waar de reconstructie moet worden aangevangen. Vandaar dat ze door Hem alleen, maar dan ook met vaste zekerheid, kan gelukken.

De weg was zoek, de waarheid verloren, het leven verijdeld, maar nu komt hij ea zegt: „Zie op mij, volg mij, doe naar mijn woord, en het zal alles terecht komen, want ik ben zelf de weg, de waarheid en het leven. Geef daaraan nu gehoor, geloof dat God hem u gezonden heeft, word in hem ingelijfd en met hem lotgemeen, en ge komt tot vaste uitkomsten, die u zeggen, waar in u zelf allereerst, en voorts in heel de wereld, het herstel moet worden aangebracht. Dan ztjt ge er. Dan is er vreet vastheid. Ge tast niet meer in den blinde rond. Ge zijt in den Heilige en weet ia en door hem alle dingen. Maar ook, keer u van hem af, misken hem in zijn Goddelijke zending, weiger in hem te zien wat hij u van God is, en ge bezondigt u op onherstelbare wijze, en wat ge dan ook buiten den Christus zelf beproeft, om in het gebouw i van u zelf of van deze wereld herstel op : eigen hand aan te brengen, het blijft altoos 1 bij knutselen en beproeven, en het eind is, i dat de verzakking van het wereldgebouw , steeds verder doorgaat. Dit ziet ge dan

■ ook aan de uitkomst. In den kring der , Christenheid is genezing van de wonden,

■ is herstel van de geestelijke krankheid, is : terugkeer tot vastheid en waarheid, een 1 wederopbouw van het leven, een hooger • glans die zich ontwikkelt. En naast en om r dien kring blijft het oude tobben van de > wijsheid der oude en der nieuwe wereld. I Gedurige overgang van stelsel in stelsel, r Twijfel na twijfel opkomende, om wat eerst , gewonnen scheen, weer af te breken. Het . blijft alles krank, en die krankheid verergert, en in een zin zooals zelfs Pilatus

t het nog niet kon bedoeld hebben, duikt, 1 telkens in steeds intenser zin, Pilatus' vraag: . „Wat is waarheid 1" weer op. De schroef - in het innerlijk bewustzijn van den e mensch wordt niet vastgeschroefd. Het dol1 geloopen rad blijft zich eindeloos omwene telen. Men kent het plan van den bouw e niet, en verloopt daardoor in allerlei conr structies, die op hetgeen bestaat niet pas¬

sen. Men gist, men vermoedt, men zint, men peinst, maar de waarborg, dat wat men vermoedt waarheid zijn zal, blijft ten eenenmale ontbreken. Men komt niet verder. Men bereikt zijn doel niet. Ea teleurgesteld in zijn schoonste verwachtingen, sterft wijsgeer na wijsgeer, denker na denker, zedemeester na zedemeester, levensheld na levensheld weg in den dood.

Eén groot zelfbedrog leidt hierbij de zoekende menschheid op een dwaalspoor. Ze beeldt zich toch in, dat de uitkomst van een diepzinnig wetenschappelijk onderzoek hooger staat dan hetgeen onmiddellijk door ons als waarheid wordt aangegrepen. Kennis komt daardoor in aller schatting hooger te staan dan het weten. Wat onmiddellijk door ons weetvermogen gegrepen wordt, kan het deel van de eenvoudigsten zijn; wat daarentegen door diepzinnig wetenschappelijk onderzoek ter onzer kennisse

ifefiwiiSMSEtsarÖs9 franco aan huis, per drie maanden f 1^0, vooi BeigA^ perj*ai f 5 M bii vooruitbetaling, voor het verdere Buitenland en Ned.-Indië per jasr f B M vooruitbetaling, Afionderlijke nummers f —.10, Abonnementen wordsn aangenomen door het Bureel te Amsterdam, Boekhandelaren, Postdirecteuren cc?

&lvert«BÜëa ï van l tot 6 regels f IM, root elk?n regel mee? f —,«1, Aanvragen en vermelding van liefdegaven f —.12 per regel,

maar doet slechts trideliik dienst: het faat

eens voorbij. Op de nieuwe aarde zal geen ploeg meer door den akker worden gedreven, en boomvrucht aller voeding zijn. En zoo ook op die nieuwe aarde zal er geen school, en geen geleerdheid, en geen spannende inspanning der hersenen meer zijn, maar de kennis in volmaakten zin vanzelf aller deel worden. „We zullen kennen gelijk we gekend zijn".

Maar gelijk we, al is brood ons voedsel geworden, dan toch de vrucht van den palmboom en dadelboom, en de vrucht uit onzen boomgaard allerminst versmaden, maar deze veeleer hooger in waarde stellen dan het brood, — zoo ook verliest bij en naast dit wetenschappelijk onderzoek, dat ons is opgelegd, het onmiddellijk grijpen en plukken der waarheid allerminst haar beteekenis. We hebben steeds behoefte aan wetenschappelijke kennis, maar waardeeren daarnaast en daarboven, hetgeen ons als onmiddellijke kennis, d. i. als waarheid, ter beschikking wordt gesteld. Nu is dit onmiddellijk weten, dit onmiddellijk grijpen van waarheid velerlei in ons practisch leven. Ons eigen zelfbewustzijn kan geen wetenschappelijk onderzoek ons geven, dat hebben we vanzelf. Ons practisch, tactisch optreden in het leven rust op onmiddellijke gegevens die we in ons hebben, zonder dat er ooit twijfel omtrent bij ons opkomt. Het verschil tusschen een normaal mensch en een krankzinnige rust geheel op de constateering van dit feit. Een normaal mensch heeft het, een krankzinnige verliest het, althans voor een deel. Van dit onmiddellijk weten zien we zelfs in het instinct der dieren de schitterendste proeven, en bij volken die nu nog een natuurleven leiden, werkt het sterker dan bij ons in onze beschaafde landen. Ons heeft het te sterk hechten aan het wetenschappelijk onderzoek voor een niet gering deel in onmiddellijke aanschouwingskennis achteruit doen gaan. Nog in de i6a en 17e eeuw bloeide hier te lande op het gebied van nijverheid, kunst en scheepvaart een zeldzame kennis op, zonder dat er voor dit alles, gelijk nu, ; allerlei afzonderlijke scholen waren opge[ richt. En zoo is er een belangrijk gebied, : waarop wel kennis werd aangeleerd, maar

• toch het aangeleerde door onmiddellrjk t inzicht versterkt en verhelderd werd. Wat

men in de wandeling noemt „een wijs man' of „een wqze vrouw", is veelal geen vrucht , der school, maar van het onmiddellijk j leeren. Jesaia zegt het zoo schoon, dat Jehovah zelf den landman het bedrijf van 1 zijn akker leert.

Doch daarbij blijft het niet. Er is ook i openbaring in bijzonderen zin. Een opent baring, die door inspiratie den mensch ; waarheid ontsluiert. En bovenal is er de - Openbaring in Christus, d. w. z. de Openbaring . in en door Hém, die zelf de Bouwmeester r en Opperste Kunstenaar van het heelal is, . en die ons omtrent dit heelal, met inbegrip e van den hemel en onszelven, zoo veelszins 1 de waarheid heeft geopenbaard, en wel onmidt dellgke waarheid getoond en medegedeeld heeft. Daarom nu juist staat deze onmiddely lijke waarheid, die we aan Christus danken,

* hoog boven alle resultaat van het wetent schappelijk onderzoek. Ze is Goddelijk van . oorsprong, ze draagt een hemelsch karakter; s alleen maar, juist omdat ze geopenbaarde

r • r » 1

waarneia en geen weienscnap is, Kan ze, evenals alle onmiddellijke waarheid, alleen

aanvaard door het geloof.

komt, is alleen het deel der geleerden. Van een weetvermogen van den mensch hoort men daarom zoo goed als nimmer, wel van zijn kenvermogen. Wat we onmiddellijk met onze zintuigen waarnemen, telt nauwelijks mee; hoog daarentegen staat, wat wordt waargenomen met microscoop of telescoop. Er moet moeite aan zijn ten koste gelegd. Er moet denkinspanning bq te pas zijn gekomen. Het moet zoo zijn, dat een gewoon mensch er niet bij kan, en alleen een vaardige. scherpzinnige, vindingrijke geest er achter kan komen. Het moet in echten zin aristocratische geleerdheid en geen democratisch weten zijn. Er is dan een schare die de wet niet kent, en er zijn geleerden die de wet van natuur en leven uitvonden. Dit laatste staat dan het hoogste, dit eerst zal tot het ware weten leiden, en wie het resultaat van dit wetenschappelqk onderzoek niet als het eenige ware en bestaanbare wil aanvaarden is een domper en achterling.

Nu ligt hierin ongetwijfeld een deel waarheid. Ons weetvermogen is verzwakt, verzwakt is de werking van onze zintuigen, en de verduistering van het verstand heeft ons onmiddellijk weten op hoogst bedenkelijke wqze ingeperkt. Het staat er nu mede als met ons brood. Vóór den val in zonde leefde de mensch van de vrucht van het geboomte, die vanzelf in het Paradijs wies. Arbeid voor het verkrijgen van voedsel was niet geëischt. Maar na den val in zonde keert dit in zijn tegendeel om, en wordt tot den nu zondigen mensch gezegd: „Omdat gij gegeten hebt van den boom, waarvan Ik u gezegd had: daarvan zult gij niet eten, zoo zij het aardrijk vervloekt om uwentwil, en met smart zult gq daarvan eten al de dagen uws levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In hel zweet uws aanschijns zult gq brood eten, tot dat ge tot de aarde wederkeert." Geheel ditzelfde nu is ook toepasselijk op het voedsel van onsen geest. Ook de geest van den mensch zou zich van nu voortaan alleen knnnen voeden in het zweet zijns aanschijns. Het onmiddellijk weten zonk in, en het weten door moeïzamen arbeid des geestes trad er voor in plaats. Gelijk de spade in de aarde moest worden gestoken, zou ze haar

brood uitgeven, zoo moest nu ook cie geesi « des menschen gaan delven in wat de wereld n aan zijn denken aanbood. Onderzoek en naden - 0 ken werd levensregel voor 's menschen geest, d en alzoo is het wetenschappelijk onderzoek, l< met al de inspanning waartoe het nood- J zaakt, thans van God gewild, en hebben z wij ons aan dien wil te onderwerpen.

Doch gelijk het eten van het brood in c het zweet des aanschijns, ons niet verbiedt t om ook de vruchten van de ooftboomen te z plukken, en het eten van de rijpe, zelf gegroei- ( de vrucht het eten van het brood blijft aan- i vullen, ja, in den grond der zaak hooger e staat, zoo is het ook hier. De ons nu opge- e legde taak, om onzen geest met kennis te 1 voeden in het zweet onzes aanschijns, is en c blijft een gevolg van de zonde, en staat c niet hooger dan het onmiddellijk weten, i maar verre er beneden. God Almachtig 1 stelt geen wetenschappelijk onderzoek in, l om zijn wereld te leeren kennen, maar weet s hoe en wat in de wereld is, door onmiddel- c lijke aanschouwing. Vóór den val in zonde was £ ook den mensch iets van deze onmiddellqke ' aanschouwing toebedeeld. En zal eens de ge- < daante dezer wereld zijn voorbijgegaan, en : onder den nieuwen hemel een nieuwe aarde opbloeien, dan zullen de gezaligde bewoners dezer aarde „zien van aangezicht tot aangezicht, en kennen gelijk ze gekend zijn." ■ Er zal op die nieuwe aarde geen kerk of tempel meer zijn, omdat er geen afscheiding meer zal bestaan tusschen het gewone en het zalige leven. Er zal geen strafgevangenis meer zijn, omdat er geen zedelijke onvoegzaamheid meer zal voorkomen. Er zal geen krankzinnigengesticht meer wezen, omdat 's menschen geest zijn krankheid zal hebben afgelegd. Maar ook zullen er geen microscopen of telescopen, geen laboratoriums of , poly technicums bestaan, omdat er van weten- 1 schappelijk onderzoek in het zweet des aanschijns geen sprake meer zal wezen. Het moei te volle wetenschappelqk onderzoek als middel om tot kennis te geraken, staat volstrekt niet boven het onmiddellijk weten, maar integendeel er verre beneden. Het is een bezigheid die thuis hoort bij de lagere ! orde der dingen, waarin we thans verkeeren. [ Het is niet denkbaar bq God, het bestaat niet t bij de engelen, het was niet in het paradijs, . en het zal ook voor ons in het Vaderhuis : plaats maken voor het onmiddellijk aanschou' wen, het onmiddellijk plukken van de vrucht r der waarheid. Wat nu moet, is een straf, ons ! om der zonde wil opgelegd. Ecnnoodzake1 lijkheid waaraan we ons hebben te onderwer; pen. Een noodmiddel waarvan we dankbaar - gebruik hebben te maken. Alleen maar, het e is volstrekt het hoogste niet; het blijft niet,

„$0art0aante en ïitïjtcnöe tot ben Mïen üag "

Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een scbijcend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe.

Spreuk. 4 : 18.

Onder het volk dat 't geklank kent, gaat st niet bij allen eender toe. Vooral drieërlei onder* scheid treft gedurig. Er zijn er die geestelijk achteruitgingen, er zijn er die geestelijk stilstaan, en er zijn er die geestelijk steeds verder komen. Van die laatsten nu zegt de Schrift: „Het pad van de rechtvaardigen is als een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe".

Pad is ook hier niet weg. De weg ïoch is voor alle rechtvaardigen een en deielfde weg, maar het pad van dc rechtvaardigen doelt op ieders eigen levensloop en geestelijken gang. Op het platteland is er veelal een straatweg voor allen, die door heel de streek loopt, maar voor elke hoeve in den omtrek is er naar dien straatweg een eigen pad. Zoo nu is er ook geestelijk een weg, dien God gelegd heeft, opdat wij, met al Gods kinderen saam, dien volgen zouden, de weg van Zijn Woord, de weg van Zijn geboden, de weg van Zijn heilige ordinantiën, de nauwe weg die ten leven leidt. Maar onderscheiden hiervan is ieders eigen gang door het geestelijk leven, die samenhangt met zijn

peinzen, bespiegelen en oordeelen weer tot waarheid te komen, en het waarheidskarakter van de waarheid weer te leeren verstaan, te leeren gevoelen, en te leeren genieten.

Een beeld moge dit ophelderen.

Denk u een monumentaal, reusachtig groot prachtgebouw, gelijk ons paleis op den Dam te Amsterdam of als de Dom te Keulen. In zulk een gebouw kunnen scheuren, afwijkingen, verzakkingen voorkomen, die de vastheid van het geheele gebouw dreigen te ontredderen, gelijk dit met den Dom te Keulen metterdaad in toenemende mate het geval is. Dit merkende, voelt wie voor zulk een gebouw te zorgen heeft, van zelf de gedachte om in het geschondene herstel aan te brengen, in zich opkomen. Maar hoe dit herstel aan te vangen, en hoe dit herstel tot stand te brengen ? Zulk een monumentaal gebouw is een mysterie. Men kan er van buiten niet aan zien, hoe het innerlijk in elkander zit, en toch, om het te herstellen, moet men op de oorspronkelijke constructie teruggaan. Leeft nu de architect nog, die zulk een gebouw schiep, dan is het eerste wat men te doen heeft, dien grooten bouwmeester te ontbieden, en hem af te vragen, hoe, ir verband met de oorspronkelijke constructie het herstel van het gebouw moet worder aangelegd. Of ook, is de architect reeds ter grave gedaald, dan zoekt men deoorspron kelijke bouwplannen op, speurt die na, ei poogt zoo te weten te komen, op wat wrjzi het herstel moet ondernomen worden. Ver gelijk nu met zulk een monumentaal pracht gebouw de wondere schepping van dez • wereld. Dit wondere gebouw van deze werel