Er zijn zonden waarover reeds hier op aarde het oordeel gaat. Dat ziet ge aan Sodom en Goniorra. Dat ziet ge aan de puinhoopen van Tyrus en Sidon. Dat ontwaart ge aan de bouw vallen van Babyion en Nineve. Dat is uitgekomen in de verwoesting van Samaria en meer dan eens in de verwoesting van Jeruzalem.

En niet alleen in de wrake Gods over ste den en landen bleek dit. Ook in het particuliere leven der personen komt telkens het oordeel Gods uit. Denk slechts aan Judas, aan Simon den toovenaar, of in het Oude Verbond aan Ezau en Saul.

Zelfs staat naast dit oordeel van Gods voorzienigheid, nog een ander oordeel. God heeft overheden en rechters besteld, en ook deze oordeelen in den Naam des Heeren over de gruwelen en misdaden der menschen.

De moordenaar, die des menschen bloed vergoot, wordt gegrepen en gestraft met de vergieting van zijn eigen bloed.

Dat oordeel gaat zelfs door tot in het huislijke leven, en een vader die zijn zoon kastijdt, oefent aan hem een oordeel Gods met Goddelijke autoriteit.

Er is dus een voorloopig én providentieel én rechterlijk oordeel dat over de zon-ïe der menschen gaat, en daar God rechtvaardig is, cn de weegschaal van zijn heilig recht gansch zuiver, rekent alle oordeel dat reeds hier op aarde over _ de zonde ging, in het eeuwig oordeel mede, en er van af.

De fout is nu maar, dat de mensch, aan al zulke voorloopige oordeelen op aarde gewend, die aardsche oordeelen voor al het oordeel gaat aanzien, en het eeuwig oordeel verre stelt, ja afbestelt in zijn gedachte.

En hierin nu schuilt die vreeslijke vergissing, die wreede zelfmisleiding, waaruit de bedrogene cn zichzelf bedriegende menschen eens op den jongsten dag ontwaken zullen.

Feitelijk is er op de aarde een zeer ongelijke toebedeeling van het oordeel, een hoogst ongelijke vergelding.

Nog voelt heel Nederland zich gekrenkt door het onvermogen van de Overheid, om de bedrijvers van heel een reeks van moorden te grijpen, en onschadelijk te maken. De lijst van zulke ongewroken moorden wordt al breeder. Daarentegen wordt de man, die zich aan een klein stuk van zijns naasten goed vergreep, gegrepen en boet zijn misdaad met jarenlange celstraf.

En ditzelfde bespeurt ge met Gods voorzienigheidsoordeel.

Allerlei door en door ondeugende menschen, die letterlijk leven van zelfzucht en schending van de zedelijke orde, genieten welstand en voorspoed, en heel een andere reeks van personen zien zich hun veel kleinere afwijkingen van Gods ordinantiën op indrukwekkende wijze thuis gebracht.

En ook, bij den één volgt de straf dadelijk op zijn zonde, zoodat ze als uit zijn zonde zelve voortkomt, terwijl de ander eerst jarenlang de vrucht zijns onrechts geniet, en eerst op later leeftijd de wrake Gods in zijn bloed en in zijn leven voelt.

Er zijn er, die, in zonde van hoererij vervallen, als op slag in hun bloed vergiftigd en ontzet werden. En er zijn er anderen, die in dezelfde zonde veel dieper verzonken, jarenlang ongestraft zondigden, en eerst op veel later leeftijd de wrake Gods gevoelen in hun gebroken levenskracht.

Hij loopt van niets vrij. Hij loopt vrij aileen voor een tijd. Maar Gods gerechtigheid blijft voortgaan, en of iemand al aan de justitie op aarde ontkomt, aan de justitie van den Heilige Israëls ontkomt niemand.

De troost van Gods kinderen nu is, dat ze dit gelooven ook van zichzelf., en klaar merken, hoe ook de weegschaal hunner eigen zonde, zwaar beladen, voor Gods heilig oog op- en nedergaat.

Alleen maar in de andere schaal ligt niet meer de toorn Gods, maar het rantsoen van Christus.

En hierin is de oorzaak van hun eeuwigen dank.

Amsterdam, 23 Juni 1S99. Uni ver si tei ts~ da, ff.

Op 28 Juni zal, D. V., de Jaarvergadering der Vrije Universiteit onder het presidium van Ds. B. van Schelven, te Middelburg dagen.

Als plaats van samenkomst trekt Middelburg aan. Zeeland is een vrome provincie. De eilanden zijn schoon. De bevolking bezit er een eigen karakter, dat uitmunt door gemakkelijkheid in den omgang, warmte van gevoel en zin voor den ernst des levens.

Ook is de Middelburger gastvrij.

Men weet dat van de vorige maal toen we er samenkwamen. Het heugt nog van de Synodale weken in 1896.

Geen twijfel dan ook, of men is te Middelburg van een hartelijke, sympathetische ontvangst, en van warme belangstelling verzekerd.

Ook, cn dit is geen gering voordeel, is er niets aan de orde, dat de geesten spannen zou, en met een diep gevoel van dankbaarheid zal men er kunnen genieten in den wezenlijken schat dien God in zijn genade aan ons Christenvolk in de Vrije Universiteit schonk.

Ze heeft, zij het dan nog met zeer beperkte krachten, de banier der wetenschap nu twintig jaar omhoog gelieven, en reeds nu is het niet te berekenen wat deze kleine Universiteit als vrucht van generale en bijzondere studiën, ons Christenvolk aan helderheid van levensbewustzijn, aan positie in het land, en aan hope voor de toekomst heeft toegebracht.

Nog dit jaar bewezen drie belangrijke

Dit nu is oorzaak van een zeer zonderlinge cn bedrieglijke inbeelding.

De moordenaar, die het gerecht ontloopt, beeldt zich in, dat hij de straf van zijn zonde ontgaan is, en door die inbeelding misleid, moordt hij opnieuw.

Als God iemand, in zijn zonde, onmiddellijk tegenkomt en hem straft, en in zijn zonde stuit, voelt zoo iemand dat hij er inliep, maar de man dien God begaan liet, beeldt zich in, dat hij het ontliep, en zondigt er op voort.

En daartegen komt nu Gods Woord op, door u aan te wijzen, dat uw God uw zonde oplegt; dat ge u ganschelijk vergist, zoo ge waant dat een niet-aanstonds gestrafte zonde de straf ontkwam; en dat ge er u op hebt voor te bereiden, dat ge bij u«v ontwaken in den oor deelsdag alle uw niet-gestrafte zonden terug zult vinden, belast met het volle wicht van den toorn uws Gods.

Zoo heeft de slimme man, die sluwelijk of gevallig het wist te ontloopen, niets voor boven den blooden zondaar, die straks zijn straf vond. En het eind zal wezen, dat elk kind des menschen de volle vergelding droeg, hetzij ten deele reeds hier, hetzij geheel eerst hier namaals, voor alle zonde en ongerechtigheid, waarmede hij tegen den Heere onzen God overtreden heeft.

In de hand des Heeren is een zuivere weeg¬

schaal, beter dan op aarde de fijnste weeg¬

schaal voor diamant of goud.

In de ééne schaal gaat elke zonde, groot of

klein of zeer klem, en m de andere weegschaal wordt een gewicht van Goddelijken toorn gelegd, dat er met volkomen zuiverheid tegen op weegt.

Het doet er dus niets toe, ot ge reeds op aarde een deel van dat oordeel en dien toorn droegt, of dat ge, na al uw zonde, hier den rechter ontliept en in uw levenslot vrij uitgingt.

Eens moet toch de evenaar loodrecht tus schen de schaal van uw zonde en de schaal van uw vergelding staan.

Wie mag dan van geluk spreken? De man die het hier ontliep, of de man die hier reeds hard werd aangegrepen?

En dan is het antwoord niet twijfelachtig. De waarlijk te beklagene is hij, die op aarde geen oordeel vond en door geen straf overvallen werd.

En zulks om tweeërlei reden.

Ten eerste omdat hem nog het volle, onverkorte oordeel wacht. En ten andere omdat juist zijn straffeloosheid oorzaak werd, dat hij er op toe- en voortzondigde, en zoo zijn opgelegden schat van toorn aldoor vergrootte.

Gelukkig daarentegen zijt ge, zoo God u terstond stuit, u na misdaad terstond aan den rechter overlevert, en u terstond met zijn rechtvaardige straffen achtervolgt. Dan toch wordt er niet alleen minder opgelegd, maar ook wordt uw zonde tegengegaan. Vandaar dat meer dan eens de misdadiger het niet kon uithouden, en zich zeiven aangaf.

Niet genoeg kan daarom de zondaar, die welstand en voorspoed blijft genieten, er voor gewaarschuwd worden, dat toch zijn straffeloosheid hem geen oorzaak en vrijbrief voor meer zonde worde. Of ook dat hij toch niet wane, dat die welstand en die voorspoed bestendig zal zijn. De wrake Gods slaaft niet.

En wat ook niet vergeten mag .worden, is dit.

Als de justitie den misdadiger niet kan grijpen, kwetst dit zoo dikwijls ons rechtvaardigheidsgevoel, en beelden we ons in, dat hij nu vrijloopt.

Maar dat is valsch.

proefschriften, hoe er ook onder het jonge geslacht, dank zij haar initiatief cn onderwijs, te waardeeren zin voor Studie ontstaat.

Daarbij worde niet vergeten, dat het opnieuw opgeworpen vraagstuk over de verstandhouding van de Vrije Universiteit tot de Gereformeerde kerken, vanzelf prikkel werd, 0111 den grondslag der Vrije Universiteit nogmaals nauwkeurig te herzien, en zoo het Referaat van Prof. Rutgers, als de meeting van Dr. Kuyper zal op dat doel afgaan, zonder natuurlijk het kerkelijk terrein te betreden.

Ds. Klaarhamer, als de man, wien God het gaf in 1886 de reformatie op Walcheren te leiden, was vanzelf aangewezen voor de ure des gebeds aan den vooravond. Hij treedt daarbij op niet alleen als man der historie, maar als de man, die op Walcheren kerkelijke historie gemaakt heeft.

Dat een plaats middenin het land meer geschikt is, om de mannen der Vrije Universiteit uit alle deelen van het land saam te brengen, moge waar zijn. Toch vergete men niet dat zulk afwisselend bezoek aan de onderscheidene, ook aan de verder afgelegen provinciën, een kostelijk propagandamiddel is, en tevens de schoone ee-

' o

legenheid biedt, om ook de broeders uit deze provinciën op breeder schaal te ontmoeten.

We twijfelen dan ook niet, of de verga¬

dering zal evenals de vorige te Middel¬

burg, ons een dag van hooger genieting geven.

Vooral ditmaal zullen de besprekingen er interessant kunnen zijn.

En of de wereld dan al roept: Wat willen die aemechtigen! —wij zullen er tot lof en prijs van onzen God getuigen van de groote dingen die Hij ook in de Vrije Universiteit aan zijn volk in Nederland gedaan heeft.

Het JPetronelle-Hospitaal te DJ o ff ja.

Ingekomen was van den eersten gever ƒ 10,000, en van N. N. ƒ 1000.

Hierbij kwam later van denzelfden eersten gever een toezegging groot ƒ 5000 voor de inrichting.

Thans weer ƒ1000 van X te Amsterdam, ƒ 1000 van Y te Utrecht, cn ƒ2 50 van Z. te 's-Gravenhage.

Gekweekt werd aan rente een kleine ƒ 300.

En de bekende Vereeniging heeft denkelijk tegen dat het hospitaal gereed is een ƒ 10,000 in kas.

Saam dus ƒ 23,550 voor den bouw, cn ƒ 5000 voor cle inrichting.

Maar voor den bouw alleen zal ƒ 42,000 noodig zijn.

Laat dan de gegoeden onder ons zonder verwijl zich de eere gunnen om mede te bouwen aan deze stichting der Liefde.

Wat we nu in de eerste plaats noodig hebben, zijn nog enkele giften groot duizend gulden.

Vanzelf afffesneden.

Onze hooggeachte broeder Wielenga van Kanpen verwondert er zich in de Bazuin ove', dat we onze artikelen over het Voorstel-Bavinck staakten.

We hechten te veel aan zijn oordeel, om hiertoe het zwijgen te doen.

Hij zal, dunkt ons, zelf moeten toestemmen, dat de Heraut gedaan heeft wat hij kon, om een goeden afloop dezer zaak te helpen voorbereiden.

De Heraut heeft van den beginne af op de meest waardeerende wijze over het Voorstel gesproken, en steeds staande gehouden, dat het, mits niet gelijk het daar lag, zeer wel tot de beiderzijds zoo vurig gewenschte oplossing leiden kon.

De Heraut heeft zich de moeite gegund in een breede reeks artikelen die gewenschte oplossing voor te bereiden, en heeft alle andere zaken laten rusten, zelfs de artikelen over den Eeredienst, keerjjop keer laten glippen, om oppervlakkige behandeling van het Voorstel te voorkomen.

De Heraut heeft geen critiek geleverd op details, noch op geldelijke gissingen, maar uitsluitend de beginselen besproken.

De Heraut heeft zich niet opgeworpen om de Vrije Universiteit tegen de op haar o. i. niet geheel recht vaardigtijk uitgeoefende critiek te verdedigen, noch ook zijnerzijds die critiek met een tegencritiek op het verleden of op het heden van de Theologische School beantwoord.

Kortom de Heraut heeft gedaan wat hij kon, om deze gewichtige aangelegenheid, los van alle kleingeestige beschouwing, uitsluitend in het licht te stellen van de beginselen, waarvoor dit blad nu twintig jaar cn meer streed.

En zie terwijl we nu met deze bespreking op twee artikelen na aan het einde,

en daarmede aan het omschrijven van de door ons gewenschte oplossing toekwamen, en er nog meer dan twee maanden vóór de Synode tijd overig was, zond onze hooggeachte broeder Bavinck plots zijn tweede brochure reeds de wereld in, en dat zonder van al onzen arbeid aan zijn Voorstel besteed ook maar ecnigszins ernstige notitie te nemen, ja, zonder ook maar met een enkel woord te laten hooren, dat hij, ons

pogen waardeerend, bereid was met ons opkomen voor het beginsel te rekenen. En in deze brochure wordt de zaak zijnerzijds zoo finaliter afgedaan, dat hij eindigt met te zeggen: Ik handhaaf mijn voorstel gelijk het daar ligt. En zulks tegenover onze stellige verklaring: „Zoo als het daar ligt, kan het niet."

Er stond niet, dat hij nu reeds voorloopig repliek leverde, om later op het betoog van de Heraut terug te komen.

Er werd niet bij gezegd, dat, hoewel wij nog niet uitgesproken hadden, hij voorshands reeds op andercr bedenking repliceerde.

Er werd eenvoudig door onzen broeder geconstateerd, dat hij bleef bij zijn opinie, en zijn voorstel onveranderd handhaafde.

Dit nu duiden wij Prof. Bavinck in het minst niet euvel. „Gegriefd zijn" komt onder ernstige mannen niet te pas, dat laten wc aan preutsche jufferkens, of op haar lijkende mannekens over. Vooral wie zou zoo klein zijn om met persoonlijk geprikkeldheden te rekenen, waar zoo zeer hooge cn heilige belangen op het spel staan?

Daar denkt de Heraut niet aan, en Prof. Bavinck niet.

Aan hem het volle recht en dat recht onbetwist, om een plan geheel buiten ons om aan de orde te stellen; er ons eerst kennis van te geven als het reeds gedrukt ter verzending gereed ligt, en ook nu onze bedenkingen als van geen gewicht te achten.

We hebben hier niets op tegen. We eerbiedigen dit. We lijden dit lijdzamelijk.

Maar hoe ter wereld kan men willen dat wij dan toch maar aldoor zouden voortredeneeren, en rustig met onze artikelen doorgaan ?

Wie dit zegt, weet niet wat debat is, en denkt zich in wat persdebat is, niet in.

Debat onzerzijds had alleen zin, zoo het kon streVken, om Dr. Bavinck zeiven opeen fout in zijn plan opmerkzaam te maken, en hem te bewegen zelf die fout te corrigeeren, eer zijn voorstel op de Synodale tafel kwam.

Daartoe waren we wekenlang aan het

Zie het hier:

In '47 was Michigan nog een woest esn ij; het werd de woonplaats der Hollandsche baJlingen. Hoog roemde Spr. den krachtigen invloed ten goede van Dr. A. C. van Raalte, den Godsman die moed gaf, die, dit is iets verwonderlijks, in het nieuwe stedeke Holland een hoogeschool stichtte, een Academy, thans het beroemde Hope College. In Grand Rapids wordt eiken Zondag in meer dan twintig kerken gepreekt, bijna 30.000 Hollanders wonen daar. Onze land genooten zijn in grooten getale verbreid over Michigan, lowa, Illinois, Ohio, Wïsconsin, Minnesota, Kansas, Dakota, Nebraskat, zelfs in N. Yersey. Dr. Kuyper berekent een 'kwart millioen. Dosker schat een millioen van oceaan tot oceaan, 't Verschil ligt in de vraag, -tot hoever men gaat in de afstamming. Kuyper heeft veler moed opgewekt, door te verhalen van lret nieuwe leven in ons land, ook van de stichting van het Alg. Ned. Verbond.

In het derde geslacht al hadden d'. Hollanders in Amerika de taal laten verloopen, het aanvankelijk raar gevonden Engelschi zich eigen gemaakt. En wij moeten er nu in berusten dat door de zuiging van het in Amerika almachtige Engelsch het Hollandsch in het dagclijksch leven wordt afgevoerd; de Hollandsche overlevering blijft dan wel, wordt dan juist lief» Vergelijking met Z. A. is hier niet van pas. Heft Hollandsch niet alleen week in Amerika, Svert. Iersch verzwolg, het Duitsch week, o. a. uk «de katholieke kerken. Het verleden nochtans l>lijft er ons. Onze taal blijve dan de tweede taal, de weelde taal, boeiend sprekend van vromere glorie. Daartoe kome er studie in het Esigelsch van onze taal, historie, ons oud-Ned nacht, aan een

of meer Amerikaansche universiteiten. Ons hoogere geestelijke leven vinde uiting in zulke omgeving, hetzij op kosten van kolonisten van fortuin, hetzij op kosten van den staat. Ook op gymnasia, bij het Midd. Ond. handhave men dusdoende een Hollandsch element. Zelfs hier en daar bij het lager onderwijs facultatief. In onze geschiedenis schuilt onze kracht. In Amerika is allereerst noodig een goede Hollandsche geschiedenis in het Engelsch. Naast zulke huiselijke beoefening, mogen er vereenigingen komen tot voortgezette studie — er zijn er reeds. Algemeen moet blijken, dat de Vcrcenigde Staten hun inrichting en karakter hebben te danken aan Nederland, dat Nederland meer dan Engeland is het stamland. Warme hulde brengt Spr. hier aan Dr. Kuyper, voor wat die op zijn reis gesproken heeft en gewrocht.

Vroeger

dacht buiten de Gereformeerde

kringen niemand 111 iNederland aan onze broederen in Michigan en andere Amerikaansche Staten.

Thans is hun reeds hulde gebracht in een Maatschappij van mannen, die meest geheel buiten onzen kring staan, en waar het intellect van Nederland vereenigd is.

Schrijver dezes heeft tot de broeders in Amerika gezegd: „Ik zal zorg dragen dat men in Nederland zich uwer weer herinneren gaat", en hij is er dankbaar voor, dat dit reeds zoo spoedig is gelukt.

Aan Prof. Dosker onze gelukwensch met zijn benoeming als lid der Maatschappij.

Een feit van beteekenis.

Het aloude JYederlandsche Volkslied.

III. (Slot).

De heer Enschedé heeft in 1894 in zijn meer genoemde studie in Oud-Holland een lans gebroken voor de oudjste Wilhelmusmelodie, die gevonden is, en die hij, op technisch-muzikale gronden, voor de oorspronkelijke houdt, waarop Marnix ons volkslied gedicht heeft.

De schrijver begint in zijn hoogst interessant artikel ons mede te doelen den oorsprong van die melodie.

Wij danken haar, eigenaardig genoeg, aan een triumfzang door den heltigen antillugenoot Cltristojle de Bourdeaux gedicht op den° mislukten aanslag van den Prins van Condé op Chartres in 1568, met het doel om Parijs in handen der Hugenoten te spelen en waarvan het eerste couplet aldus luidt:

O la folie entreprise Du prince de Condé!

A Chartres la jolie 11 a voulu entrer;

C'est a luy grand folie. 11 n'y entrera pas:

Les bons soldatz de France Ne le soufriront pas.

De Paltsgraaf Jan Casimir, die met zijne troepen het mislukte beleg van Chartres had meegemaakt, begaf zich naar Duisburg om den Prins van Oranje zijn krijgsbende aan

te bieden. En nu acht de heer Enschedé liet niet onmogelijk dat onder deze soldaten het spotlied van Christojle de Bourdeaux bekend is geweest. Zoo zou dan Marnix met de melodie bekend zijn geraakt en er zijn Wilhelmus van Nassouwe op gedicht hebben.

Over de herkomst van de Wilhelmusmelodie is veel gestreden. „Na de wijze van Chartres" ging gemakkelijk over in „Na de wijze van Charles", waardoor zelfs Karei V cn Karei IX in den strijd om het auteurschap betrokken werden.

Ook Van Vloten achtte „Charles" den juisten tekst en meende dat de naam stellig op Karei V doelde.

De bovengenoemde Florimond van Duyse is zoo gelukkig geweest de quaestie tot een oplossing te brengen.

„Aan Florimond van Duvse komt de eet toe ontdekt te hebben waar de herkomst van ons lied te vinden is. Hij toch vond in het Franseh Katholieke zangboekje: „La pievse alovette avec son tire lire" een melodie, onmiskenbaar identiek met de oude Wilhelmus wijs „sur 1 'air mondain":

A la folk entreprise Du prince de Condé

en wees aan de hand van Le Roux de Lincy aan, dat dit lied geen ander is, als het reeds genoemde gedicht van Christoflk de Bourdeaux op het beleg van Chartres dooi Condé" (Oud Holland 1894, blz. 17S).

De gevonden melodie luidt als volgt:

betoogen.

Dat schoone doet beoogden wc.

Daarop ging heel onze reeks artikelen af. Maar nu we plotseling de verklaring

krijgen: Ik heb alles nogmaals wel overwogen, maar ik verander niets, en handhaaf mijn voorstel gelijk het daar ligt, nu was de mogelijkheid om het debat in de pers voort tc zetten door Dr. Bavinck zelf afgesneden.

Nu zou tóch doorgaan met onze artikelen de naïveteit der onnoozelen zijn geweest.

En zoo iets zal toch zelfs onze broeder Wielenga niet van ons vergen.

Of onze Hoofdredacteur, in zijn qualiteit

van hoogleeraar, op de Synode zal kunnen verschijnen, is een vraag die geheel hier buiten ligt.

Op advies van zijn dokter zal hij in de

Pyreneën een kuur moeten volgen, die veel tijd zal rooven, en een nakuur noodzakelijk maakt.

Ook daagt de Synode reeds op 15 Augustus, dat is, zeer vroeg.

Doch al werd dit oorzaak van verhinde, ing, dit heeft niets met het VoorstelBavinck te maken.

Heengaan, als men er ivas, zou niet door het Voorstel maar door een onberaden stap van de Synode zelve, voor hen die 0111 des beginsels wille overwegende bedenking hebben, eisch van het oogenblik kunnen worden. Maar heengaan is heel iets anders dan wegblijven.

Amerika.

Het zal onzen lezers in Amerika genoegen doen, kennis tc nemen van het Verslag dat de N. Rott. Cour. gaf van wat Dr. Kiewit de Jonghe op de vergadering der Maatseh. van Ned. Letterkunde over onze Nederlandsche kolonisten sprak.

„Als ik nu in dat tempo het lied van 1607 hoor," zegt de heer Enschedé, „dan wordt het mij duidelijk hoe het oude Wilhelmus, niet met het ziekelijke en fletse karakter, dat de Gedenckclanck te zien geeft, een soldatenlied, een Reuterliedlein en een trompetdeuntje geweest is, ,,'t welck het volck sulcken coragie gaf, datse wel gewilt hadden airede mette [vijand] doende te wezen," hoe onder zijn fiere klanken de Hollanders in 1610 te Jeddo binnentrokken, hoe zijn toonen alleen in 1624 de Spanjaarden „met eenenpartico terrore ofte vreese bevangen," te Ede verjaagd kan hebben, hoe in 1626 schipper Dirck. Schaey, onder het heimelijk vervoeren van den Spaanschen penningmeester Martijn Cornet, bij het voorbijvaren Wezel met het trompctgeklanck, „zijnde het oude liedeken Wilhelmus vetnrNassauwen &c" begroette en hoe

de Staatschen m 1629 onder het trompetgeschal van het Wilhelmus het overrompelde Wezel in bezit namen. In het lied lag een toekomst en het heeft aan die verwachting glansrijk beantwoord."

Eén der bewijzen voor zijn mecning vindt de geachte schrijver verder in dc overeenkomst tusschen den gang der melodie en dc woorden van het eerste couplet.

„Wilhelmus van Nassouwe ben ick, Den Vader lant getrouwe blijf ick, Een Prince van Oraengiën ben ick", hoe innig sluit zich daar die heroïsche melodie met haar hoekige en kantige vormen bij aan. En wanneer daarop de dichter een andere snaar aanslaat en den Prins laat zeggen: „Den Coninck van Hispaengiën heb ick altijt geëert" en hem daarmede zijn gehoorzaamheid aan zijn wettigen heer laat betuigen, de melodie volgt de gedachte op den voet door den overgang van de twee- in de driedeelige maat; weeker en zachter in uitdrukking blijft haar karakter in overeenstemming met de woorden. Hoe fier klinkt daar Het „Een Prince van Oraengiën ben ick" op de viermaal herhaalde hoogste noot der melodie! Waarlijk, een dichter, die zich zoo voortreffelijk wist aan te sluiten

bij de hem voorgelegde zang moet een „alter Fyrtaeus" ') geweest zijn" (t. a. p. blz. 218).

Maar niet alleen in het eerste couplct treft ons die schoone samenhang tusschen den zin der woorden cn den gang der melodie. Reeds dadelijk in het tweede couplct verheft de gedachte zich eveneens bij den vijfden regel: „Maar God zal mij regeeren". Zoo ook in het vijfde couplet : „Voor Godes Woort gepreesen," en in het achtste: „Maar Godt heeft hem verheven;" niet minder is de overgang merkbaar in het schoone „Soo het den wil des Heeren", waar dc dichter bij den vijfden regel'toog omhoog slaat: „Maar de Heer van hier boven". Ook in de beide laatste couplcttcn is de overgang sprekend.

Evenzoo zouden wij kunnen wijzen op het gewoonlijk weekerc karakter der beide laatste regels.

„Die Tyranny verdrijven Die mij mijn hert doorwondt."

„Als ick daaraen gedencke Mijn edel hart dat bloet."

„Als vrome Christen leven 't Sal hier haest zijn ghedaen."

Prof. A. D. Loman kan den heer Enschedé evenwel geen gelijk geven en verdedigt in zijn opstel over „de melodie van het Wilhelmus" (Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis, Deel V, 1895, blz. 46—73) de Valerius-melodie tegen den aanval van den heer Enschedé en blijft haar dc voorkeur geven boven de melodie van 1607, „welke wel is waar grooter gelijkmatigheid

!) Ken beroemd dichter der oudheid, die de Spartanen door zijn bezielde krijgsliederen in geestdrift bracht.