van rhythmus vertoont, maar daarentegen cle eigenaardige frischheid en ongedwongen opgewektheid van de Valerius-melodie eenenmale mist. .. Met deze apologie bedoelen wij geenszins van deze zangwijs beweren, dat zij de eenige, volstrekt echte Wilhelmus-melodie zou zijn" (a. w. Uz. 160).

Geheel buiten de melodie-quaestie om Waakt Prof. Loman een opmerking die wel moeite waard is onder de oogen van het Heraut-lezend publiek gebracht te worHij maakt zich nl.: (t. a. p. blz. 64).

»geen illusie omtrent de toekomstige populariteit van het oude Wilhelmus, dat wegens tekst en zangwijs te ver zich verwijdert van 't geen onzen tijd een Nederlandsch volkslied behoort eigen te zijn. Daargelaten of het een gelukkige Sreep van den dichter mag heeten, den held varj zijn lied een beroep te laten doen op diens eerniedige en loyale gezindheid jegens den ^paanschen monarch, van onze tijdgenooten kunnen wij niet meer verwachten, dat zij met genoegen, laat staan met geestdrift als in naam Van den grooten Zwijger zullen zingen:

„Den koning van Hispanje Heb ik altijd geëerd."

gestaakt

moet

hoe eerder hoe beter gestaakt moet worden."

Ook in de laatste studie, die de heer Enschedé aan dit onderwerp gewijd heeft, blijft nog altijd zijn conclusie (Bulletin, enz., 1899): „La mélodie de Valerius n'est qu' une mutilation" (blz. 385); „cette ancienne mélodie n' a de valeur qu'au point de vue de 1'histoire des transformations du Wilhelmus" (blz. 384). En: les vers s'adaptent au rythme de la mélodie de 1607, mais nullement a celui dc la mélodie moderne" (blz. 385).

Het schijnt, dat het volk in dit opzicht ruinier van blik en dieper van opvatting

's dan Prof. Loman, die zich aan de letter houdt, zich voorstelt. Een volk, in zijn historie thuis, zal bij het zingen van het Wilhelmus onderscheid weten te maken tusschen den tijdelijken vorm en de diepe, altijd geldende gedachte, die in dicn^ vorm naar buiten treedt. Het geldt hier niet het a' of niet eeren van den koning van Spanje, Waar het erkennen en eerbiedigen van den drager van het souverein gezag.

Bij de psalmen en bij zoovele hoofdstukken uit het Oude Testament doet zich dezelfde quaestie voor. Als wij zingen : „De lofzang klimt uit Sions zalen", „Jeruzalem, ^at ik bemin, wij treden uwe pooi ten in

„Hoe branden mijn genegenheên, om s Heeren voorhof in te trecn, dan den-

ken wij immers ook niet aan den berg Sion, aan de stad Jeruzalem of aan het voorhof, dat niet meer bestaat. Maar misschien is het voor de Gereformeerden, van kindsbeen gewend aan het zingen hunner geestelijke lofliederen in den symbolischen vorm van het Oude Verbond, gemakkelijker de onderscheiding te maken tusschen het accidenteele in den vorm en het essentieele in het wezen, dan voor het meer ontwikkeld deel onzer natie. Althans wij durven wel verzekeren, dat in Calvinistische

De quaestie is dus nog verre van opgelost, en wij zullen ons, onbevoegd als wij zijn tot oordeelen op dit punt, wel wachten een poging te wagen tot oplossing van dit moeilijk en uiterst gewichtig vraagstuk.

Het ligt dan ook geenszins in onze bedoeling voor onze Calvinistische kringen —

die zeker bij het Wilhelmus-zingende deel der natie een eerste plaats innemen— de eene of de andere melodie aan te raden. Maar waar thans bijna algemeen de zoogenaamde oude melodie (die van Valerius) gezongen wordt, alsof zij de echte en oorspronkelijke was, kan het zeker zijn nut hebben uit den mond van allen, die de zaak onderzocht hebben, te vernemen dat dit volstrekt niet het geval is.

1 1 -» t 1 '

En de beschouwingen van den lieer iMiscneue zijn zeker belangrijk genoeg om ze in hoofdzaak onder de oogen onzer lezers te brengen. In ieder geval zal men er prijs op stellen kennis tc maken met de melodie van IÓ07.

Heeft de heer Enschedé gelijk, en mag dus de melodie van 1607 de meeste aanspraak maken op authenticiteit dan is

de voorspelling zeker niet te gewaagd, dat in Calvinistische kringen aan deze Wilhelmus-melodie de voorkeur geschonken zal worden boven elke andere, ook boven die van Valerius, al zou deze op zichzelf, uit een zuiver muzikaal oogpunt en buiten verband met de woorden, de voorkeur verdienen.

De tijd zal het leeren en intusschen

slaan wij met dankbaarheid en levendige

belangstelling den arbeid gade, dien de ken¬

ners onzer oude muziek aan de herstelling j der oorspronkelijke Wilhelmus-melodie ten koste leggen.

S. C.

„..LA

Voor 8&.ooiw$jk@ ^cIïoIceï.

Ingekomen bij Ds. Houtzagers: VanN. N., postmerk Utrecht, voor Kootwijk ƒ 5; van Ds. Hoekstra te Arnhem, uit het busje van vrouw J. f 0.80 en ƒ 0.50 van A. T.

Dringend verzoeken wij den vrienden aan de behoefte van onze scholen te gedenken, en die te willen steunen met gaven en gebed.

D. KULLEMAN,

Kootwijk. Penningmeester.

eigenlijk het Diaconaat? En nu spijt het mij wel, u te moeten teleurstellen. Tot nog toe is het mij niet mogen gelukken een duidelijke voorstelling te verwerven van hetgeen men door dit woord wil aanwijzen. Dit is natuurlijk mijn schuld. Ik constateer dan o ok alleen maar het feit, en spreek niet van de oorzaak. „

Als ik het wel begrijp, duidt de uitgang »aat"

iets zelfstandigs, iets van macht en bevoegcineia uit, zooals: Episcopaat, Apostolaat, Consulaat enz.

Men schijnt er mede te willen uitdrukken de macht, bevoegdheid, roeping enz. van het diaken ambt.

Ik zeg: men schijnt; want het is maar een persoonlijke indruk, dien ik ontving van hetgeen ik er van hoorde en las.

Ontwikkeling van het Diaconaat zal dan willen zeggen, het bereiken van meerdere zelfstandigheid, macht, bevoegdheid enz,, een altijd meerdere uitbreiding van de werkzaamheden, bevoegdheden en macht van den diaken in de kerk des Heeren.

Of ook wel de bevoegdheid om zelfstandig, onafhankelijk van den kerkeraad, bindende besluiten te nemen, ook in meerdere diaconale vergaderingen.

In onze Kerkenordening, waarmede wij bij de Hooge Regeering des lands bekend zijn, wordt het nmht der diakenen" nlHns omschreven:

De aalmoezen en andere arm en-goeder en naarstiglijk te versameien, en dezelve getrouwelijk en vtijtiglijk naar den eisch der behoeftigen, beide der 'ingezetenen en der vreemden uit te deelen, de ƒ/ hf.znc.ke.it fii te 7.'/rrtroostêll. CU 7'VCl

toe tc zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden, waarvan zij rekening zullen doen aan den kerkeraad, en ook, (zoo iemand daarbij wil zijn) voor de gemeente, op zitlken tijd als de kerkeraad het goed zal vinden."

Hieruit blijkt, dat de diakenen een heerlijke, maar toch bescheidenc roeping in de kerk des Heeren hebben.

Schoon wordt dit uitgedrukt in den term: «dienst der barmh .rtigheid."

aaneen weigeren meraan te voldoen, van nun lidmaatschap vervallen te verklaren?"

7. De Prov. Synode acht het wenschelijk, dat de kerken inzake de Verzorging van de emeriti pred., pred.-wed. en -weezen zich vooreerst houden aan hetgeen daaromtrent is besloten op de Generale Synode te Middelburg 1896.

8. De Generale Synode neme aan het rapport voor de Doopleden, opgesteld door de Prof. Rutgers en Bavinck.

Als afgevaardigden voor de Gen. Synode wor den benoemd:

T. Noordewier, D. de W. te Meppel prim., L. Kuiper D. d. W. te Hoogeveen sec. en H.

Dijkstra D. d. VV. te Smilde prim., G. v. Halsema D. d. W. te Nijeveen sec.

H. Brink Oudl. te Beilcn prim., G. A. Bosch Oudl. te Hoogeveen sec. en H. Eleveld Oudl. te Smilde prim., H. Poppen Oudl. te Schoonebeek sec.

De president sluit de vergadering met dankgebed.

Generale Synode van „De Geref. kerken in Nederland,"

te houden in den jare 1899 te Groningen, op

Dinsdag 15 Aug. e.k. en volgende dagen.

Den Scribae van de Provinciale Synoden, die tot heden in gebreke bleven op te geven de namen en woonplaatsen van de Afgevaardigden hunner Synode, en van de door haar voorgestelde punten, j alsook allen die nog iets te zenden hebben voor het Agendum der Generale Synode, wordt dringend en voor het laatst verzocht, dit te zenden aan Dc Kerkeraden der Geref. kerk te Groningen (A en B),

Namens hen, Ds. J. Langhout.

Generale Synode te Groningen.

Namens Gecommitteerden uit de beide Kerkeraden der Gereformeerde kerk van Groningen noodigt de ondergeteekende de leden dier Synode, die van logies bij particulieren wenschen gebruik te maken uit, hem daarvan bericht te zenden vóór den 11 Juli a.s.

Aanvragen, welke na dien datum mochten inkomen, zullen terzijde moeten gelegd worden.

H. E. Smit, Hoendiep U. 524.

Het is uitnemend, een en ander te herinneren ten dienste van hen, die aan de Diaconie vleugelen willen geven, om op eigen gelegenheid van de til uit te vliegen.

Toch vergete men niet, dat het Diaconaat door onze vaderen wel in eere hersteld, maar geheel ongeregeld is gelaten.

^ffictcde ^cdrljtcn.

(Met verkorting uit het Kerkblad van 23Juni 99.^

Prov. Syn. van Drente, gehouden te Hoogeveen 7 Juni 1S99.

Na opening door Ds. L. Kuiper van Hoogeveen, en goedkeuring der lastbrieven, wordt het moderamen samengesteld als volgt:

DD. T. Noordewier president, L. Kuiper vicepresident, H. Dijkstra scriba, R. Huls adjunctscriba

Rapport Inwendige Zending. Ds. H. A. Dijkstra rapporteert, dat de heer J. de Braai als colpolteur-Bijbellezer zijn werk den isten Juli j.1. heeft aanvaard en dat Ds. P. D. de Groot is vertrokken, voor wien Ds. H. A. Dijkstra in de plaats is getreden als scriba en quaestor, terwijl Ds. H. Dijkstra als adj.-scriba is gekozen en tevens als controleur van den colporteur Bijbel-

Verder verwijst hij naar een gedrukt Verslag, dat in 900 exemplaren is verspreid en hieraan als bijlage wordt toegevoegd.

Het voorstel van deputaten tot het aanstellen van een 2den colporteur komt nu in behandeling; hierbij wordt uitgesproken dat de verschillende kerken van Drente meer konden doen en meegedeeld, dat o. a. de Classis Beilen, in plaats van ƒ 25.—, dit jaar reeds ƒ 50.— geeft.

Na breede discussie wordt het volgende voorstel aangenomen:

„De Prov. Synode van Drente, besproken hebbende de zaak der Inwendige Zending;

overwegende:

a. dat de kerken in Drente meer voor de hehartiirine van de belangen der Inwendige

dringen, óok de door Prof.

Loman ge¬

braakte woorden met „genoegen cn öce.sidrift" gezongen worden. En wat de „toekomstige populariteit" betreft — zoolang ei nog Calvinisten in Holland zijn,^ zal de „marqpillaiqp van het Calvinisme , gCiijk

Dr. Kuyper het Wilhelmus in Amerika nopmrlf* f-»n Neerlands bodem als volkslied

gezongen worden.

De heer Florimond van Duyse kan den heer Enschedé wel in menig opzicht, maar toch niet onvoorwaardelijk gelijk geven. In zijn artikel „Het Wilhelmus-lied uit een

muzikaal oogpunt beschouwd (eveneens verschenen in het Tijdschrift der \ er. voor N. N. Muziekgesch., (Deel V, 1897, blz. 1^3—190) spreekt hij met ingenomenheid over 's heeren Enschedé's studie in Oud-Holland. Ook hij neemt een critisch standpunt in tegenover Valerius' bewerking. ..Valerius veranderde den tekst, de versmaat, de notatie en diensvolgens de melodie" (a. w. blz. 168).

En over de melodie van 1607 sprekende,

zegt hij: „Hier hebben wij met betrekking 1 tot den tekst eene onberispelijke, tamelijk goed genoteerde melodie" (a. w. blz. 163). Evenwel acht hij haar „niet van droogheid : vrij te pleiten" en over 't algemeen „meer • voor de trompet dan voor de stem geschikt (a. w. blz. 164 en 189).

Pm al durft de heer Van Duyse geen bepaalde keuze doen: „devine si tu peux, et choisis si tu 1'oses" (a. w. blz. 1S6), , de evenaar slaat bij hem door ten gunste van de Valerius-melodie, zooals die, eenigszins gewijzigd, in 1892 dooi hem is uitgegeven (Nederl. Museum en Nederl. liederboek van het IVillems-Fonds).

In hetzelfde deel van dit tijdschrift handhaaft evenwel de heer Enschedé in zijn artikel „De Wilhelmus-melodie in de Gedenck-clank van Valerius" (blz. 100—128) in hoofdzaak zijn oordeel over de Valerius-melodie en over de noteering van 1607.

„In weerwil van de argumenten door Prof. Loman voor de echtheid van dc Valerius-melodie opgeworpen, blijf ik toch nog altijd van meening, dat de^ Duitsche noteering van 1607 voor de juiste lezing gehouden zal moeten worden" (t. a. p. blz. 115).

Wederom wijst hij op „de volkomen overeenstemming in karakter, die er bestaat tusschen de melodie en het eerste couplet van liet Wilhelmus" en resumeert zijn verdediging in de woorden: „Hiermede meen ik opnieuw de grootere authenticiteit van dc melodie van 1607 boven de Valeriusmelodie naar behooren in het licht gesteld te hebben en bij mijn toelichting overal rekening gehouden te hebben met de scherpzinnige bezwaren door Prof. Loman tegen mijn meening in het midden gebracht (t. a. p. blz. 123). Hij blijft er bij, dat „de Valerius-noteering een zeer sterk verminkte

lezing van het Wilhelmus is, en zijn „overtuiging is nog geenszins aan het wankelen geraakt, om, zoolang geen andere bronnen gevonden zijn, de Duitsche noteering van 1607, als de juiste redactie van het oude Wilhelmus aan te zien," (t. a„ p. blz. 127). Evenwel durft hij het populariseeren van geen der oude Wilhelmus-melodieën aan te

raden.

J. W. Enschedé schrijft (Tijdschr, enz. Dl. V. 1896, blz. 128) over „de practische Waarde van de Valerius-melodie , dat „een progagauda in een m. i. verkeerde richting

lUt öc pct£.

Over nadere organisatie van het Diaconaal schrijft Ds. Gispen in de Bazuin van deze week dit:

Onder de particuliere vragen bij dc Synode van Middelburg 1581 komt ook deze voor: Of het aan de kerken, die maar weinige ouderlingen hebben, geoorloofd is, ook diakenen tot den kerkeraad toe te laten? Waarop geantwoord werd: »Het is geoorloofd, zoo dikwijls de kerkeraad hun beider raad en hulp van 1100de heeft; bovendien zullen zij ook gewoonlijk daarbij mogen wezen, zoo zij beide het ambt des ouderlingschaps cn diakenschaps bedienen.

Hier is dus nog geen sprake van behooren tol den kerkeraad, maar alleen van een toelaten tot den kerkeraad, wanneer de kerkeraad huniaaden hulp noodig acht. .

De Synode van 's-Gravenhage 1586 ging een stap verder, en bepaalde in Art. 35 harer Kerkenordening:

schrijft Ds. Gispen in de Bazuin van deze week dit:

»En daar 't getal van cte ouuerimgcu £Cci Kiem

is, zullen üe aiaKencn ratuc iut

nomen worden".

Ce Synode van Dordrecht 1618/19 nam deze bepaling onveranderd over.

Op dezen grond worden dan ook, in de <ueme kerken, uit de formatie van '34 en 86, de diakenen niet alleen tot de vergadering des kerkeraads toegelaten, maar tot den kerkeraad genomen, en gerekend er toe te behooren.

Zelfs is het meermalen voorgekomen, en komt het nog een enkele maal voor. dat kleine kerken, die geen dienaar des Woords hebben, vanwege het zeer kleine getal ouderlingen, een ouderling en een diaken afvaardigen tot de Classicale vergaderingen. De Classicale vergadering moet dan de redenen 1 voor zulk een afvaardiging hooren en beoordeelen.

Gewoonlijk verleent zij, gehoord de redenen, aan den diaken zitting met keurstem. Maar zij kan ook weigeren, anders zou zij niet kunnen maar moeten toelaten.

In de Kerkenordeningen is zulk een afvaardiging echter niet bekend of gegrond. Het is een gebruik geworden, uit dc omstandigheden geboren.

En van een Diaconaat weten de Kerkenordeningen niets. Evenmin als van Episcopaat of Presbyterium.

Wel, meen ik, is in de geschiedenis der Gereformeerde kerken het woord: «Ministerie" bekend. Men verstaat daardoor een bijeenkomst van de «Ministers of der dienaren des Woords. Zulke bijeenkomsten van de dienaren des Woords zijn echter geen kerkelijke bijeenkomsten of vergade

ringen, die eenige macht of bevoegdheid bezitten tot het maken van ordeningen of het nemen van

besluiten, om de gemeente daarnaar te regeeren.

Zij hebben uitsluitend ten doel vrije besprekingen over zaken of plichten, het ambt betreffende, en regeling der predikbeurten in de verschillende kerkgebouwen. Van zelf komen dan wel eens de vragen van den dag ter sprake, en ouk tracht men elkander met raad en hulp in moeilijke gevallen te dienen, of antwoord te geven op vragen, waarop de kerkeraad het oordeel van broeders predikanten bepaaldelijk gevraagd heeft.

We hebben in Amsterdam ook wekelijks zulk een samenkomst van «Ministers." En och als gij eens wist, wat verschrikkelijke voorstellingen de menschen zich daar wel eens van gevormd hebben ! En metterdaad is het toch niets. Het is 't eenige oogenblik, in een gansche week, dat we behalve op den kerkeraad, elkanders aangezicht zien en vragen kunnen : hoe gaat het: hoe is thuis; hoe heb je 't gisteren gehad; hoe was de opkomst; hoeveel tafels Avondmaal; waren er veel doopen? — om van andere intiemer en geestelijker dingen, gemoedstoestanden enz, die minder aan een open brief kunnen toevertrouwd worden, maar te zwijgen.

Zooals ge hieruit zien kunt, is het «Ministerie" reeds tot zulk een hooge ontwikkeling gekomen, dat er van nog hooger ontwikkeling geen sprake kan of mag zijn.

Maar, zoo hoor ik u vragen, wat is dan toch

Zending kunnen doen;

b. dat deze belangen door één colporteur-

Bijbellezer niet genoeg kunnen worden verzorgd;

c. dat daarom met allen ernst moet worden aangestuurd op een tweeden colporteur-Bijbellezer ;

d. dat het plan en de verdeeling van den arbeid nog niet voldoende kan worden vastge steld, hoewel die vaststelling zeer noodzakelijk is;

besluit, dat de deputaten, wanneer zij oordeelen, dat de financiën dit eenigszins toelaten, machtiging ontvangen om over te gaan tot de aanstelling van een tweeden colporteur-Bijbellezer onder nadere goedkeuring der Prov. Synode.

De benoeming van br. J. de Braai wordt gecontinueerd.

Hierna wordt het werk der deputaten goedgekeurd en hun in last gegeven op den ingeslagen weg voort te gaan.

De instructie Assen 3, voorstellende een verkleinde Synode voor de Zending, komt in behandeling. In verband daarmee wordt gesproken nvpr rif f Vincent Zendinssorde en besloten deze

niet te behandelen. Het voorstel-Assen wordt daarna ingetrokken. ,

Instructiën voor de Generale Synode: 1. De Provinciale Synode stelt voor aan de

Generale Synode, dat zij alle pogingen aanwende, om tot eenheid van opleiding te komen, zonder dat de rechten der kerken, of de rechten van de Vereeniging voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag worden gekrenkt.

2. Inzake de Gymnasiale opleiding is de Prov. Synode van oordeel, dat deze, zoo spoedig mogelijk, door de kerken moet worden losgelaten, overeenkomstig het voorstel uitgedrukt in de brochure van Dr. H. Bavinck.

3. De Prov. Synode, gelezen en besproken hebbende de circulaire van de Commissie, bennein ,1 door de Centrale Diaconale Conferentie

te Amersfoort, inzake meerdere ontwikkeling van

het diaconaat, brengt deze aangelegenheid ter eindbeslissing op de Generale Synode.

4. De Prov. Synode,' vernomen hebbende, dat de zittingen der laatstgehouden Generale Synode geregeld werden geopend en gesloten met het „Gebed vóór en 11a de handelingen des Kerkeraads," oordeelende, dat dit niet strekt tot stichting, wenscht dat hierin verandering worde gebracht.

5. De Prov. Synode, lettende op het feit, dat er nog al eens leeraars van hunne gemeenten worden losgemaakt en voor andere kerken beroepbaar gesteld en dat dit meermalen tot zeer ongewenschte toestanden aanleiding geeft, brengt deze zaak ter Generale Synode en vraagt, of dit niet in strijd is met den geest der Dordtsche Kerkenorde en met de beginselen van het Gereformeerde kerkrecht.

6. Met het oog op de vlottende schippersbevolking en de vele arbeiders, die tegenwoordig in Duitschland vertoeven, vraagt de Prov. Synode:

„Heeft de kerkeraad het recht 0111 belijdende leden, die wegens hun betrekking grootendeels buiten de gemeente Vertoeven, de verplichting op te leggen, elk jaar iets van zich te laten hooren, en om hen, bijaldien ze b.v. drie jaren

Juni 99-,M Groningen, 20 Juni 1899.

Buitenland.

Duitschland. Eene leemte bij de Godsdienstoefeningen?

In de Reformirte Kirchenzeitung klaagt K. M. dat men in de Gereformeerde kerk schier geen liederen heeft, die uitdrukking geven aan den dank, die den Heere moet gebracht worden wanneer Hij het geeft, dat zijne kerk over de macht der vijanden triumfeert. De gezangen van de Evangelische kerk bevatten wel troost voor de verslagene zielen; er wordt ook wel in gesproken over den inwendigen

strijd, dien de geloovigen hebben te strijden als zonde en genade in hunne zielen worstelen, doch dat Gods kracht verheerlijkt wordt in den arhpia van ziine kinderen, zoodat de toon: „met

God zullen wij kloeke daden doen", niet wordt aangeslagen is niet te weerspreken. Dat de geloovigen ook de kracht van God ontvangen om het rijk der duisternis aan te vallen in het geloof dat het kind Gods met zijn God springt over een muur en door een bende dringt, is wel in enkele liederen van Luther uitgedrukt, en ook vindt men het in eenige zendingsliederen, maar daar buiten niet. Dit is een leemte bij de godsdienstoefeningen,

terwijl daardoor een gebrek m het geestelijke leven der kerk aan den dag treedt. De liederen, die de Evangelische gemeente zingt of niet zinat. geven den maatstaf aan van de Evange¬

lische waarheden die in haar boezem leven. | Het blijkt dat de kerk in Duitschland wel leeft in het stuk van het verzoenend lijden en sterven van Christus, maar minder in de gedachte dat Christus dood 'en graf heeft overwonnen en nu in den hemel als koning over zijn Rijk regeert.

De schrijver weet echter niet den weg aan te wijzen om de leemte aan te vullen. De schrijver gevoelt zich niet in staat om het ware „Evangelische beroepslied", gelijk zij het noemt voor de gemeente te dichten; hij wilde in zijn schrijven alleen wijzen op de leemte en het gebrek.

Jammer dat K. M. niet besluit met de opmerking dat de psalmen niet alleen^ in de Gereformeerde kerken maar ook in de Evangelische kerk behoorden ingevoerd te worden. Wel geeft de schrijver toe dat de psalmen een rijkere stof geven dan de gezangen, zij laten menigmaal den juichtoon hooren dat de vijanden van Gods! volk overwonnen zijn; maar hij vreest dat voor de psalmen geen verdere kringen te veroveren zijn. De psalmen zijn op enkele uitzonderingen na, meer gerijmd als gedicht, zegt de schrijver. Maar waarom dan niet aangedrongen op een betere psalmberijming?

Het is toch een feit dat in Duitschland de enkele berijmde psalmen die men in de gezangboeken vindt, bij voorkeur in de gemeente gezongen worden. Is dit niet een vingerwijzing? Waarom dan niet gearbeid dat de psalmen bij de godsdienstoefeningen tot hun recht komen? De liederen die de kerk bij hare samenkomsten heeft te zingen, zij behoeven niet meer gedicht te \vorden, zij zijn ons geschonken in den Psalmbundel. Mocht deze waarheid ook in de Geref. kerken in Duitschland erkend worden!

tastende daden. Als een staaltje van de hopelooze verwarring in deze kerk diene het volgende. Te Leiden was het langzamerhand gelukt, de liberale predikanten te vervangen door mannen, die op den bodem van de Gereformeerde belijdenis staan. Daarop volgde dat een bekend lid van liberale gevoelens weigerde

voortaan voor de kerkelijke lasten bij te dragen.

Doch deze wederstand baatte niets. De kerkeraad der gemeente deinsde, in plaats van den man uit te sluiten, er niet voor terug, om den professor door een rechterlijk vonnis tot betalen te dwingen; de Christelijke wereld in Leiden beleefde het verheffend schouwspel, dat een gemeente, die zich naar den naam van Jezus Christus noemt, door een gerechtelijk vonnis haar eisch wist door te drijven.

Niet tevreden met het heldenstuk van de weigering der belasting ging de liberale meerderheid nog een stap verder. In een gehuurde

keraad der gemeente deinsde, in plaats van den

zaal laat zij godsdienstoefeningen houden naar haar lust, die geleid worden door een predikant uit eene andere gemeente der staatskerk. Daar men bij de door de kerk beroepene predikanten niet eens de kinderen wil laten doopen, bedient de predikant uit de andere gemeente in deze klubvergadering zelfs het sacrament van den doof), zonder dat de synodale besturen tot hiertoe opgetreden zijn. Het spreekt wel van zelf dat het liberalisme te Leiden jammert over onderdrukking, maar vraagt er niet naar, waar zij in de meerderheid is, of het niet recht is dat men met de belijdenis der kerk rekening I houdt. Kenmerkend is een geval dat juist tegen¬

woordig in Holland veel stof doet opstuiven.

De gemeente te Beilen had onlangs den recht-

zmnigen lJr. siotemaicer de r>rume ais pieui-

ker beroeiien. Bij zijn komst in de gemeente

ond deze een liberalen godsdienstonderwijzer

in de gemeente werKzaa.ni. uc nieuwe kant besloot met den' kerkeraad den godsdienst¬

onderwijzer met meer in de gemeente te laten werken, zonder hem evenwel zijn trac.tement te ontnemen. Bij het hoogere bestuur aangeklaagd, ontving Dr. Slotemaker het bevel, den onderwijzer zijn arbeid te laten, en toen hij op grond van conscientie-bezwaar zich tegen de beslissing verzette, volgde kortweg de schorsing wegens ongehoorzaamheid. Tegen dit besluit van het z. g. class. bestuur kwam Dr. Slotemaker bij het Provinciaal bestuur in appèl. Dit bestuur zag wel het netelige van het geval in, maar wilde toch het class. bestuur niet geheel afvallen en veranderde de schorsing in eene berisping. Ook hiertegen protesteerde de veroordeelde. Zeer benieuwt het ons welke de einduitspraak over deze zaak zijn zal. Het geeft een zonderlingen indruk, wanneer een

predikant voor de handhaving van het goede recht zijner gemeente bestraft wordt; eene nieuwe bijdrage voor de geschiedenis van de

liberaliteit van het liberalisme.

Op de Hervormde kerk drukt het chronisch gebrek aan predikanten; gemeenten, die in tien jaren geen predikant hadden, uit gebrek aan candidaten zijn niet zeldzaam. Bedroevend voor de kerk was het ook, toen uit de rijen van hare predikanten voor niet langen tijd een viertal heenging; één om tot de Roomsche kerk over te gaan ; de drie anderen om zich aan de socialistische propaganda te wijden. Tegenover al de misstanden zoeken de positieven getrouwelijk hunne geestverwanten te vergaderen en te sterken; het is alleen maar jammer dat hun

Een Duitsch Gereformeerde over

onze toestanden.

Het orgaan van den Gereformeerden bond voor Duitschland dc Reformirte Kirchenzeitung laat zich over onze kerkelijke toestanden aldus uit:

«De schoolquaestie is de zaak, welke de Christenen uit de Herv. kerk en de Gereformeerden zoo nu en dan tot gemeenschappelijk optreden in het openbaar brengt. Overigens schijnt de dag, die de getrouwe belijders in de Staatskerk met de Gereformeerden in broederlijke gemeenschap te zamen brengen zal, nog niet gekomen te zijn; elke partij leeft binnen hare kerkelijke grenzen voort, en wanneer men bij gelegenheid eens met elkander in aanraking komt, is de ontmoeting helaas niet altijd van vriendschappelijken aard. De Gereformeerden in de staatskerk hebben eene moeilijke positie, voorzoover het hun nog niet gelukt is een dam op te werpen tegen de verwoesting die aangericht wordt door-de liberale theologie en door de heerschappij van de meerderheid. • De treurige hulpeloosheid der Hervormde kerk duurt voort; nergens is een zich krachtig verheffen op te merken; protesten genoeg maar geen door¬

streven aan een betreurenswaardige onneioer-

heid lijdt; zij weten de fouten, maar zij weten niet welke middelen moeten aangewend om uit de kerkelijke verwarring te geraken; het ontbreekt bij hen aan de bezielende gedachte. Uit hun orgaan „de Gereformeerde kerk" krijgt men soms den indruk, als bestond de hoofdwerkzaamheid der confessioneele partij in de bestrijding van Dr. Kuyper, ofschoon het blad sedert het heengaan van den vroegeren leider Dr. Hoedemaker, dank zij den nieuwen redacteur, veel edeler en zakelijker van toon geworden is en de kleinzielige, persoonlijke hatelijkheden uit zijne kolommen heeft laten verdwijnen.

Als curiosum wordt nog vermeld dat de remonstrantsche gemeente te Rotterdam besloten heeft het vieren van den hemelvaartsdag af te schaffen. De lieden wandelen zeer zuiver in het spoor dat Arminius, Uytenbogaert en Episcopius hun voor 300 jaren geteekend hebben, ofschoon deze mannen waarschijnlijk van ontzetting in de handen zouden slaan wanneer zij konden zien met welk eene consequentie de Epigonen hunne sporen volgen.

Wacht aldus in de Herv. kerk eene menigte vragen op antwoord, zonder dat tothiertoe een uitweg te vinden is, zoo zijn ook de Gereformeerde kerken voor moeilijke vraagstukken geplaatst, al zijn deze ook van een anderen aard. Quaestiën de leer en de praktijk betreffende brengen de gemoederen en de pennen in beweging.

Op de algemeene synode zal menig verschil van meening openbaren, en zulk een tweespalt is voor vrije kerken altijd gevaarlijker dan voor staatskerken. In de eerste plaats zal het eaan over de opleiding van aanstaande

dienaren des Woords. Tot hiertoe werden de predikanten deels aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, deels te Kampen door de Theologische school gevormd. Het doel is om eenheid in deze opleiding te brengen; eene niet onaanzienlijke partij stelt voor, de theologische faculteit te Amsterdam geheel op te heffen, haar met de theologische school te Kampen te verbinden en het laatste instituut naar eene grootere stad bijv. Haarlem over te brengen. Dr. Kuyper met de overige vrienden der Vrije Universiteit verzetten zich tegen dat plan; hij zou liever het omgekeerde zien; hij houdt echter aan den toestand gelijk die tot dusver geweest is om practische redenen vast, wil slechts den aard der werkzaamheid en de taak van beide instellingen door eene overeengekomen vereeniging nauwkeuriger omschreven zien en verlangt ook hare verhouding tot de kerk te regelen. Verder zal de Synode moeten handelen over de veel besproken herziening van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. Of het daarover thans reeds tot eene beslissing komen zal, is niet waarschijnlijk omdat_ de meeningen te zeer verdeeld zijn. Dr. Kuijper en zijn vrienden willen het artikel zoo veranderd hebben, dat duidelijk uitgesproken wordt, dat de overheid als zoodanig eene neutrale positie tegenover de kerk inneemt en niet eene bepaalde kerk voor de overige in bescherming neemt. Ons komt deze revisie zoo bijbelsch protestantsch voor, dat wij de gedachte |van de tegenstanders der revisie: de staat heeft de plicht, de ware kerk van Christus, nl. die zij als zoodanig erkent, te beschermen, voor een onmogelijk anachronisme houden.

Een groot deel van haar tijd zal de aanstaande Synode hebben te besteden aan de beraadslagingen van de zendigzaak op Java. Volgens de besluiten op de vorige Synode te Middelburg heeft men ijverig in de gemeente gearbeid om den zendingsijver te doen ontwaken.