of ziin en °P hagr invloed hebben, maar ] tle eigenaardige beginselen, waarvan deze ; ^ etenschappen zelf hebben uit te gaan, in 6 Wessie duidelijk zijn aangegeven.

juist dit laatste heeft Dr. Bouwman i 'et bewezen en kan hij ook niet bewijzen, .mdat deze beginselen in de Confessie niet

e vinden zijn.

ïet zou te veel gevergd zijnj van het . §eduld onzer lezers, om dit bij elke weten- < s lap uitvoerig aan te toonen. Dan zou i eetl generale Encyclopaedie voor heel de ; Wetenschap moeten gegeven worden, die ^:rre buiten het bestek van een blad als de : eraut gaan zou. .

Maar een enkel voorbeeld kan toch duie'ijk maken wat wij bedoelen. De Linguïstiek of wetenschap der taal 1 °udt zich bezig met het wezen en den aard ^an dat machtige verschijnsel, dat wij de a-al noemen, en waarin de mensch van God .e macht ontving, zijn gedachten te uiten 111 woorden en aldus te vertolken voor anderer oor.

Ook deze wetenschap, gelijk elke andere, S^at uit van eigen principes. Alles hangt JJier af van de vraag, hoe men de taal eschouwt, als ontstaan door willekeur, ot door een evolutie uit de ongearticuleerde peten der dierenwereld, of als vanzelf opkomende uit het door God den mensch ingeschapen taalbesef. Het hier gekozen uit^angspunt beheerscht heel de beschouwing van de taal en doet tot in de verste conSequentiën zijn invloed gelden.

Nu heeft de Linguïstiek ongetwijfeld dit probleem te rekenen met de Confessie der Kerk. De vraag of de Heilige Schrift een menschelijk boek is vol sagen eiï mythen, dan wel het geopenbaarde Woord Gods, heeft niet zij te beantwoorden, maar het dogma der Kerk behoort ook voor haar \e beslissen. Zij weet dus, dat wat de Schrift omtrent den oorsprong der taal ^et Goddelijke autoriteit is bekleed en elke Vpothese of onderstelling, die met de Schrift in strijd is, reeds daarom niet juist zijn kan.

Maar met dit formeele princiep kom ^en hier toch geen stap verder. Wat ce Schrift omtrent den oorsprong en het Wezen der taal leert, staat in geen enke e Confessie uitgedrukt. Er is geen dogma der Kerk, dat als principe voor de Linguïstiek zelve gelden kan. En de Kerk, die zulk een dogma opstelde, zou even dwaas doen a s de Roomsche Kerk, die indertijd de Ptolemaeïsche wereldbeschouwing tot de eenig juiste verklaarde en Galilei tot herroeping

van zijn stelsel dwong. .

De Gereformeerde linguist heeft c us me uit de Confessie, die hieromtrent mets zegt, maar uit Gods Woord het beginsel te zoeken, dat voor zijn studie beslissen moet En slechts in zooverre als hij de autorite van dit Woord Gods daarbij erkent, komt hij zijdelings met het Theologisch grondbeginsel in aanraking.

Vraagt men, of het daji toch met van belang is, dat elk hoogleeraar_ zijn instemming betuigt met de Confessie der Kerk, omdat de beginselen, daarin uitgesproken, voor een niet gering deel ook zijn wetenschap beheerschen, dan luidt ons antwoord

bevestigend. . . . ,

Op de laatste jaarvergadering is door Dr. Rutgers onder de wijzigingen in e Statuten, die als verdere doorwerking van het beginsel noodig waren, ook deze ge

noemd, dat alle Hoogleeraren leden moesten

zijn der Gereformeerde Kerk. En wie 1 is der Gereformeerde Kerk heeft zijn vo e instemming met de belijdenis betuigd. n dien op deze wijze aan den wensch er broederen voldaan kon worden, dan is ier niets tegen. lf .

Maar een wijziging van Art. 2 zei in dien zin, dat in plaats van de Gereformeer e beginselen de Confessie alleen als grondslag genomen werd, zou den grondslag der Vereeniging niet versterken, maar verzwakken.

En het zou een loochening zijn van het feit, dat elke wetenschap haar eigen Pn"~ cipiën heeft en deze aan het Woord Gods zelfstandig heeft te ontleenen.

Maar in onze steden, waar de concurrentie zoo scherp is, waar de sociale nood zooveel drukkender nijpt, waar de jacht naar vermaak en opschik zooveel grooter is, wordt met den Zondag steeds minder gerekend. Er was ook ten deze een afloop van snelle wateren. En de rekening scheen zoo eenvoudig. Wie met het loon van zes dagen arbeid slechts sober rondkomen kon, kreeg door één dag in de week meer te werken een dragelijk bestaan. Vermeerdering van arbeid en daardoor vermeerdering van inkomst was het tooverwoord, waarmee de schare werd misleid.

De uitkomst heeft ook hier geleerd, hoe valsch deze menschelijke rekenkunde was.

Onze oeconomen klagen steen en been, dat door een arbeid zonder rustdag het kapitaal van arbeidsvermogen gestadig inteert.

Onze doctoren wijten de schrikkelijke toeneming van zenuwstoring en zielsziekten aan het derven van de noodige rust, die alleen de Zondag schenken kan.

En onze philanthropen oordeelen, dat de achteruitgang van het huiselijk leven en het losser worden van de familiebanden, met al het bederf voor het zedelijk leven, dat daaruit voortvloeit, zijn oorzaak vindt in het feit, dat de man zich niet één dag in de week meer rustig aan vrouw en kinderen geven kan.

Zoo is dan in breeder kring weer het oog opengegaan voor de hooge beteekenis, die de Rustdag, door God ingesteld, heeft voor de volkswelvaart, voor den bloei van het huiselijk leven en voor de gezondheid van lichaam en ziel.

Ongetwijfeld een kostelijke winste, en waarmede onze Regeering, die in haar program herziening van de Zondagswet voorop stelde, een niet te versmaden steun ontvangt. , , i. r~u •

Toch neemt dit niet weg,, dat ons Christenvolk wel met dubbele zorg heeft toe te zien, dat men niet van kwaad in erger

vervalle. .

Waar de wereld een rustdag eischt, daar is het niet, opdat die dag nu naar Gods ordinantie gewijd worde aan Zijn dienst, maar opdat die dag voor vermaak en ontspanning worde gebruikt. De arbeider moet een dag vrijaf hebben om met vrouw en kinderen de frissche lucht te kunnen genieten, — dat is het motief, waarmee men voor Zondagsrust pleit.

En zoo loopt men gevaar, dat de Zondag naar de scherp geteekende uitdrukking onzer vaderen een zondedag worden zal. Een dag van luieren en niets-doen. Of nog erger, een dag waarop aan de zinnelijke lusten en lagere hartstochten wordt botgevierd.

Het was daarom zoo uitnemend, dat Prof. Eabius op het Congres te 's Hage het hem opgedragen onderwerp: de Zondag en de zedelijkheid, zoo principieel opvatte en tegen dit gevaar zoo ernstig waarschuwde.

Een Zondag voor vermaak verheft het zedelijk leven niet, maar drijft de menschen naar herberg en kroeg, schouwburg en concert.

Het eischt ter wille van ons genot den arbeid van anderen, die evenzeer recht hebben op den rustdag als wij zelf.

En bovenal, het ontrooft den Rustdag aan het heerlijke doel, waartoe God dien dag heeft ingesteld, nl. om Hem te verheerlijken als onzen Schepper, en in Hem te^ mogen rusten door Jezus Christus Zijnen Zoon.

Tegen dit drietal argumenten valt metterdaad niets in te brengen.

Versta daarom de Christelijke kerk toch haar roeping, om, waar de Overheid alleen voor Zondags rust zorgen kan; nu zoo op ons volk in te werken, dat de Zondagsrust naar Gods bestel een Zondags heiliging worde. ■ ■ ■

Ziekenverpleegsters.

Congres voor Zondagsrust.

Onder de „teekenen des tijds , die hv,t Christenhart verblijden, behoort ook ne Congres, dat dezer dagen te 's Hage saamkwam ter bevordering van de Zondagsrust.

Er ligt, gelijk terecht in èen onzer Kerkbodes werd opgemerkt, in het ieit, dat hee de Pers, de liberalistische voorop, met zoo Warme ingenomenheid dit congres begroette, een ongezochte erkenning, dat men de ordinantiën Gods niet straffeloos schenden kan. , . ,,

Gods wet gebood, dat de mensch een

van de zeven dagen rusten zou. En ook in dit gebod sprak de liefde Gods voor zijn schepsel, dat er niet op aangelegd is om als een machine aldoor te arbeiden, maai dat tot bewaring en sterking van de hem geschonken kracht een rustdag behoeft.

Maar het ongeloof haalde spottend over dit gebod Gods de schouders op. Met de oude Joodsche mythe, dat God in zes dagen hemel en aarde schiep, en rustte ten zevenden dage, had men al lang gebroken. Dat God op Sinai was neergedaald en daar met eigen vinger het Sabbathsgebod had gegraveerd op steenen tafelen, was te dwaas om aan te nemen. En na zoo de Goddelijke sanctie aan den rustdag te hebben ontroofd, en daarmede de klem van dit gebod op de conscientie, stond niets meer aan het menschelijk egoïsme in den weg, dat waande, met den rustdag voor den arbeid op te eischen, door vermeerdering van inspanning straks vermeerdering van genot te kunnen bereiken.

Niet alsof de Christelijke traditie daarom niet een tijdlang nawerkte in ons volksleven en weerstand tegen den Zondagsarbeid bood. Vooral op het platteland en in onze domen is de rustdasr noe steeds in eere.

X — «

Gaarne voldoen wij aan het verzoek van het Moderamen der Gereformeerde Ziekenverpleging om onderstaand schrijven, aan de Dienaren des Woords gezonden, ook in de Heraut een plaats te verleenen.

Een woord tot de Dienaren de3 Woords!

Geliefde Broeders in onzen Heere Jezus Christus 1

Het is het Moderamen der Gereformeerde Ziekenverzorging een dringende behoefte des harten, vooral ook met het oog op den arbeid dien het voorstaat en zoekt te behartigen, een enkel woord te richten tot de Dienaren des Woords.

Wel weet het, dat het betoon der barmhartigheid vooral ligt op het terrein der Diakenen, die allereerst de Hoogepriesterlijke werkzaamheid van Jezus Christus bij hun doen en laten tot hun heerlijk voorbeeld te stellen hebben. Maar, waar toch ook ieder lid der gemeente heeft aan te doen de innerlijke bewegingen der barmhartigheid en goedertierenheid, is dit zeker allereerst de roeping van de Dienaren des Woords.

En nu is het een zeker niet te miskennen feit, dat van alle ambtsdragers de Dienaren des Woords den meesten invloed hebben en kunnen uitoefenen in het midden der gemeente. Zij komen met de leden der gemeente op allerlei wijze in persoonlijke aanraking. Zij geven onderwijs aan de jeugd en jongelingschap. Zij treden de woningen in dagen van rouw en krankheid binnen. Zij hebben van huis tot huis te gaan om het Woord te brengen, en in allerlei omstandigheden des levens raad en troost en hulpe te bieden.

Het is daarom, dat wij ons nu niet tot de Diakenen richten, hoewel wij erkennen moeten, dat het in de eerste plaats tot hun arbeidsveld behoort, maar tot de Dienaren des Woords, ten einde hun hulp en steun en invloed voor den arbeid onzer Vereeniging in te roepen.

Voor haar toch zou het van zoo groot belang zijn, wanneer de broeders Dienaren des Woords van haar bestaan en werkzaamheid zich wat méér op de hoogte stelden, en haar een goeden ingang in de gemeente zochten te doen verkrijgen.

Zij kunnen dit doen op zeer verschillende wijze. Allereerst en vooral door op hunne catechisatiën de jongedochters, die hun daarvoor geschikt voorkomen, op te wekken, zich voor

de ziekenverpleging beschikbaar te stellen, en 1 zich daartoe aan onze Vereeniging te verbinden. 1 Uit haar korte historie blijkt het maar al te gedurig, dat onderscheidene van degenen, die j zich aangaven, om als krankenverzorgsters te 1 worden opgeleid, daarvoor allerminst geschikt 1 waren. Wij hebben al met allerlei ongelukken ( kennis gemaakt, die vele teleurstellingen aan de Vereeniging bereidden. En, waren het nog maar alleen teleurstellingen. Maar ook de financieele schadeposten werden daardoor veroorzaakt. Indien nu echter de Dienaren des Woords van hun belangstelling in het werk der barmhartigheid eens deden blijken, door daarover ook te handelen bij het godsdienstonderwijs, en in de Catechetiek er op te wijzen, welk een heerlijke levensroeping de jongedochter daarin vinden kan, om dan voorts degenen, die zij daartoe bekwaam en begaafd achten, op te wekken zich daaraan te geven, welk een krachtige steun zou onze arbeid daarin al reeds geboden zijn! Alle hout is geen timmerhout. Vooral hier niet. Dat ervaart het hoofdbestuur telkens, wanneer het adspiranten of proefkweekelingen voor „Salem" als onbekwaam en ongeschikt moet afkeuren of wegzenden. E.-n Dienaar des Woords echter is in den regel spoedig genoeg 1 in staat om te oordeelen, of er onder zijne • catechisanten zijn, die tot den arbeid der barm- i hartigheid konden worden opgeleid. Welnu! Dat : hij deze jongedochters dan daartoe prikkele door zijn woord en door haar te wijzen op het hoog belang der zaak, die daardoor gebaat wordt. En welk een heerlijke roeping daarin voor de jongedochter is weggelegd, om alzoo Christus te mogen dienen in de verzorging zijner kranken. Daarbij kunnen zij dit nu te gemakkelijker doen, dewijl de opleiding door onze Vereeniging, aan daartoe bijzonder geschikt gebleken adspiranten, geheel kosteloos geschiedt, zoo zij onvermogend zijn die zelf te betalen.

Voorts zouden wij de Dienaren des Woords er wel in 't bijzonder toe willen opwekken, toch goed toe te zien, dat geene jongedochters van Gereformeerden huize zich aan den arbeid der barmhartigheid gaan wijden in stichtingen, of gasthuizen, of diaconessenhuizen, die geheel liggen buiten de lijn der Gereformeerde beginselen. Meer dan men wel denkt, bevinden zich nog zulke jonge meisjes in dergelijke stichtingen. Voor hoevelen is dit echter niet hoogst gevaarlijk gebleken! Wanneer ze komen in stichtingen die met alle geloof braken, is voor haar de verleiding o zoo sterk, om eveneens door den stroom van het ongeloof te worden meegevoerd. En de Christelijke diakonessenhuizen, waarvoor verreweg het meerendeel de

Ethische beginselen den toon aangeven, op

welk een voortreffelijke leest ook overigens geschoeid — dulden geen Gereformeerde belijdenis in haar midden, en trachten dan ook eene Gereformeerde belijderes zoo spoedig mogelijk in een Ethische om te scheppen. Trouwens! Alles moet wel daartoe lijden. Zij hooren altoos Ethische predikatie's. Zij volgen altoos Ethische cursussen. Zij komen voortdurend met Ethische predikanten in aanraking. Hoe kan het dan ook anders, of, waar het niet te eeniger tijd

kwam tot een breken met dezen krin^ daar ^ . .

wuiui ut uci vjcrciurmeerae beginse-

len ten slotte opgelost in de voorstelling der waarheid, die zij zoo gedurig hooren. Want over het geheel zijn zij niet bestand, om daaraan weerstand te bieden, en daarenboven op een leeftijd, waarin zij zeer vatbaar zijn voor allerlei indrukken. Is het dan echter niet de plicht van ae Dienaren des Woords, te waken, dat de jongedochters, aan hunne zorgen toevertrouwd, niet aan zulk een kring worden overgegeven, of, zoo dit reeds geschiedde, ai hunne pogingen in te spannen, om ze daarvan weer los te maken, en onder te brengen in Stichtingen, waar het werk der barmhartigheid naar de Gereformeerde beginselen wordt beoefend?

Ook en vooral kunnen de Dienaren des Woords zooveel doen om er de gemeente op te wijzen, hoe zij het werk der barmhartigheid heeft te steunen met woord en daad. Zij is tot het verrichten daarvan zelve geroepen. Waar nu echter de Kerken van Gereform. belijdenis hebben gemeend, tot dien arbeid nog niet te moeten ingaan, maar de, plaats daarvoor vrij lieten aan eene Vereeniging, blijft het hare roeping, deze te steunen .

Hoe echter zal zij dit kunnen doen, indien zij niet voordurend, ook in den dienst des Woords, op hare roeping te dien aanzien worde gewezen; en het is daartoe dat wij ons tot u wenden, geliefde Broeders, die in dat werk bezig zijt. De gemeente des Heeren heeft eene taak ten opzichte van hare kranken, en die taak moet haar ook worden herinnerd, wanneer de Dienaar voor haar het Woord opent. Het bevel van Christus: „Geneest de kranken" moet tot haai gebracht worden, en haar gedurig voor oogen gesteld. Het mag voor 'naar geen ijdele klank blijven. Evenals de sociale en maatschappelijke nooden, zoo moet ook zeker in onze dagen het werk der barmhartigheid telkens in de prediking een plaais beslaan. De eisch daartoe moet aan de gemeente des Heeren gebracht worden. Zij dient op te waken tot de roeping, die zij ook daarin heeft te ver vullen, en daarbij telkens te worden bepaald. En daartoe Broeders in den dienst des Woords werkzaam, neemt onze Vereeniging de vrijheid, u met deze regelen op te roepen.

Of daarvoor ook reden is?

Laat ons, om u daarvan te overtuigen, maar eens een en ander uit de praktijk, waarmee wij zoo telkens in aanraking komen, mogen mededeelen.

Volgens de Statuten onzer Vereenieing heeft zij de oprichting van ziekenhuizen te bevorderen. Tot heden echter kwam het daartoe nog niet, dewijl daarvoor hare kracht te klein was. De Amsterdamsche Gereformeerde Ziekenverpleging bezit alleen een eigen ziekenhuis. Maar zij werkt alleen plaatselijk voor de hoofdstad, zoodat onze Vereeniging zelve nog geen eigen ziekenhuis bezit, waar hare proefzusters en proefkweekelingen worden opgeleid. Tengevolge daarvan moesten we in verschillende Christe lijke gestichten aankloppen, om onze leerlingen : verder gevormd en praktisch opgeleid te krij i gen, maar vonden, behalve bij „Eudokia," of i de deur gesloten, of den eisch gesteld, dat onze leerlingen zich aan het kerkelijk standpunt dier : Stichtingen zouden onderwerpen, en de gods, dienstoefeningen van het Ned. Herv. kerkge1 nootschap, waartoe zij gemeenlijk behooren, ï zouden bijwonen. Ook al wilden we het verï eischte kost- en leergeld betalen, zoo werden toch niettemin onze proefzusters gedwongen, i geregeld de kerkdiensten in de Ned. Herv. kerk 3 bij te wonen. Zij mochten den dienst des Woords t in eene Gereformeerde kerk niet bezoeken. Nu

- versta men ons wel. Wij klagen over deze voorï waarden niet, waarop men alleen onze leerlingen ter opleiding in die Stichtingen wilde

; aannemen. Het is wellicht een noodzakelijk

- uitvloeisel van het recht bestaan van die r Stichtingen zelf. Wij deelen dit alleen maar als r feit mede, en om tevens duidelijk te doen uit¬

komen, waarom zij ter opleiding voor onze kweekelingen onbruikbaar waren. w

Erger echter is, wat in zeker Diakonessenhuis plaats greep. Eene der proefzusters, die tot J heden tot het Ned. Herv. kerkgenootschap be- z. hoord had, ging uit overtuiging over tot de g Geref. kerk. Zoodra dit geschied was, lag nu S echter haar paspoort geteekend en kon zij in zi dat Diakonessenhuis niet langer blijven, hoe e< gaarne zij dit ook zelve gewild had. Zij was zi aan dat huis gehecht. Verscheiden jaren mocht zij daar werkzaam zijn. Met de Directrice en ^ de andere zusters jlaarvan stond zij op den besten voet. Er bestond een onderlinge band d van vriendschap en liefde. Zoodra zij echter was overgegaan tot de Geref. kerk, werd en g; was elke betrekking met het Diakonessenhuis v doorgesneden, en gaf men haar zonder vorm van proces haar afscheid binnen den kortst mogelijken tijd, en dat terwijl de Statuten van dat huis het veroorloven daarin Diakonessen z( van verschillende kerkgenootschappen op te j nemen'. Alleen tot de Gereformeerde Kerk E schijnt men niet te mogen behooren. Zij is ook daar, gelijk op zoovele plaatsen elders, de secte, die overal wordt tegengesproken. Natuurlijk v heeft ons bestuur deze zuster, die om den wille * van hare Gereformeerde belijdenis werd aan den ^ dijk gezet door het bestuur van dat Diakonessenhuis, aan den dienst van onze Vereeniging verbonden, en werd deze door dit wonderlijk 2 exclusivisme eene uitnemende verpleegster rijker, 1 die reeds zeer gewaardeerde diensten aan onze r Vereeniging bewees. ,

Wij meenen, geliefde broeders, u deze feiten ( te moeten mededeelen, om u toch op te wekken onze Vereeniging en haar arbeid krachtig te , willen steunen. Het kan u daaruit duidelijk j worden, hoe aan een of meer Gereformeerde i ziekenhuizen dringend behoefte is. Ook aan i Gereformeerde ziekenverpleging voor kranken en bij de krankbedden. Wij gereformeerden hebben ons eigen hooger en lager onderwijs, onze eigene Kerken en scholen, onze eigene gestichten voor barmhartigheid. Hoeveel te meer roept dan niet de behoefte om een eigen ziekenverpleging om vervulling. Welnu dan: onze Vereeniging zoekt op allerlei wijze dat doel te bevorderen. Tot heden nog slechts alleen door het vormen en uitzenden van krankenverzorgsters, die de ziekenverpleging, naar lichaam en ziel, overeenkomstig den Woorde Gods begeeren te verrichten. Onthoudt ons dan uwe hulp niet. Maar wilt ons toch allerwegen steunen met uw woord, uw invloed en uw gebed, opdat onze Vereeniging althans aan onze kranken ■ behoorlijk gevormde ziekenverpleegsters kan

> aanbieden, die in alles haar arbeid naar Gods Woord wenschen te verrichten. Bevordert ook vooral in de gemeente de lezing en verspreiding

: van Bethesda, het maandblad waarin alle arbeid onzer Geref. Vereenigingen zijn orgaan vindt, ! en zich bekend maakt onder ons Christenvolk, i Wilt dan ook de vragen en wenken, die wij : zoo vrij waren in dit schrijven tot u te richten, : in overweging nemen en opvolgen, opdat onze i Vereeniging, alzoo door u gesteund, steeds meer l aan bloei en invloed onder ons volk toeneme.

Wij verblijven met hoogachting en heilbede, Uw dw. medebroeders in Christus, r Het Moderamen der Geref. Ziekenverzorging, i R. MULDER, Voorzitter.

G. J. BARGER, ie Secretaris. : W. H. VAN SCHAIK, Penningm.

j Dr. J. H. A. VAN DALE.

J. TEVES Tzn., 2e Secretaris.

t

7 De bede, in dit schrijven geuit, steunen ; wij van harte.

i Voor de vrouw ligt op het"gebied der s barmhartigheid een heerlijke roeping.

En als die roeping gevoeld wordt, niet als een tijdelijke opwelling van medelijden, s maar om zich geheel aan dit werk te geven 3 en God daarin te dienen, dan is het de ' aangewezen weg, dat onze jongedochters 1 haar krachten wijden aan die inrichtingen, s waar het Gereformeerde beginsel beleden

> wordt.

e

Voor t£ootw(jkg Scholen.

ij ——.

j' Ingekomen bij Ds. Houtzagers: Van den : heer A. A. v. d. Poel te Naaldwijk, gevonden

Voorts vraagt naar Goddelijke bestel onze levenswet eiken dag tusschen uren van arbeid schafttijden tot het houden van de gezamentlijke maaltijden. En 't is een weldaad Gods als de avonduren vrij zijn tot verpoozing of wisseling van werkzaamheid Het denkbeeld 8 uren slaaps, 8 uren ingespannen arbeid en 8 uren voor maaltijden en ontspanning en gezellig verkeer, heeft veel voor zich, althans in het stadsleven, 't Buitenwerk moet eenigermate lengen en korten met de dagen; heeft zijn zomerdrukte en zijn winterrust.

Eindelijk is als groote weldaad Gods ons gegeven de afwisseling van een zevende-daagsche rust na zesdaagschen arbeid.

Die wekelijksche rustdag in een groote weldaad Gods.

En de Christelijke Kerk, die haar aan de wereld gaf, is geroepen den rustdag te handhaven en te verdedigen met groote kracht.

Doch God heeft dien zevenden daagschen rustdag niet bestemd voor nachtrust; voor slaap en vadzigheid.

Neen. Hij heeft hem geheiligd. Dat is, afgezonderd tot Zijnen eeredienst. Het is de dag des Heeren! De dag voor de godsdienstoefeningen. De Kerkedag.

't Kerkelijk leven heeft recht op den Zondag.

Zeer sterk lag dit beginsel in de Sabbatswetten voor de priesters onder Israël. Die moesten schromelijk hard werken op Sabbat. Slachten, toonbrooden bakken, enz. enz. Want deze dag was de Kerkedag voor den openbaren dienst van God. Zoo nu is 't ook onder 't N. V.

Onze Dordtsche Vaderen eischten voor den Zondag zooveel rust, als tot het kerkgaan en de heilige medidatie van 't in de kerk gehoorde, noodig is.

En daarom is 't o. i. boven eiken twijfel verheven, dat het zeer gepast is om op Zondag ook de gemeentelijke vergaderingen te houden, waarin gebeden wordt om een herder en leeraar, en na 't gebed onder de leiding des Heiligen Geestes doo r de gemeente een Dienaar wordt aangewezen, dien men mag hopen de door Christus voor die gemeente thans verordende te zijn.

Op den. dag des HEEREN de kerkedierst! Pree • ken, bidden, psalmzingen, catechiseeren, collecteeren, beroepen — dit alles is het rechte Zondagswerk, waarvoor de gewone dagelijksche arbeid rust.

Natuurlijk bedoelt de schrijver hiermede niet, dat het beroepingswerk niet evengoed in de week zou mogen plaats vinden.

Een bepaalde dag is hiervoor niet aangewe zen, en het hangt van de omstandigheden af, of de Kerkeraad daarvoor den Zondag of een anderen dag nemen zal.

Maar waar wij van harte onze instemming meê betuigen, is het protest tegen het meer dan Joodsche sabbatisme, dat in den beroepingsarbeid op Zondag een sabbatsschennis meent te zien.

Zweden. De internationale Luthersche conferentie te Lund.

Wij leven in den tijd van congressen, conferentiën en vergaderingen. Men heeft leeren inzien, dat de enkele personen op het schouwtooneel der wereld weinig vermogen, en leerde de kracht waardeeren, die er in een vereenigd optreden ligt. De macht van organisatie en cor, poratie is zoo groot. Ook de kerken des Heeren beginnen dit in steeds meerdere mate te gevoelen. Zullen de kerken hoojp kunnen hebben om te bestaan en te overwinnen in den strijd, dien zij op deze wereld hebben, dan moeten zij elkander steunen en gesloten gelederen vormen tegenover den gemeenschappelijken i vijand.

Ook in de Luthersche kerken is dit gevoeld. r Daarom hield men in Duitschland eenmaal in het jaar eene algemeene Luthersche conferentie, waarin vertegenwoordigers van de verschillende s Duitsche landskerken saam beraadslaagden. Deze > conferentiën dragen wel niet het karakter van i officieele Synoden ; daarvoor is in de Luthersche e kerkordening geen plaats; maar wel dienden zij, s om tegenover den stroom van het ongeloof, i wiens vernielende kracht zich ook in die landsn kerken openbaarde, gezamenlijk op te treden, en zoo mogelijk daartegen een dam op te werpen.

De wensch was uitgesproken, dat de algemeene Luthersche conferentie niet altijd in Duitschland, maar ook eens in Zweden zou gehouden worden! Niemand minder dan de koning van Zweden had dit op de conferentie n te Schwerin laten zeggen. Dientengevolge werd n besloten, dit jaar de vergadering te Lund in e Zweden te houden. De conferentie droeg een n internationaal karakter, daar vertegenwoordigers ,r van de verschillende Duitsche landskerken met n die van Denemarken, Zweden en Noorwegen ,r bij een waren. Daarbij waren „ uit het ongen lukkig Einnland en ook uit Rusland eenige _. afgevaardigden verschenen. Wij kunnen ons begrijpen, dat deze mannen, die zoo voortdu'jj rend onder den druk verkeeren, er behoefte aan ;e hebben om eene vergadering bij te wonen van sympathetisch gezinde broeders, welke zich ook >r nog verblijden mogen in het feit, dat Zweden's [e koning er eene eer in stelt, haar op zijn grondgebied te mogen ontvangen.

, Wij kunnen hier geen uitvoerig verslag geven ' van hetgeen er op de conferentie werd verhandeld. Op enkele dingen, die daar ter sprake kwamen, willen wij wijzen.

De openingsrede werd uitgesproken door Bisschop Billing uit Lund. Deze gaf in zijn rede te kennen, dat hetgeen de Luthersche kerk kenmerkt en onderscheidt, is: „dat zij het rijkste Evangelie bezit." Het is bekend dat de Lutherschen in de meening verkeeren, dat de Gereformeerden geen rijk Evangelie bezitten, omdat zij de leer van de bijzondere, niet die lr van de algemeene verzoening hebben. Zij ver'P geten echter dat Luther zelf, vooral toen hij n: het meest in zijn kracht was, zeker niet minder krachtig dan Calvijn, geleerd heeft, dat de genade particulier is. l(j Bisschop Billing wees er op, dat het noodig te was om aan het door de Lutherschen ontvangen es evangelie vast te houden, en in de toeëigening van dat evangelie voort te varen. Daarbij 't moet de Luthersche kerk niet handelen als de e" gierigaard, door ook datgene angstvallig uit het >n verleden te bewaren, wat voor het leven niet ln alleen geen waarde meer heeft, maar wat zijne ontwikkeling in den weg staat. De spreker el handelde daarna over menschen, die in hun tn streven naar levensrust en zelfverloochening het gemeenteleven onder het juk der wet willen 3P brengen.

Daarentegen heeft men het woord van het "J1 Evangelie: „Mijn zoon, wees welgemoed, uwe ar zonden zijn u vergeven," met zulk een vrijmoe:,p digheid des geloofs te ontvangen, dat op het geheele leven de stempel van kinderlijk vern. trouwen gezet wordt.

id Wij vreezen echter, dat de Zweedsche bise~ schop onder het waardelooze voor de kerk des Heeren ook verstaat de leer, dat de Bijbel van Genesis tot Openbaring, Gods Woord is, en ar niet, dat in den Bijbel het Woord Gods te an vinden is.

( Wordt vervolgd.)

in de collecte ƒ 2.—; door Ds. Hoekstra te Arnhem, van Br. G. K. S. ƒ 2.50; door den heer J. IJsebrand te Amsterdam, van den heer A. Bredée, uit de Unie collecte / 41.75; van Mej. E. Tuininga te Dokkum ƒ 5; van den heer A. C. de Vriendt', Uniegift, Zeist f 1.50; van den heer A. S. Leyds te Aardenburg / 1.—; door Ds. G. Vlug te Nijkerk: van den heer A. K. te Barendrecht, Uniegift ƒ 15.—. Bij Ds. H. W. van Loon te Amsterdam, diverse giften / 11.75.

Bij den ondergeteekende: Van den heer D. de Bruijn te Hazerswoude / 2.— uit de collecte.

In hartelijken dank ontvangen. Dringend verzoeken wij den vrienden onze scholen te gedenken.

D. HULLEMAN,

Kootwijk. Penningmeester.

Hit öe

In de Zinder-Kerkbode schrijft Dr. Wagenaar dit pittig stukje over de vraag, of men ook op Zondag het beroepingswerk ter hand mag nemen:

Men vraagt ons dringend om toch eens onze ge dachte te uiten omtrent het door sommige lidmaten van een onzer Gereformeerde kerken ingediend gemoedsbezwaar tegen t vergaderen der gemeente om een predikant te beroepen, op den dag des Heeren.

Eerlijk gezegd, vatten wij het bezwaar niet recht tenzij dan dat die broederen in den waan verkeeren, dat de rust als zoodanig godsdienst is.

Zoo zijn er menschen, die meenen, dat waken vromer is dan slapen; dat vasten hooger staat dan eten; dat bedelen godsdienstiger is dan werken (denk aan de bedelmonniken); dat ongehuwd te zijn heel wat heiliger is dan getrouwd te leven ; dat rusten iets meer godverheerlijkend is dan arbeiden.

Deze gedachten behooren echter niet thuis op het terrein der Gereformeerde Kerken.

De ascese mag bij de Roomschen thuis zijn en bij nieuwerwetsche Protestanten te logeeren gevraagd worden, wij Gereformeerden kennen haar als een ouden dwaalgeest en zijn tegen haar op onze hoede.

Rusten is op zichzelf niets vromer dan werken. In onzen arbeid dienen wij God en Gods goedheid geeft ons na den arbeid ontspanning tot verzameling van nieuwe krachten en dat is onze rust.

Nu is die rust drieërlei.

Nachtrust, schafttijd en Zondagsrust.

God geeft ons de nachtrust en beveiligt haar door de scherpe bedreiging: Wee degenen, die van den nacht een dag maken!

God geeft ons de nachtrust en beveiligt haar door de scherpe bedreiging: Wee degenen, die van