schouwde men al wat slaaf was eenvoudig als eene zaak, waaroyer oppermachtig door ot den meester werd beschikt, en < iie hij dooden kon volkomen naar vrije willekeur ci

Tegen die beschouwingen nu teekende ge het Christendom principieel protest aan. oj Het gebod „gij zult uwen naaste liefhebben U als u zeiven", was het leidend beginsel, waar- k< onder het tegen zulke barbaarsche toe^tan- h< den protest aanteekende. Tegenover Rome .s h wreeden staatsgodsdienst en tegenover de „I nog wreeder van uit het buitenlan ge „ importeerde vreemde godsdiensten leerde „< het Christendom, dat God al Zijne schep- „i selen liefheeft en Zelf Zijn Zoon ter oo „ overgaf uit liefde voor de gevallen mensch- h heid. En wie nu door het geloof m dien te Zoon ingelijfd, krachtens het eerste ge o n aan zijn" God de volle liefde zijns harten k gaf, voor dien volgde dan als tweede ge ^ de liefde voor zijn naaste. ^

Na Rome's ondergang kreeg de jf^lte h der Germaansche volksstammen, ie om zoo te zeggen de fakkel der besc overnamen, de overhand. Hoewel m vee d opzichten krachtiger en gezonder, J

niet minder hard. Moord en oo s &> menschenoffers aan de vertoorn e waren aan de orde van den cag. e strijd, waarin onderling voortuinenu ^ volksstammen gewikkeld waren en _ ' strijd tusschen de personen en farm 'e eiken stam onderling, maakten, a g

voor het leven eens menschen nu rne bijster veel eerbied koesterde. He wederom de Kerk van Christus, die protes- ü

teerend tegen dit alles optrad. n l donkeren nacht der middeneeuwen me - J barbaarschheid en ruwheid, droeg zij licht in van eene zachtere zedeleer. Zij <niet af van het pleidooi, hoe de hei g Wet des Heeren in het zesde harer tien geboden het uitdrukkelijk leeraarde, a alle doodslag den Heere een gruwel is.

Met het oog nu op die beide, de wreedheid van het oude Rome en het ruwe der p Germaansche middeneeuwen, is het hen e verstaan, hoe heel het eerste optreden < e. z Kerk bijna uitsluitend het liefdebegmse t voorop plaatste. Te begrijpen is het aar 1 door ook, dat zij eene instelling als. e doodstraf met niet ongedeelde sympathie beschouwde. Eenerzij ds kon men met e \ Schrift in de hand niet anders dan van t oordeel zijn, dat de doodstraf niet alleen £ mocht, maar moest gehandhaafd. Anderzijds echter koesterde de Kerk een te kiac - \ tigen afkeer van alles, wat het menschen- 1 leven aantasten, dan dat zij niet alle haar 1 ten dienste staande middelen zou aanwen den, om de toepassing dier harde inste mg binnen den engst mogelijken kring te e ^

perken. . , 1

Tweeërlei middel wendde zij vooral t> toe aan. Ten eerste door het rech va intercessie, het recht van den biss?k°P , bij de veroordeeling van een nnsda g < tusschenbeide te komen. In de twee e plaats gaf zij aan de misdadigers het *"ec om in de Christelijke tempels een toev uc

te zoeken tegen den sterken arm van

wereldlijk gezag en verklaarde z'-! n\)oor ■

voor het wereldlijk gezag onaantastbaar.

deze en dergelijke middelen trachtte ZIJ strengheid van het recht zooveel mog • te temperen en zachtheid van ze en ^ doen zegevieren. , h.t

Dit alles werd nog bevorderd valsche standpunt, dat de Iverk zake van huis uit principieel >™anJehan_ Catechismus Romanus (iu, /

delde dit onderwerp bij ct dan'ook

zult met doodslaan . Zij stelde voor, alsof dit verbod van doodsUg het

door God verordmeerde

SendTgekefd'door een ieder,

Overheid. Voor de straf °P " nu Qod op grijpen, met name moor ^ uitzondering

dezen algemeene^ reg dan Qok uit.

gemaakt. De dcXKjsnr issum caedis

genus een geoorloofd soort van levensberoo-

ving Van dit standpunt begrijpt men aan ook hoefeer de Roomsche kerk er naar streefde H? instelling der doodstraf binnen zoo eng

anus ja zelfs reeds bij Origenes, wordt reeas deze oppositie tegen de doodstraf gevonden. Een executie aan den lijve, zoodat er de doodop volgt, is een waarlijk te bang schouwspel, dan dat mannen van Christelijken huize niet'zouden zijn van oordeel geweest, dat zoo iets onder Christenen niet mag voorkomen. Veelal beriep men zich daartoe op Matth. ->6- e,2: „Toen zeide Jezus tot Hem, keer uw zwaard in zijne plaats want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard

V D^ze woorden interpreteerde men dan aldus, dat~de Heer zou bedoeld hebben, dat vroeger wel het zwaard mocht genomen, maar dat nu, nadat zijn Koninkrijk was ingegaan, het zwaard absoluut niet meer mocht worden genomen. Men beschouwde het niet als tot Petrus alleen gezegd, maar in het algemeen, met de aanwijzing, dat het onder de vroegere bedeeling aldus geschiedde. Dit argument echter werd door de kerkvaders afgewezen met het beweren, dat I aulus in Rom. 8, van de Overheid sprekende, ook nada*. het Koninkrijk van Christus was ingegaan, met nadruk zegt, dat de O verheid het zwaard niet tevergeefs draagt, en dat de apostel van Christus wel degelijk het nog beschouwt, dat het zwaard als zoodanig ook na Christus komst attribuut van de Overheid is. Dit bewijs was dan ook afdoende.

Desniettegenstaande bleef het feit, dat de bovengenoemde tegenstelling met de Romeinsche en Germaansche wreedheid eenerzijds en het onjuiste principieel standpunt anderzijds, als ware de doodstraf een geoorloofd soort van levensberooving maken, dat de kerk in haar oudere periode in zake de doodstraf wel aan de juiste grondgedachte vasthield, maar haar niet met die consequentie doorvoerde als het beginsel het vroeg.

De Reformatie bracht in meer dan één zicht belangrijke beterschap. De eer van de zaak voor het eerst prin>ieel goed onder de oogen te hebben zien en den juisten kijk te hebben gehad het goed recht en den plicht der rerheid om met den dood te straffen, mt toe aan Luther. Hij wees er op, e er tweeërlei sfeer bestaat; zooals hij t uitdrukt: „het regiment van het gees:lijke, dat vroom maakt, en het regiment 1 an het wereldlijke, dat optreedt tegen 1 e kwaadwilligen, zoodat zij zich rustig 1 loeten houden en vrede houden of zij : trillen of niet." Wanneer, zoo vervolgt j,de geheele wereld bestond uit goede Chrisien, ja, dan zou er geen behoefte zijn aan, ch eenig nut van het bestaan van vorst, rning, zwaard of recht. Onder Christenen het onmogelijk, dat het wereldlijk raard en het recht iets zouden te doen :bben, naardien immers een goed Chrisn van zelf meer doet, dan alle recht ,n hem vordert. Maar zie toe en zo g, it eerst de geheele wereld vol rechte iristenen is, voor Gij begint haar Chrislijk en naar het Evangelie te regeeren. it nu zal nimmer — zoo gaat Luther )0rt — kunnen gebeuren, want de wereld i de groote menigte is en blijft onchrislijk, al zijn ook de meesten gedoopt, en heel land of de wereld met het Evan;lie willen Irachten te regeeren, dat is itzelfde, alsof een herder in een stal olven, leeuwen en schapen bij elkander acht, ze allen vrij door mekaar liet loont en dan sprak: Weidt nu maar vroolijk ï vredig. Derhalve — zoo besluit Luther — aan zwaard en wereldlijke machtsuitoefeng in den dienst van God, om het recht handhaven zóó, dat de boozen worden edwongen.

Luther nam hier in de eigenaardige taal, ie men van hem gewend is, in principe et juiste standpunt in. Men is gewoon, de ronden van de doodstraf te onderscheiden i tweeërlei rubriek. Het eerste standpunt et op het belang der maatschappij en gaat [t van het denkbeeld, dat de doodstraf oodig is om gevaarlijke menschen als doodagers onschadelijk te__ maken door ze van et leven te berooven. Door zulk een doodonnis wordt de maatschappij beschermd >o-en zware misdaden, voornamelijk moord, 'n door het gestelde voorbeeld worden nderen afgeschrokken en de maatschappij erbeterd. Het tweede standpunt is, dat een ioord vergelding vraagt en dat alzoo elk iet voorbedachten rade vernield menschen>ven moet worden betaald met het leven' an den dader zelf, omdat de majesteit van et recht Gods dat eischt. Voor de keus isschen die beide standpunten gesteld, koos ,uther zeer beslistelijk het laatste. Wel omen bij hem ook verschillende uitlatinen voor, om in het licht te stellen hoeeer de doodstraf in het welbegrepen being der maatschappij is, maar al den adruk legt hij op het vergeldingsstandlUnt omdat God niet wil dat één mensch et 'leven van den anderen zal aantasten, n indien zulks toch geschiedt, het leven an den dader als rechtszoen vraagt.

Wat de hoofdzaken betreft, sluit Calvijn ich bij dit standpunt van Luther aan. kioals wij vroeger in onze artikelen over e algemeene genade meer uitvoerig aanwezen, nam Calvijn in zijn commentaar op ïenesis ook het vergeldingsstandpunt in, ioewel ook hij uitdrukkelijk wijst op het •oordeel voor de maatschappij van de [oodstraf.

Daarnaast liepen ook kleinere stroomingen [oor de Reformatie, die zich tegen de doodtraf aankantten. Vooral de Anabaptisten telden zich op dit standpunt. Zij namen aan, lat onder het Nieuwe Testament de magitraatmet een gerust geweten niet meerde nisdadigers mocht straffen met den dood. tfenno Simons leerde, dat men nooit weten tan, of iemand die tot doodstraf veroorleeld is, niet tot bekeering komen kan en lat men hem dus door die doodstraf den veg tot bekeering afsnijdt. Daarover hopen wij den volgenden keer nog een en ander tc 'eggen.

Van de lateren theologen is het voora Schleiermacher, die zich op speciaal Chris:elij ke grondslagen tegen de doodstraf verzette Hij baseert gansch zijn argumentatie of [iet beginsel der liefde, dat voor hem d( kern is van het Christendom. Dientenge volge wijst hij er ook op, evenals Mennc Simons, dat men door de doodstraf nooi den zondaar de mogelijkheid mag benemei om zijn leven te beteren en door werk zaamheid ten goede zijn booze daden ti verzoenen. Dat hier twee gansch ver schillende sferen worden dooreen verward hopen wij in ons volgend artikel meer ii den breede aan te toonen. Hier zij alleei opgemerkt, dat voor wie nu zoo de liefd het heerschende principe in deze is, me, die dan toch wel wat billijker mag ver deelen, daar immers hier wel liefde word geoefend jegens denj moordenaar, maar d slachtoffers van zijn moordzucht eenvoud! worden opgeofferd. Resumeerende kome wij tot de conclusie, dat de Kerk van Chris tus in haar overgroote meerderheid steed het recht en den plicht van de Overheid tc het straffen van den moordenaar met de dood heeft erkend, terwijl zij anderzijc een open oog toonde te hebben voor de goeden invloed en de behoudende macht, di van de doodstraf steeds is uitgegaan o het maatschappelijk leven in het algemeei

Hoewel niet tot den schoot der Ker behoorend, is toch de kracht, waarmede c wijsgeer Immanuel Kant ook zijnerzijds voc handhaving der doodstraf in de bres spron van te eigenaardige beteekenis, dan dat hi< niet een kort woord aan zijn standpunt zc worden gewijd. Ook hij stelt zich op h strenge vergeldingsstandpunt. Voor hem het eisch van het recht als zoodanig, d de moordenaar, die zich aan het leven v; j zijn medemensch vergrijpt, met den do(

moet gestraft. „Heeft hij (de misdadiger) „echter een moord gepleegd, zoo moet hij ' sterven," verklaart Kant, „Er bestaat hier ( „geen surrogaat voor de bevrediging der ] gerechtigheid."

Bij de debatten in de Tweede Kamer, i ter gelegenheid van de algemeene beraadslaging over de Staatsbegrooting, wees de 1 premier, Dr. Kuyper, dan ook uitdrukkelijk op dit standpunt van Kant, om tegen- ( 3ver de ongeloovige oppositie te betoogen, , dat ook de diepste denkers hunnerzijds voor ' de recht- en plichtmatigheid der doodstraf ■ ïijn opgekomen. ;

In de liberale pers heeft men toen hem verweten, dat het citaat, waarvan wij boven den inhoud weergaven, niet in zijn verband was genomen, want dat uit dit verband zou blij ken, dat Kant met de handhaving der doodstraf slechts bescherming der maatschappij op het oog had. Niets is echter minder juist. Om dit te bewijzen, geven wij hier de betreffende plaats uit zijne werken nog eens in haar geheel. „Welk soort en welke graad van straf is het welke de openbare gerechtigheid zich tot principe en rechtsmaat stelt? Geen andere dan het beginsel der gelijkheid in stand van de tong der gerechtigheidsbalans. Nooit mag de tong der weegschaal meer naar de ééne dan naar de andere zijde doorslaan." Dan volgen de door Dr. Kuyper geciteerde woorden. Zelfs, zoo gaat Kant dan voort, als de maatschappij zich oplost en van bescherming dier maatschappij dus geen sprake meer kan zijn, eischt nog het absolute rechtskarakter van het vergeldingsbeginsel, dat de Overheid den moordenaar met den dood straffe. Men ziet dus. hoe hier het standpunt zoo zuiver mogelijk is gekozen. Van uit het verband rukken was geen sprake; Kant staat volkomen op het vergeldings-standpunt, krachtens de absolute gerechtigheid.

In een volgend artikel wenschen wij thans het Gereformeerde standpunt nog eens uiteen te zetten.

Voor Etooiwfjks Scholen.

Ingekomen bij ondergeteekende en in hartelijken dank ontvangen van Ds. W. Veltman te Haarlemmermeer ƒ 2.50; van den heer B H Korf ker te Zaandam namens den kerkei-aari der Geref Kerk ƒ 10. Namens den kerkeraad der Geref. Iverk te Zeist f 5.

Van den heer M. H. Fontein te Harderwijk van school en kinderen ƒ 5. J '

Vriendelijk verzoeken wij u onze scholen te willen gedenken.

D. HULLEMAN

Kootwijk. Penningmeester.

lltt üe

In de Friesche Kerkbode wordt nog eens siapen in de kerk ter sprake gebracht De redactie zegt er dit van :

Wij willen eens een enkel woord crW het slapen in de kerk. Daarbij is het °-Ver onze bedoeling, om uit de hoogte te bestriff™1?5' zulken onder onze lezers of lezerescpJ aJen de"

"^"r.See^

Slapen onder de Bediening dec j

geschiedt het wel onder hef SnSS?8' Z?lf; gebed, komt niet bij allen uit dezelfde oorzaak?' jï Wanneer men in dit opzicht over allpn 4.T ,°/J oordeel vellen zou, dan zou dit oordeel vfC migen hard en onbillijk kunnen zijn Som'

Slaap onder de Bediening des Woords vloeien uit zwakheid des vleesches ■ Qf ï0?"' het een blijk wezen van onoplettendheid „ ar verschilligheid en oneerbiedigheid on'

alEgrootSSChen die tWCC k het'°ndcrscheid no,

Slaap onder de prediking kan voortvlnpiPn ■ zwakheid des vleesches. Er kan b. v worden een broeder of zuster, die het eS? , niet op toelegt, om maar te slapen • dip K"strdc1 is om tot de gemeente Gods te komen om r^ Woord te hooren; die later zich ook wel bpjl gevoelt voor God en die toch een enke e m door slaap wordt overvallen. Wanneer ie,^nH ; vooral in den zomer een week van zeer drS en afmattenden arbeid achter zich heeft « den Zondag het lichaam tot ruste komt'^n^ het immers geen onverklaarbare zaak, wan"'' ' siaag eens dezulken bevangt. nee

Ook over oude, hoogbejaarde menschen vpII, ) men geen hard oordeel wanneer soms de sla ,

> hen overmant. In Prediker 12 wordt de dae dJ ' ouderdoms beschreven. 5 ue' ' En dan wordt van den ouden man ook sezeiT(

> dat hij opstaat op de stem van het vogelken, waarbi t de kantteekeningen opmerken, »hij staat dei 1 morgens vroeg op, als de vogelkens beginnen ti

zingen; want hij kan met slapen.

Wanneer met den ouden dag de slapelooze nach ; ten komen, wanneer de verzwakking van dei - ouderdom intreedt, dan mogen toch zulke oud, menschen er niet over worden hard gevallen ' wanneer ze in de kerk soms slapen. 1 En wanneer we de Heilige Schrift lezen, dai 1 zien we, dat in Math. 25 : 5 wor,dt gezegd, dat nie S alleen de dwaze, maar ook de wijze maagdei 1 sliepen. Zij werden allen sluimerig en vielen i,

" Sl Toén Jezus in Gethsemanè zoo bang en bitte ^ leed toen de pijlen des Almachtigen 111 Hem daal e den' en de hel den strijd met Hem, den tweedei y Adam, had aangebonden, toen zijne ziel geheel be „ droefd was tot den dood toe, zeide Hij tot zijn jongeren: waakt met wz>'. Maar als Jezus later bi hen terugkwam vond Hij hen slapende, en H: S zeide tot Petrus : kunt gij dan met een uur me ,t mij waken? Waakt en bidt, opdat gr| niet in ver n zoeking komt; de geest is wel gewillig, maar ht

vleesch is zwak. . ,

s Beschamend en verootmoedigend woord maa n hoe blijkt ook hier, dat de Heiland met dez e woorden van zachte en vriendelijke bestraffing, hc zieleheil zijner jongeren op het oog heelt.

De Heiland geeft te kennen, dat Hij wel wee ï- dat zij geen naam-Christenen, geen mondbelijdei zijn. Bij hen werd door Gods genade gevonden ee , leven, dat er lust in heeft, om Gods getuigenisse . te bewaren. Maar nog hebben ze met het vleest te worstelen. Er is eene wet in hunne leden, di >r strijdt tegen de wet huns gemoeds. En juist daaroi y hebben zij altoos zoo groote behoefte om 1 waken en te bidden. De Heiland bestraft Zijr jongeren. Zeer zeker. Maar welk een zacht vei 'u wijt trof hen, als Hij in die vreeselijke ure spreek et De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.

1 En zoo kan het ook wel eens zijn bij de oprecht* van hart, die met een heilbegeerig hart kom< tn tot de gemeente Gods.

>d Die het wel degelijk om de zaak te doen is.

Die er grootelijks last van hebben, indien ze d(

>nder de bediening des Woords slapen. vi

Menschen, bv. gelijk reeds werd opgemerkt, die

:en zwak lichaamsgestel hebben ; of die op hoogen ze

eeftijd zijn gekomen, en die »ich zeer verblijden ■ net de gemeente des Heeren te mogen opgaan, en

lie toch ook door den slaap wel eens overvallen P1

vorden. '°

Zal men dan in hardheid dezulken behandelen? w

kVie zou het durven doen ? ee

Zij zelf keuren het af, en bedroeven er zich w;

)ver- . bi

En zouden ze tot moedeloosheid geneigd zijn, yj

lan mag tot hunne vertroosting aan dezulken het , voord herinnerd, dat Jezus tot Zijne jongeren

iprak en waarin bestraffing en vertroosting was ee

iaamgevoegd : De geest is wel gewillig, maar het d;

vleesch is zwak. h<

Slaap onder de Bediening des Woords kan dus g<

iroortvloeien uit zwakheid des vleesches. v<

Maar er is ook een slapen, dat blijk geeft van ^ Dnoplettendheid, onverschilligheid of oneerbiedig T heid. -L

Ook wanneer God den voorafgaanden nacht een verkwikkenden slaap geschonken heeft, gebeurt het e! toch nog wel dat er geslapen wordt. Dit nu is in geen enkel opzicht te vergoelijken. Zelfs zetten n sómmige menschen zich blijkbaar opzettelijk in j] een gemakkelijke houding, om maar te kunnen n slapen.

Het gebeurt, dat er zijn, die nauwelijks zitten, of ze zijn bezwaard met slaap. '

Er zijn er, die zich naar slapen zetten, die er ^ volstrekt niet tegen slrijden, waken, bidden.

Dit nu is treurig. Het is zondig en moet worden 1 bestraft. Dat is plaats geven aan den duivel.

Wat kan nu tegen dit euvel worden gedaan ? f En op welke wijze kan het worden bestreden ?

Stellig moet ook de prediker niet nalaten, zich zeiven te onderzoeken, of hij wel waarlijk met ( een vol vaardig gemoed het Woord verkondigt.

Voorts zullen in het bijzonder de ouderlingen, en ook de diakenen, er op bedacht zijn, om aan : allen, die hen kunnen zien, een goed voorbeeld te geven.

Verder moge een ieder, vooral zij, die wel eens last van slaperigheid hebben, bedenken, welk eene zaak het is, tot de gemeente Gods te komen, niet om een mensch te hooren, maar om Gods Woord te hooren. Dan mag reeds bij het ontwaken op den Sabbathmorgen de bede wel zijn, dat de Heere op dien dag door Zijnen dienstknecht tot ons spre ken moge, en door Zijnen Geest ons een hoorend oor schenke, en een hart, om zijn Woord heilbegeerig, geloovig op te nemen. Dat Hij ons ook bij de samenkomsten der gemeente moge bewaren voor slaperigheid ; opdat de zegen van de prediking des Woords ons niet ontga; wij niemand door onze gedraging aftrekken van aandachtig luisteren, wij anderen tot voorbeeld mogen zijn en niet met een bezwaard gemoed het kerkgebouw zullen behoeven te verlaten. En wanneer het ons eens overkomen mocht, dat de slaap ons bevangt, dan zullen we daarover droefheid gevoelen in het hart, ons voor God verootmoedigen ; in de week, die we ingingen, gedurig daarmede bezig zijn, zuchtende tot God, ol Hij ons Zijne genade moge schenken, opdat wij ook tegen dit euvel mogen waken, bidden en strijden. Ons dunkt dat, wanneer dit met ernst wordt gedaan, verandering en verbetering niet zal achterwege blijven.

De Heere wil ook hierin de verzuchting Zijns volk hooren.

Daarbij kan er ook op worden gewezen dat men in verschillende kerken mannen, ook wel vrouwen ziet opstaan, wanneer ze bemerken dat er voor hen gevaar bestaat, om door den slaap te worden overvallen en de aandacht te verliezen.

Waarom geschiedt dit niet meer ?

Verder wordt ook niet voorbij gezien, dat de een op den ander heeft acht te geven. Wanneer de naastzittende iemand, die tot slapen groote neiging toont, even waarschuwt, dan bewijst hij hem een dienst. En dit moet dan niet met veel drukte of rumoerigheid gesckieden, maar zooveel mogelijk zóó, dat daarvan door niemand iets wordt bemerkt.

Geschiedt dat in allerlei zaken wat meer, dat de een den ander vriendelijk in liefde ging vermanen, en onder vier oogen waar noodig op verkeerdheden wees, dan zou dit de gemeente des Heeren ten goede komen.

Eindelijk hebben ook de ouderlingen wel gelegenheid, om degenen, die zich aan dit kwaad bezondigen, daarop te wijzen en daarover broederlijk te vermanen.

Moge dit gebrek, dit euvel, waar het ook in de Geret. Kerken mocht worden gevonden, ernstige | bestrijding vinden.

Moge het door de hulpe des Heeren steeds meer worden weggenomen.

En als iemand tot zijne verontschuldiging herin neren zou aan het woord: Het vleesch is zwak, 1 dan moge het zóó zijn, dat van hem ook waarlijk gelden mag, wat Jezus tot Zijne jongeren zeide: , De geest is wel gewillig.

Ook hier geldt het:

Waakt en bidt.

| En ook : Geef den duivel geen plaats.

Zeer hopen we, .dat deze studie over het slai pen in de kerk zal worden voortgezet. Volle1 digheid vraagt, dat ook de andere oorzaken ter l sprake zullen komen, als daar zijn: Slechte ' zorg van kerkvoogden voor het licht; dito voor 1 atmosfeer; dito voor te hoogen preekstoel die ! tot onnatuurlijk opkijken noodzaakt; voorts het ! nemen van den maaltijd vlak voor kerktijd; al verder de hypnotische werking die van den * stem des sprekers uitgaat, zoo deze niet ge> noegzaam afwisselt; en ten leste zal toch ook : de vraag te berde moeten komen, of de predicatie genoegzaam onderhoudende toespraak, en ! niet te veel over de hoofden heengaande rede! neertrant is, enz.

i §tttaiiratL

1 1

1 Denemarken. Toestand van de lands1 kerk.

r Van moderne zijde heeft men het voorgesteld alsof Denemarken het land is, waar de ver1 schillende richtingen naast elkander leven en - dezelfde rechten in de landskerk hebben kunnen. 5 aarvan is veel aan, doch men zie daarbij j vooral niet over het hoofd, dat iets als de mot 1 Crje, r^c^t'ng in Denemarken in de Luthersche

M Crk onbekend is.

t , . n , kan de Lutherschen in Denemarken in

rlTe "entingen onderscheiden. r r n• eerste plaats bestaat de richting van e , r,l?.n, .18> welke vasthoudt aan de apostolische :t e ij enis der 12 artikelen. Men kan deze richmg Ol zekere hoogte op ééne lijn stellen mei s .6 ,rg r ? hoogkerkelijke partij. Zij stelt de twaalf artikelen en den doop sterk op den voor n §ron^ °™dat, volgens haar, daardoor aan der h dag treedt dat de kerk des Heeren ook in Dene e marken krachtens de historie één is met de n andere kerken. Daardoor wordt de verwantschap :e met de kerk van Rome gevoeld, hetwelk aan ie leiding gegeven heeft dat sommigen, zelfs enkeli predikanten, tot haar overgingen. Aan de anderi zijde zijn zij met hun geestelijken vader zee: IS op de vrijheid gesteld, terwijl hunne redachtei door middel van de volkshoogescholen op he >n volk grooten invloed hebben uitgeoefend. Ni eindelijk in Denemarken de linkerzijde in he ministerie-Deuntzer de politieke macht in han

:n gekregen heeft, zal de invloed der Grundgianen nog grooter worden.

De tweede richting is die van de „inwendige nding." Men heeft wel gezegd, dat dit geen :hting is, maar een arbeid „waartoe ieder edikant wanneer hij niet te lui of te ongeovig is", geroepen is. Maar dit neemt niet sg, dat zij die aan de inwendige zending doen, :n eigenaardige dogmatiek er op na houden, laruit een methodische bekeeringsijver en een jna romaniseerende sacramentsopvatting voortoeit. Dat deze richting in Denemarken van iteekenis is, blijkt wel uit het feit, dat het :rste Noorsche congres voor inwendige zending, it verleden jaar van 1—8 Augustus te Kopenigen saamkwam, door 1200 leden werd bijiwoond. De mannen der inwendige zending ïrmen dan ook de sterkste kerkelijke partij 1 Denemarken. Zij vinden hun aanhangers nornamelijk op het platteland, met name op ïtland. Zij steunen „de zaak der Kerk" te kopenhagen door het stichten van bedehuizen 1 het salarieeren van predikanten.

De richting van de inwendige zending kan ïen eenigermate vergelijken met de lowchurch 1 Engeland, even als de Grundvigianen kenïerken vertoonen van de Engelsche higchhurch. 'usschen beide richtingen in is een middenartij, „waartoe ook de geestelijken behooren, in rier „geestelijkheid" men niet veel vertrouwen ebben kan, ofschoon zij eenigermate de rechte eer verkondigen", zegt een Deensch schrijver. [Toch bevindt zich onder hen een kern van linke predikanten, die het voetspoor van een Vlartensen volgend, zich aan de Luthersche logmatiek, hoewel niet al te sterk, houden en jok door vereenigingen inwendige zending met gescheidenheid drijven. De zwakheid dezer 'ichting bestaat hierin, dat de gemeenteleden schier alles op den predikant laten aankomen. Aanhangers van deze richting bezetten tot voor weinige jaren alle zetels van het kerkbestuur; tegenwoordig zijn twee van de zeven Deensche bisschoppen, (die op een lijn staan met de Duitsche superintendenten) Grundvigianen, terwijl een hunner tot de „inwendige zending" gerekend moet worden.

Maar tot welke partij behoort toch wel de bekende schrijver Söre Kierkegaard, zal men vragen?

Deze predikant is te veel een „einspanner" geweest om zich bij eene richting te kunnen voegen, of om eene nieuwe richting te kunnen stichten. Het meest neigde hij nog tot de inwendige zending.

Het spreekt wel vanzelf, dat deze richtingen, ofschoon zij een gemeenschappelijken grondslag hebben, was rop zij op menig gebied kunnen samenwerken, ook dikwerf met elkander in strijd zijn. Maar tot scheuring behoeft die strijd nooit te leiden, omdat de kerkelijke wetten zoo zijn ingericht, dat men met zijn parochie kan breken, om tot een anderen predikant te gaan, ja, dat men eene afzonderlijke gemeente in eene parochie stichten kan, zonder dat men van de volkskerk afscheid behoeft te nemen. Maar, dit moet moet hierbij recht in het oog gehouden [worden, niemand heeft tot hiertoe de twaalf artikelen laten varen. Om eene rationalistische of moderne preek te hooren, moet men over Denemarken's grenzen naar Duitschland gaan.

Dit is betrekkelijk gunstig, ofschoon wij liever vernamen, dat niet de twaalf artikelen, maar de Augsburgsche confessie de band is, die de Deensche kerk bijeen houdt. Opmerkelijk is het, dat deze gunstige toestand bestaat, niettegenstaande de onschriftuurlijke kerkorde die in Denemarken heerscht. Wel is in 1849 reeds een betere kerkorde beloofd, maar aan die belofte is nooit voldaan. Op dit oogenblik wordt de Deensche landskerk, die 99 percent van de bevolking omvat, bestuurd door den minister van eeredienst en van onderwijs, die in naam des konings de benoemingen doet voor alle ambten, en die alle veranderingen in het ritueel moet goedkeuren.

Gewichtige zaken moeten voor den Rijksdag gebracht worden, die zonder confessie is, even als een minister geen belijdenis behoeft te doen van eenige religie om als minister te kunnen fungeeren. Een der ministers riep, om iets van zijne verantwoordelijkheid van zich af te schuiven, een „kerkelijke raad" in het leven, uit de zeven bisschoppen, een theologisch en een rechtsgeleerd hoogleeraar bestaande, welke raad in kerkelijke zaken advies moest geven. Bij het optreden van het tegenwoordige ministerie werd deze raad opgeheven, wijl hij zonder een besluit van den Rijksdag in het leven geroepen was. De nieuwe minister van eeredienst heeft iets beters met de Deensche kerk voor.

Als afgevaardigde stelde hij aan den Rijksdag voor, om in elk kerspel een „gemeenteraad" (wij zouden „kerkeraad" zeggen) in te stellen om aldus een aanvang te maken met het vast stellen van een nieuwe kerkorde.

Het is wel opmerkelijk dat deze nieuwe kerkorde ontvangen zal worden uit de hand van den heer Christensen, een man die voor korten tijd het ambt van schoolmeester en koster te Stadit uitoefende. Zijn predikant moest echter van hem getuigen in den tijd, toen zijn invloed als staatkundig persoon toenam : „Ik kan mij geen betere hulp in de kerk en in mijne gemeente voorstellen; en hoe meer hij uit een politiek oogpunt in de hoogte gegaan is, des te meer is hij net, dienstvaardig en beminnelijk geworden." Toen in het laatste voorjaar de pastorie door den bliksem getroffen werd zat de „staatsrevisor" Christensen het eerst'op het strooien dak en bluschte het vuur door het uitgieten van emmers vol water, die hem beneden werden toegereikt. Als minister trad hij zonder aanmatiging op, en zoo verwacht men voor land en volk en voor de kerk veel goeds van hem.

Zelfs zij, die met de nieuwe democratische strooming in Denemarken niet zoo erg ingenomen zijn, denken dat van het nieuwe ministerie in den strijd tegen de drankzucht en de onzedelijkheid minstens evenveel te verwachten als van het vorige. Men hoopt vooral, dat de gereglementeerde ontucht, die zoo veel schade aangericht heeft, zal worden weggedaan. Ook op sociaal gebied is vooruitgang te verwachten. In Denemarken bestaat reeds de wet, dat ieder persoon, die den leeftijd van 60 jaren heeft ; bereikt heeft, en niet door het openbare arm: wezen ondersteund .werd, zijn nooddruft deels van den staat, deels van de gemeente ontvangt. 1 Maar het meest heeft de kerk van het optreden van minister Christensen te verwachten. : Hij wil niet alleen kerkeraden instellen, maar i ook de gemeenten haar oud recht van het be-

- roepen van hare eigen leeraars teruggeven. Dit : recht is aan de Luthersche gemeenten in 1660 ; ontnomen. Die kerkeraad zal dan gekozen worr den door leden van de volkskerk die den leef1 tijd van 25 jaar bereikt hebben. Hij heelt met t den predikant over verschillende kerkelijke aan1 gelegenheden te beslissen. Wanneer de plaats t vacant wordt, worden de sollicitanten door hem

- ontvangen, De candidatemlijst wordt daarna aan