jndhcid van voorstelling. Calvijn's exegese < > in dat opzicht een Musterbild. En al j ehoeft men nu niet tot Groen's lapidair j tijl te vervallen, toch zal Ds. Sikkel wel i 'oen met het snoeimes in handen te nemen j n de al te welige ranken af te snijden. ; )ok omdat, op deze wijze voortgaande, het , eheele werk een uitbreiding zou verkrijgen, ie de koopkracht der lezers verre zou 1 e boven gaan. We wagen ons niet eens ; an de berekening van den prijs van het ;eheele werk, wanneer we zien, dat voor , Ie uitlegging van anderhalf hoofdstuk uit ïenesis reeds een boekdeel noodig is.

Die meerdere beknoptheid van uitdrukking kon dan in de tweede plaats gepaard [aan met nog dieper indringen in de betee:enis, die elk bijbelboek voor het geheel der Schrift heeft. In de inleiding op Genesis heeft )s. Sikkel een in menig opzicht voortrefifeijke studie geleverd van de beteekenis, die iet Boek der Geboorten voor de geheele 'ntwikkeling der Openbaring heeft. Hoeveel uiste opmerkingen Ds. Sikkel hier ook genaakt heeft, toch kan volstrekt niet gezegd vorden, dat de eigenaardige positie, die Jenesis volgens de Schrift zelf inneemt, hier [enoegzaam in het licht gesteld is. Met name iet allesbeheerschende feit, waarop de Schrift telkens terugkomt, dat op de schep>ing rust het souvereine recht Gods op den nensch, komt hier niet voldoende tot zijn echt. Vooral in een Gereformeerde Schriftverklaring had deze gedachte niet mogen ontbreken.

En een derde opmerking is, dat de dognatische voorstellingen van Ds. Sikkel met lame omtrent het beeld Gods, waarnaar de nensch geschapen is, niet scherp genoeg ielijnd en ook niet zonder bedenking zijn. 3p bladzijde 148 wordt van dat beeld Gods [ezegd:

Met „beeld" wordt hier door den zin van iet woord aangegeven de schaduwomtrek, de ifteekening, de belijning, het figuur, de uit Irukking, de afdruk. In Gods raadslag zegt iet: het beeld, dat God als God en Schepper )ij Zichzelf van Zichzelf heeft; hetzij daarbij e denken is aan het Besluit, waarin God zijn nensch als zijn beeld van eeuwigheid kent; ïetzij te denken is aan de type van mensch in ïod zelf; in elk geval is dit „beeld" Gods nodel, zijn ontwerp naar God zelf door Hem ;enomen en bij Hem vaststaande, dat Hij vóór iich stelt bij zijn scheppen van „menschen".

Reeds deze woorden zijn vrij raadselachtig. kVat bedoeld wordt met „het type van den nensch in God zelf" is zeker niet overduiielijk. Maar nog bedenkelijker is de verkla•ing op blz. 151:

In het midden kan hierbij gelaten worden of jods beeld, waarnaar Hij den mensch schept, :ijn menschheid, de gemeenschap zijner kinde en is, gelijk Hij die van eeuwigheid kent in lijn Voornemen, in zijn Besluit; of wel, dat lit beeld de Zoon is, Gods beeld in Gods Wezen, wiens beeld de menschen als kinderen üods gelijkvormig zullen zijn. Het één hangt net het ander naar de Schrift ongetwijfeld samen.

Het beeld, waarnaar Adam geschapen is, tieet hier dus de menschheid öf de Zoon ils het beeld des Vaders. Ieder, die op dogmatisch gebied thuis is, weet dat deze voorstelling wel door vele dwaalleeraars verdedigd is en met de Platonische ideeënleer in verband staat, maar door de rechtzinnige theologen steeds is bestreden, omdat ze lijnrecht in strijd is met Gods eigen Woord. Er staat niet: Laat ons menschen maken naar het beeld van de menschheid of naar het beeld van den Zoon, maar naar ons beeld. Het beeld, waarnaar de mensch geschapen is, is het beeld des Drieëenigen Gods. En dat beeld is niet anders dan de zelfkennisse Gods, de afspiegeling van het wezen Gods in zijn eigen bewustzijn. Zoo is het door alle Gereformeerden op grond van Gods Woord beleden, en we twijfelen niet of Ds, Sikkel zal zich haasten, nu we op deze onjuiste uitdrukking wezen, haar in een volgende aflevering terug te nemen, opdat niet door een overigens zoo uitnemende Schriftverklaring minder zuivere dogmatische voorstellingen bij ons volk worden ingedragen.

Overigens bevelen we dit werk gaarne aan. De breede plaats, die we aan de recensie van dit eerste deel hebben gewijd, moge aan Ds. Sikkel ten bewijze strekken, hoezeer we deze poging om ons volk een goede Schriftverklaring te geven, waardeeren. Moge de zegen Gods op dezen arbeid rusten.

Utt be $ erg.

Ds. Littooy zet in het Zeeuwsche Kerkblad de bespreking van de zoogenaamde leergeschillen in den verzoenenden geest der Utrechtsche Synode voort.

Na de rechtvaardigmaking te hebben afgehandeld, spreekt hij thans over het infra- en supralapsarisme:

In ons vorig artikel heb ik trachten aan te toonen dat, naar de uitspraken der Gereformeerde Kerken ons leeren, in de quaestiën tusschen de Gereformeerden de waarheid vaak in liet midden ligt en dat wij daarom niet zoo spoedig eer elkander uitsluitend standpunt moeten innemen Dat deden de Gereformeerde Kerken in Synode vergaderd, voor en na, ook niet. Op de verleder jaar te Utrecht gehouden Synode namen ten slotte de afgevaardigden der Gereformeerde Kerken, de professoren niet uitgezonderd, het in 't midder gelegen standpunt in. Inzake het onderwerp, dal wij thans bespreken, eindigden zij, met uit t< spreken, dat onze belijdenisschriften op den boden der beneden-valdrij vers staan, doch met ook nie, uit te sluiten de broederen, die, zooals Gomarus zich op 't standpunt der boven-valdrij vers plaatsen Thans wijs ik er op, dat de quaestie van bovenen benedenvaldrij vers, tenminste voor zoover il door onderzoek ben te weten gekomen, vóór d< Synode van 1618 en '19 onder de Gereformeerdei niet heeft bestaan. Daaraan is het waarschijnlijl toe te schrijven, dat Calvijn in zijn godgeleer< hoek (de Institutie), waarin hij over de verkiezinj fin verwerping schrijft, over het gevoelen van di boven- en beneden-valdrijvers niet spreekt. Doel al wordt dit tweeërlei gevoelen door hem niet uit eengezet, noch één van beide bestreden, het i

evenwel, dunkt mij, niet tegen te spreken, dat door hem in zijn8 omschrijving van de praedestinatie,, het standpunt der boven-valdrijvers wordt ingenomen. Zijne definitie of omschrijving luidt, (3e boek, Cap. XXI) als volgt: »De praedestinatie is het eeuwig besluit Gods, waarbij Hij bij zichzelven verordineerd en bestemd heeft wat Hij wilde, dat van een iegelijk mensch worden zou." Stond Calvijn tegenover de Roomschen, die heel wat in den mensch stelden, Gomarus, die ruim een halve eeuw later op de Synode te Dordrecht sprak, stond tegenover Arminius en de Arminianen, die insgelijks aan 'smenschen vrijen wil, in hetgeen ter zaliging noodig is, zeer veel toeschreven, en daarom tot object, dat is tot voorwerp, der verkiezing maakte het voorgezien geloof.

Maar neen, niet het voorgezien geloof, dat, volgens hen, voor een deel aan den mensch zeiven is dank te weten, maar de mensch is voorwerp der verkiezing. Het onderscheid tusschen de bovenen beneden-valdrijvers ligt alleen hierin, dat de eersten zeggen: in het besluit Gods is dat de mensch, terwijl de laatsten zeggen: in het besluit Gods is, dat de in zonde gevallen mensch. Volgens de laatsten gaat de val vooraf en de eersten laten hem volgen, tot ten uitvoerlegging der praedestinatie.

Gomarus zegt in den geest van Calvijn: »De praedestinatie des menschen ter zaligheid is het besluit Gods, om te geven de heerlijkheid en genade (die ter zaligheid genoegzaam is) en dezelve ook krachtelijk werkende aan zekere menschen, uit den ganschen menschelijken geslachte, naar Zijn allervrijst en waarlijk genadig welbehagen tot lof Zijner heerlijke genade (Ef. 1 : 6.) (Acta Nationalis).

Calvijn's strijd ging, gelijk hij zelf zegt, tegen vier partijen. »Is het — zoo schrijft hij in zijn 3e boek pag. 196 — dat nu de Pelagianen, of de ManicheSn of de wederdoopers, of de Epicureïsche mestvarkens (want wij hebben in dit stuk met vierderlei secten te doen) om zichzelven en de goddeloozen te verontschuldigen, ons voorwerpen de noodzakelijkheid, waarmee zij door Gods praedestinatie gedrongen en gebonden worden, zoo brengen zij niet met alles voort, dat tot de zaak dient."

Naar de behoefte van zijnen tijd bestrijdt hij ten eerste de meening, dat de mensch tot zaligheid is uitverkoren om een voorgezien geloof of goede werken; ten tweede, gaat hij in tegen de meeningen der filosofen; ten derde, tegen de bewering, dat de praedestinatie zorgelooze en godde looze menschen maakt, en ook, dat zij God oorzaak van den val en het verloren gaan der menschen doet zijn, en Hem het recht ontneemt om rechtvaardiglijk de zonde te straffen. Hij zegt: s>De oorzaak van den wil van God, die van eeuwigheid besloot wie er zalig zou worden en wie verloren zou gaan, kennen wij niet. Ze behoort tot de verborgenheden Gods". Tot haar te willen opklimmen, acht hij groote zonde. Hij wil dus, gelijk na hem Gomarus, blijven staan bij de leer dat de Heere den val heeft besloten, en ook wie er zal behouden worden en wie niet. Daarbij wil hij blijven staan omdat, zegt hij: De oorzaak van die wilsbepaling — wie wèl en wie niet is uitverkoren, ons niet is geopenbaard ; daarom móeten wij hier staan blijven en in zijne Goddelijke vrijmacht eindigen. Dit staat echter ook bij hem, zoowel als bij Gomaris, vast, dat het behouden worden eenig en alleen gelegen is in Gods vrije, eeuwige liefde en dat het verloren gaan uitsluitend onze schuld is. God zal zich als de Heilige en Rechtvaardige openbaren en ons eigen geweten zal zeggen, dat bij den Heere de gerechtigheid en bij ons de zonde, de schuld en de beschaamdheid des aangezichts is.

Doch wat in orde voorgaat, de praedestinatie of de val des menschen, in het besluit Gods, daarover loopt het verschil tusschen de boven-en benedenvaldrijvers ; maar dit kan ook wel tot de verborgenheden Gods behooren.

Gomarus meende, en blijkbaar ook Calvijn, dat het er niet toe behoort.

De eerstgenoemde beweerde daarenboven, dat de Remonstranten slechts afdoende bestreden en wederlegd konden worden van uit zijn standpunt; daarom is dat standpunt dat der boven-valdrijvers genoemd. Bogerman c. s. stonden de meening voor. dat de Remonstranten van uit hun standpunt, sinds dat der beneden-valdrijvers geheeten, evenzeer konden wederlegd en bestreden worden.

Bij verschil van meening hierover bleven zij, gelukkig één, elkander waardeerend en steunende tegenover de tegenstand» rs, de Remonstranten. Zoo behaalden zij de overwinning.

Wijl de Gereformeerden het daarin eens waren dat God niet de oorzaak van de zonde is, alsmede dat wij uit loutere genade, door Christus, zalig worden, werkte het meer officieel ontstaan van 1 boven-en beneden-valdrijvers niet verontrustend. ' De Synode zelve en de Gereformeerde Kerken

1 bleven evenwel in hare belijdenisschriften de leer der

- beneden-valdrijvers huldigen en mitsdien belijden.

Daarvoor leveren we D. V. de volgende week de bewijzen

: Voor deze artikelen, waaruit wijsheid en t voorzichtigheid spreekt, danken we Ds. Littooy. ) Slechts twee kantteekeningen veroorloven we ons.

Vooreerst is het niet geheel juist, dat de , quaestie van het supra- en infralapsarisme vóór " de Dordtsche Synode niet bestaan heeft. Ze kwam reeds op vóór de Arminiaansche twisten ' en heeft gedurende de remonstrantsche troebelen

2 vooral bij de Arminianen opgeld gedaan.

E En ten tweede kan ook niet gezegd worden,

- dat de Gereformeerde Kerken de leer der be nedenvaldrijvers in hare belijdenisschriften ble-

e ven huldigen en mitsdien belijden. Met name . de Westminsteische Confessie draagt veeleer e een beslist supralapsarisch karakter.

" d

#ffirieele ftetieftten. h

t<

c

Hulpbehoevende Kerken in Zuid-Holland ^

Vergadering van deputaten D. V. Maandag \

28 Mei te Rotterdam, Hoveniersstraat, precies £

ten 11 ure. n Namens het Moderamen,

W. B. Renkema, secretaris, f

Rijnsburg, 21 Mei 1906. v

Zondag 13 Mei was voor kerkeraad en ge- v meente een aangename dag. c

De vacature van herder en leeraar, ontstaan h door het vertrek van Ds. J. L. Schouten naar Watergraafsmeer, is weer vervuld door Dr. T. C Hoekstra. r

's Morgens werd Z.Eerw. bevestigd door Prof. L. Lindeboom van Kampen, naar aanleiding v van Zacharia 3 : 6, 7. 's Avonds verbond Dr. Hoekstra zich aan de gemeente met de woorden van Paulus 1 Cor. 2:2.

Den Heere de eer.

Namens den kerkeraad,

D. de Bruijn Yzn.

Ilazerswoude.

Onze geliefde leeraar, Ds. E. H. Broekstra, legde na vijf jaren getrouwen arbeid in ons midden zijn ambt neder, om in een ander deel van Gods wijngaard den herderstaf op te nemen. Naar aanleiding van 1 Petrus 5 : 10 en 11 bad Z.Eerw. onze gemeente des Heeren zegen toe. Na gemeente en kerkeraad Gode bevolen te hebben, werd. Ds. Broekstra eerst namens den kerkeraad door een der ouderlingen toe gesproken, waarop de gemeente den scheidenden leeraar Ps. 121 : 4 toezong. Daarna sprak ook de consulent van de classis Gouda een woord.

De Koning der kerk, die dezen dienstknecht

riep naar een ander deel van zijnen wijngaard, Hij zegene hem daar en stelle hem tot een zegen, en ook vergoede Hij ons dit smartelijk verlies.

Namens den kerkeraad,

H. Kempkes, scriba. Wtiddtnxveen, 20 Mei 1906.

Kort Verslag van de vergadering der classis Gorinchem, 3 Mei 1906.

1. De vergadering wordt door Ds. J. E. Reyenga van Leerdam geopend met het zingen van Psalm 86 : 6, het lezen van Rom. 12 : 1—12, en gebed.

2. Alle kerken zijn wettig vertegenwoordigd.

3. In het moderamen nemen zitting Ds. J. E. Reyenga, praeses; Ds. J. van der Vlies, ass. en Ds. W. H. Bouwman, scriba.

4. Een woord van welkom wordt door den praeses gericht tot Ds. W. H. Bouman, voor het eerst ter classis aanwezig, als predikant van Schoonrewoerd.

5. De notulen worden gelezen en goedgekeurd.

6. Bij het onderzoek volgens art. 41 D. K. deelt ouderling C. M. van Houwelingen van Giessen Oudekerk mede, dat de ineensmelting met de kerk van Giessen Nieuwkerk gebleken is vooralsnog niet tot stand te kunnen komen; geeft ouderling G. den Hartogh van Lexmond kennis van het voornemen zijner kerk, om een dienaar des Woords te gaan beroepen, hetgeen de classis van harte toejuicht; en verzoekt de kerk van Vianen namens haar leeraar, die ernstig ongesteld is, hulp van de classis in de bed. des Woords, waartoe de classis aanmaant, zonder echter nog de beurten te regelen.

7. Inning van de collecte voor de Theol. Fac. der V. U., voor de Theol. school, en voor het Prov. Weeshuis Middelharnis.

8. Rapport van Deputaten betreffende de zaak-Asperen. Aan de commissie van onderzoek en advies in die zaak wordt bij monde van den praeses dank betuigd.

9. De ingekomen stukken van de classis Dordrecht en van de kerk van Groningen B worden voor kennisgeving aangenomen.

10. De gevraagde en ingekomen verklaring van Ds. Renkema. inzake het advies van de syn. van Utrecht "Aangaande de regeling van het in art 13 D. K. bepaalde wordt besproken.

11. Het voorstel van Giessendam A, aldus luidend: De classis besluite: „Wanneer eenige kerk, tot de classis behoorende, emeritaats pensioen of weduwen- of weezengeld heeft uit te keeren, dan wordt dit, naar een vast te stellen maatstaf, door de gezamenlijke kerken der classis gedragen — wordt aangehouden tot de volgende vergadering.

12. Het bezwaarschrift van br. B. uit O. wordt besproken, en besloten wordt, met afkeuring van de handelwijze des kerkeraads te dier plaatse betreffende de zaak door dien bezwaarden broeder ter tafel gebracht, om, zoo de kerk van O. dit verlangt, over deze zaak de gemeente te doen onderhouden door Ds. K. J. Kapteijn, pred. van de naburige gemeente Giessendam A.

13. Als afgevaardigden voor de e. k. Partic. Synode worden gekozen: Ds. J. van der Vlies, sec. Ds. K. J. Kapteijn; Ds. J. E. Reijenga, sec. Ds. W. H. Bouwman ; ouderling C. M. van Houweling, sec. P. Los, ouderling D. van der Valk, sec. G. den Hartogh.

14. Als secundus voor kerkvisitatie wordt benoemd Ds. J. F. van Hulsteyn Jr.

15. De vacatuurbeurten worden geregeld als volgt: Lexmond : Ds. Haspers en Ds. Bouwman; Giessen Oud- en Nieuwkerk: Ds. Kapteijn; Asperen: Ds. Reijenga en Ds. Van Diemen; Noordeloos: Ds. Van Hulsteijn en Ds. Van der Vlies.

16. Na het lezen der korte notulen sluit Ds. Van der Vlies de vergadering.

Namens de Classis :

W. H. Bouwman, h. t. Scriba.

Kort Verslag van de Vergadeiing der Geref. Kerken in de classe Brielle, gehouden 10 Mei 1906.

1. De Vergadering wordt op de gewone wijze geopend.

2. Al de Kerken zijn wettig vertegenwoordigd. Aan een tweetal Diakenen, in plaats van Ouderlingen afgevaardigd, wordt, de reden daarvan gehoord, zitting en keurstem verleend.

3. De Notulen worden gelezen en goedgekeurd.

4. Als maatregel van orde wordt besloten, om voortaan vóór het begin der Vergadering, schriftelijke opgave van onkosten in te dienen bij den Quaestor.

5. Aan Ooltgensplaat en Brielle zullen de toegezegde subsidiën worden uitgekeerd.

6. Uit het rapport van Visitatores voor Flakkee blijkt, dat de Kerk van Stad steeds inkrachts ontwikkeling toeneemt; dat evenwel in de onderscheidene kerken van dat eiland niet veel voor de Zending wordt gevoeld, en de avondmaalviering over 't algemeen er veel te wenschen overlaat.

7. In de volgende Vergadering zal door elk der kerken worden gerapporteerd van wat dooi haar werd verricht in die plaatsen, die haai ter bearbeiding zijn opgedragen.

8. Als afgevaardigden naar de Particuliere Synode van Zuid Holland, Zuidelijk gedeelteworden benoemd als Primi: D. D. Goole er

! Wiersma, met de Ouderlingen J. Troost en C ! Bosloper; tot Secundi: D. D.SteketeeenDrosi met de Ouderlingen H. Borst en Basoski.

9. De vraag of het aan leden der Geref • Kerk ontraden moet worden, wanneer zij doo:

voortdurende zwakheid en te verren afstand d< samenkomsten der gemeente niet kunnen bij ■ wonen, die van de Ned. Herv. Kerk in hunm nabijheid te bezoeken? wordt door de meerder 1 heid toestemmend beantwoord, r 10. De kerk van Stellendam wordt aangewezei . de volgende vergadering der Classe bijeen t roepen.

11". De Vergadering wordt op de gewon l wijze gesloten.

1 Op last en in naam der Classe,

14 Mei 1906. A. Delfos, Act.

Voor een Kerkje op het eiland Schiermonnikoog.

Nog in dank ontvangen van de kerk Gr< ningen A / 5; Oppenhuizen ƒ 1; Nieuv ,, Dordrecht ƒ 2.551/2; Helder ƒ 4,60; Overtooi s / 10; Rinsumageest f T> Uithuizermeede :1 ƒ 16.73I/2; Augustinusga ƒ ij Hoogeveen ƒ : 1. Spijk B ƒ 9.81I/2; van een broeder die onbeken 1 wenscht te blijven de toezegging als het kerk] n er staat, f 100; uit Amerika door Ds. J. Jansei n Whitiusville, van de Friesche Amerikanei s bijeenverzameld door broeder Jan Hoekstri : uit dankbaarheid voor de geestelijke zegeninge n die hij vroeger onder onzen voorganger moj k genieten toen deze in Nijerwirdum arbeidd L als volgt: Y. K. 0.50, J. S. 1, A. v. d. Sc] it 0.50, P. d. V. 0.50, B. L. 0.50, P, F. 0.50, IV

V. 0.50, T. S. 0.25, H. F. 0.50, J. F. 0.50, D. de B. 0.50, G. d. B. 0.50, J. K. 0.50, IJ. F. 0.50, D. B. 0,25, T. S. B. 1, B. G. B. 0.50, S. R. B. 1, P. de B. 0.50, D. Z. 0 25, N. L. 0.50, H. Z. 0.50, J. V. 0.50, B. v. d. S. 0,50, P. H. 0.50, S. F. 0.50, B. W. 0.50, S. v. L. 0,50, G. O. 1, T. F. 0.50, J. J. 1, G. B. 0.50, H. S. 1, M. v. d. A. 1, A. K. 1, J. L. 1, W. B. 0.50, P. O. 0.50, W. V. 0.50, B. O. 0.50, D. O. 0.50, J. H. 0,50, T. v. d. Z. 1; van de jongelingen J. B. 0.50, H, B. 0.50, J. v. d. Z. 0.50, A. B. 0.50, D. B. 0.50, B. B. 0.50, B. V. 050, A. C. 0.25. IJ. U. 0.50, S. V. 0.50, W. II. 0.25, K. V. 0.50, J. P. d. V. 0.50, P. P. 0.25, A. v. D. 1, J. J. 0.50; van de volgende jongedochters: S. K. 0.50, J. B. 0.50. D. F. 0.25, M. W. 0.50, D. F. 0.50, T. G. O. 0.50, A. G. 0.25; voorts nog: L. B. 0.50, J. H. 0.50, S. S. 0.50, Tj. B. o 50, B. W. 0.50, J. v. d. V. 0.50, Mrs. J. W. 0.50, S. B. 0.50, Mrs. C. B. 0.25, G. J. 0.50, G. V. 0.50, J. Z.0.50, H. v. d.Z.0.50, B. L. 1, J. T. 1, J. F. 0.50, B. H. o 50, H. H. 0.50, H. B. 0.50, N. N. 2.30, alles in Dollars; te zamen ontvangen aan Hollandsch geld ƒ 120.54.

Een dubbele verrassing; wat een gezegende dankbaarheid, die zich in zulke daden uit. Moge de Heere het u allen vergelden. Neen, Friesland's kerken zijn nog niet bij u vergeten; moge het nog ten voorbeeld zijn voor de Frieschen in ons vaderland. Welk een oogst! Wat is de Heere goed; we zijn nu al over de f 2500, met inbegrip uit eigen gemeente; de raming is ƒ 5000. Wat heerlijk met die dollars, die zoo verdubbelen; mogen er nog velen vloeien! Ja, zij kwamen al weer. Ds. H. Burggraaf zond ons een collecte uit Prinsberg, 12 dollars met een Ansicht. Onzen oprechten dank; de Heere verleene ons het voorrecht ook u spoedig een Ansicht te kunnen zenden met een kerkje er op van Schiermonnikoog. Wie helpt daartoe verder?

Namens den kerkeraad,

R. Kuijper.

§nitoland.

Frankrijk. De Roomsche staatspartij heeft wederom de nederlaag geleden bij denjongsten stembusstrijd. De oorzaak hiervan ligt in den tijdgeest, die zich steeds meer van het Fransche volk meester maakt, en het aldoor meer afkeerig doet zijn van de religie; maar niet minder in de verdeeldheid die er in de Roomsche kringen heerscht, zoodat er van eenheid van leiding niets te bespeuren valt. Dit is in den laatsten tijd duidelijk gebleken, daar graaf De Mun aanried, om een strijd op leven en dood tegen de uitvoering van de wet op scheiding van kerk en staat te voeren, terwijl de hoofdredacteur van de bekende Revue des deux Mondes aanried om deze wet te aanvaarden.

Dat de Roomsche kerk in Frankrijk altijd nog iets beteekent, blijkt uit de groote geldsommen die uit dat land stroomen in de kas voor „de propaganda fide.'' Uit de laatste statistiek blijkt dat Frankrijk voor genoemd doel in 1904 3,510,043 francs geofferd heeft, op een totaal van 6,403,307 francs. Dus gaf het Roomsche Frankrijk, meer dan de helft van het geld, dat voor de verbreiding der Roomsche leer besteed wordt. Na Frankrijk komen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met 784,714 francs, Belgie met 366,735 francs, Elzasz Lotharingen met 335,50° francs, Duitschland met 330,365 francs, In vroegere jaren gaf Frankrijk zelfs twee derden van het geld. Daarbij is in aanmerking te nemen, dat zelden hooger jaarlijksche bijdrage dan 2.60 francs gegeven wordt; meestal is die bijdrage minder. Daarom is het niet te verwon deren, dat de paus voor deze „oudste dochtei der kerk" bijzondere voorliefde heeft. Het is ook een feit, dat Frankrijk tot hiertoe het meest vooi de St.-Pieterspenning geofferd heeft, en dat var de Roomsche missionairs, die in heidensche landen arbeiden, twee derden uit Frankrijk komen. Daarom zien de paus en de Roomschgezinden in Frankrijk het met leede oogen aan, dat de Fransche invloed in het oosten, in der laatsten tijd door Duitsche invloeden eenigszins verminderd is. In de koloniale politiek blijft de Fransche regeering, hoe anticlericaal ook vooi de binnenlandsche staatkunde, steeds clericaal Zij blijft de Roomsche missionairs steunen, in de hoop dat de kerk baanbreekster zal worden, voor de uitbreiding van de Fransche macht.

Zuid-Afrika. Strijd over het onderwijs. Er is te Pretoria een belangrijk onderwijscongres gehouden. Aan een verslaggever, een man van gezag in deze zaak, ontleenen wij de volgende zinsneden.

„Onze beste mannen uit de Dopper-gelederen hebben daar het woord gevoerd, en zij vertegenwoordigen stellig een intellectueel overwicht: maar dat alles toegegeven, was de loop van zaken toch verrassend, om niet te zeggen ver bijsterend.... Dat nu generaal Botha in hoogsl eigen persoon kwam met een voorstel, om d< vrije school met gouvernements-subsidie als he' ideaal aan te prijzen! Maar de leiders hebbei gezien welken weg het publiek op wilde, en toei 1 hebben zij maar „het touw gevat" om niet d< rol van de leiders te verwisselen met die vai 1 volgelingen.

Daar school echter veel tactiek achter bij d : voormannen der Ver. Kerk. Getuigen de uiterst pogingen, die zij aangewend hebben om eei • aanmerkelijke regeeringsmacht in handen te stel f len van het hoofdcomité, dat uitsluitend ui ; „Pretoria-mannen" bestaan moest. Duidelijk i

■ het door. enkele' hunner uitgesproken, dat di

■ comité het recht moest hebben om, zoodra d - Regeering daartoe bereid was, weer nieuw

onderhandelingen voor concessies aan t 1 knoopen.

ï Maar gelukkig heeft toch de vergadenn zelve even duidelijk uitgesproken: wij willen i e die richting niets meer met het Gouvernemei te doen hebben. Laat het Gouvernement or net subsidie geven.... Scherp laakt de schrijvi het schrappen van het woord „Hollandsch" i de clausule waar gezegd wordt dat de onderwi zers lid moeten zijn van een Hollandsch Pr< testantsche kerk, en dat niettegenstaande c drie formulieren waren aangenomen als grom )• slag van het onderwijs der C. N. O. scholei r- Dit bedoelt niet anders dan handhaving van c n vele Schotsche onderwijzers die er in deschole n van de Vereenigde kerk arbeiden. !■ En dan nemen we tenslotte deze conclus d over: Het volk zal de leiders moeten bekeere e of opzij zetten. Iets radicaals moet hier gebe 1 ren, of er gebeurt niets. Dezelfde geest v£ 1', lamlendigheid, die — flgureerend als politiel i, slimmigheid — onzen schoolstrijd tot dusv n bedorven heeft, verderft onze heele politiek. »t Intusschen willen wij nog iets mededeel* ï, van het debat over art. 23 van het progra 1. van dezen inhoud

I. „Hoofden van scholen moeten lid zijn vs

een Hollandsche Protestantsche Kerk, behoorlijk gecertificeerd en van goed zedelijk gedrag". Dit artikel verwekte lange en heftige discussie.

Er werd namelijk voorgesteld om het woord Hollandsche te schrappen.

Ds. van Belkom, Prof. Cachet en anderen kwamen hier sterk tegen op en zeiden, dat het onmogelijk was zulks te doen, daar het niet alleen in strijd was met artikel 2 van de Statuten, maar het streed tegen alle redenen. Generaal Smuts was voor het schrappen van „Hollandsche", daar ze! misschien anders een Schotschen ot Engelschen of Duitschen onderwijzer met Protestantsche beginselen niet zouden kunnen toelaten tot hoofdonderwijzer.

De heer A. D. Wolmarans en Ds. de Klerk verdedigden hun standpunt vol vuur en wezen er op, dat het woord Hollandsch als grondbeginsel van het Afrikaansche volk moeten blijven, dat zij niet een openbare, doch een Christelijke Nationale School wenschen, en dat het volstrekt niet noodig was om Schotsche of Engelsche onderwijzers aan te nemen.

Generaal Botha drong er met kracht op aan, om het woord Hollandsche te schrappen, daar hij zeide dat anderen wellicht teruggestooten zouden worden indien het bleef.

Op de betoogen van afgevaardigden, dat de bevolking buiten het Hollandsch niet wilde prijsgeven, werd geantwoord: „Mijn lieve menschen, het moet, anders zal ons een groote ding hier maak, om tweedracht te zaai".

Dr. Bosman trachtte ook de vergadering het Hollandsch te doen schrappen.

Bij stemming bleek het dat er 57 stemmen vóór en 43 tegen waren.

De minderheid verzocht daarop, dat hunne namen genotuleerd zouden worden, o. m, Ds. de Klerk, Ds. van Belkom, Prof. Cachet, Ds. Postma en anderen.

Verschillende heeren verlieten toen de zaal."

Het is bedroevend, zulke dingen te moeten lezen.

Onze Afrikaansche broeders hebben vrede gesloten met Engeland, om het volk te behouden, al was het met zijn zelfstandigheid voorshands gedaan. Maar als zij niet met alle kracht het Hollandsche element op het terrein van het onderwijs zoeken den boventoon te laten krijgen, gaat ook het volk verloren, om in het Engelsche volk te worden opgelost. Wat willen nu mannen als Ds. de Klerk, Ds. van Belkum, Prof. Cachet, Ds. Postma doen? Bij protesteeren mogen zij het niet laten.

Gemengd Nieuws.

Gelijk bekend is, zijn in de laatste jaren velen vooral in Duitschland tegen de gewone manier van Avondmaalvieren opgekomen, omdat het drinken uit een gemeenschappelijken beker gevaar voor besmetting zou opleveren. Daarom werd er op aangedrongen, dat bij het bedienen van genoemd Sacrament ieder een afzonderlijke kelk zou toegereikt worden. De Oberkirchenrat der Pruisische landskerk heeft in deze een woord gesproken. Hij besliste, dat het gebruiken van afzonderlijke kelken in de gemeenten niet facultatief kon gesteld worden, omdat daarvoor een kerkrechtelijke regeling door de Algemeene Synode noodig was. Doch hiervan kan eerst na drie jaar sprake zijn, als de Algemeene Synode weer samenkomt. Volgens de Tagliche Rtindschatt zou dit punt op deze vergadering ter sprake gebracht worden. Toch doet de Oberkirchenrat eene concessie. Het zou toch volgens dit bestuurslichaam inmiddels geoorloofd zijn om onder zekere, nader vast te stellen voorwaarden, afzonderlijke kelken in week- en »neven"godsdienstoefeningen te gebruiken.

Het komt ons voor, dat deze concessie gevaarlijk is. Onze Gereformeerde Vaderen streden voor het breken des broods bij de bediening van het H. Avondmaal tegen de Roomsche en Luthersche Kerk, omdat de Christus daarin Zijn kerk was voorgegaan. Wij dienen het drinken uit een gemeen■ schappelijken beker vast te houden, niet alleen omdat de Christus daarin bij de inzetting des Heiligen Avondmaals is voorgegaan, maar ook : wijl het bevel des Heeren zoo stellig luidt: »Drinkt allen daaruit."

Noord Afrika. Volgens het Leipzigsche Missionsblatt zijn vier honderd Mahomedaansche zende; lingen uit Mahomedaansche kloosters in Noord. Afrika gezonden, waarvan alleen 100 naar OostAfrika. Allen zijn met fanatieken ijver bezield om den Islam uit te breiden en de christelijke zending tegen te werken.

WlNCKEL.

f ««r lindmn.

DE COVENANTER.

IV.

Op de jacht.

; Eenige weken waren voorbijgegaan, waarin : Ralph Douglas nog dikwijls had nagedacht over t het bezoek, dat hij eenigen tijd geleden had 1 ontvangen. Ook op zijn vrouw had het diepen 1 indruk gemaakt, en vaak spraken zij samen ï over den vluchteling, dien zij hadden geherbergd, 1 en vonden het schandelijk dat zulke vrome menschen werden vervolgd en als boosdoeners ; verjaagd.

; Op een morgen ging Ralph uit met zijn ge-

I weer en weitasch bij zich, om patrijzen te - schieten, die op de lage landen veel voorkwamen, t Hij was in de jacht zeer gelukkig en had weldra s zijn tasch met vogels gevuld. Hij gevoelde echter t nog geen lust huiswaarts te keeren en richtte e daarom zijn weg naar de hoogten of rotsen aan e de westzijde. Als men die beklom, had mefi een e prachtig uitzicht op de zee. Meermalen had

Ralph dit genoten, en nu was de gelegenheid g weer te schoon om die te laten voorbijgaan.

II Zoo begon hij dan op zijn gemak, een deuntje it fluitende, het pad te bestijgen, dat zacht glooiend is oaihoog voerde. Na een uur wandelens was hij :r boven, doch tot zijn teleurstelling was van de n zee niets te bespeuren. Hij moest blijkbaar nog j- verder. Dat ging eerst door een dal, met ruigte ) begroeid en toen weer de hoogte op. Maar ie weder bespeurde hij niet dan de heuveltoppen, met j. schraal gras begroeid. Hij moest zich dus, 1. meende hij, in den weg vergist hebben. Toch le ging hij, eenmaal op het pad, maar door. Doch :n ten slotte, toen de zon reeds hoog stond en er

nog geeD zee te zien was, begreep hij dat ie terugkeeren maar het wijst zou zijn. Hij sloeg :n de richting in die hem 't best dacht, en ging 11- een uur ver. 't Werd hem echter allengs duidelijk in dat het een lange tocht zou wezen, en hij te 't spoor min of meer bijster was. er Voor een vlug en flink man als hij, gewoon over de hei en de heuvels te zwerven, was dat :n nu wel zoo erg niet, maar de zon brandde m onbarmhartig op den weg, die neigens eenige

1 schaduw bood en daarbij begon hij het wicht van zijn welgevulde tasch meer en meer te