laatste woord. De Heere regeert! Hij is onze Koning, onze Biehter, onze Wetgever, Onze Behouder! Dat de Synode van 1872 zich zoo kras heeft uitgesproken, gezegd heeft wat nog geene Synode vóór haar gezegd had, dat zij aan hare commissie in last gaf om haar gevoelen aan Begeering en Volksvertegenwoordiging bekend te maken, dat dit haar besluit twee jaar later, het middelpunt zijn zou van een hoogst belangrijk debat in het Nederlandsch parlement , zie, dat alles noem ik Godsbestuur; dat is God in de geschiedenis.

Den 15 December 1874 is het beslist, dat er in Nederland eene Vrije, van den Staat onafhankelijke, Christelijke Gereformeerde Kerk blijft bestaan.

Beslist tegen den zin van enkele harer welmeenende woordvoerders.

Beslist in weerwil der diep verborgen politieke strekking van haar eigen Synodaal besluit.

Beslist, niettegenstaande de hulp van vrienden, die wat voor haar wilden doen en aan wien verweten was dat zij niets voor haar deden.

Beslist, ten spijt van een harer eigene gemeenten, die hare Synode een slag in 't aangezicht had gegeven, en de Synodale commissie een belachelijk figuur liet maken in de Kamer.

God zij geloofd 1

Voor nieuwe twisten, wellicht nog erger dan die over «het authorisatievragen", is onze Kerk bewaard.

Partijhaat, separatievrees, inconsequentie, onrecht, niets staat onafhankelijk tegen God over. Hij regeert over alles.

Ook Cyrus en Nebucadnezar zijn Zijne knechten.

Ik voor mij ben door 't gebeurde opnieuw versterkt in de hoop, dat onze Kerk voorwerp is der trouwe zorge Gods. Zal die Kerk nu, in verhoogde mate , toonen , dat zij leeft door 't geloof en de liefde?

Aan God de eer , dat ook ditmaal de kroon onzes hoofds niet is gevallen.

Van deze beschouwing der zaak geef ik een volgende maal rekenschap.

W. H. Gispen.

N.B. Deze en de vorige week ontving ik per post het Wageningsch Weekblad. Den onbekenden toezender betuig ik hiervoor mijn hartelijken dank. Tevens hoop ik , dat de wetenschap van den redacteur, dat hij over zijne meening in deze zaak nog vele min aangename woorden zal moeten hooren. blijken zal een wetenschap te zijn, die niet door de uitkomst bevestigd wordt. Zijne verklaring, dat het gedrag der Christelijke Gereformeerden nobel is, en dat hij wel wenschte met hen onder gelijke omstandigheden te verkeeren, noem ik wederkeerig nobel van een zoo vurig aanhanger der nieuwerwetsche Staatskerk. De Engelsche en Pruisische ambtgenooten van ZEw. zullen hem zoo iets wellicht niet zoo spoedig nazeggen. Doch zulke inconsequenties verwonderen ons niet, als de dominé-politicus tevens een ongeveinsd Christen is. W. H. G.

Het waarschuwend, woord van Professor Hofstede de Groot.

Vervolg van n°. 52.

Genoeg, denk ik, is thans gezegd van het onwedersprekelijk en goed recht der Dordsche Synode tegenover de Eemonstranten. Het een en ander, dat op de Synode gevolgd is, wordt nog door den Hoogleeraar aangevoerd.

«Het verlangde doel," zegt hij, »ora eensgezindheid en vrede te bereiken, werd geheel gemist." Ik ontken het en herinner er slechts aan, dat de Gereformeerden, de wettige zonen des huizes, thans de Godsdienst ongemoeid konden houden, en de Nederlandsclie Staat, in plaats van in een bloedbad te verkeeren, in plaats van door inwendige tweespalt en burgeroorlog de gemakkelijke prooi te worden van eene of andere buitenlandsche Mogendheid, van toen af zijn luisterrijkst tijdvak heeft beleefd. De Hoogleeraar echter beweert, dat reeds op de Synode van Dordrecht een erge twist ontbrandde tusschen de Onder- en Bovenvaldrijvers en verhaalt, met een beroep op Kist en Eoijaards, Archief, D. III, bl. 505—664, dat deze twistvraag ruim twee eeuwen later uit de geschrevene Handelingen der Synode door den Utrechtschen hoogleeraar J. Heringa, Ez. in 't licht is gesteld. Ik moet den Hoogleeraar weder tegenspreken. In de Synode van Dordrecht is geen twist over de leer uitgebroken. De leer was eenparig vastgesteld , toen de bedoelde zaak plaats greep. Welke was deze zaak? Niet de leer, maar het verschil van Maccovius met anderen aan de akademie te Franeker. Dit verschil kon niet in Friesland vereffend worden en betrof de onvoorzichtige uitdrukkingen, die over sommige leerpunten door Maccovius waren gebruikt. De Staten van Friesland en de Afgevaardigden van de Staten-Generaal ver¬

zochten de Synode deze zaak te beoordeelen.

Dit is geschied , nadat den vorigen dag de Vijf Artikelen door de Synode waren afgedaan. Zie t. a. p. bl. 596. Het is dus eeae geheel valsche voorstelling, als men het doet voorkomen, alsof de Synode met betrekking tot de leer der Vijf Artikelen eenige de minste twist zou gehad hebben. Maar er was wel verschil over de vraag: in hoeverre Maccovius al dan niet schuldig stond. Heringa heeft daarom boven zijne mededeelingen tot opschrift gesteld : «De twistzaak van den hoogleeraar Johannes Maccovius door de Dordrechtsche Synode, ten jare 1619, beslecht." Dit is door U verzwegen, Professor! Heringa heeft herhaalde malen de Synode geprezen wegens hare handelwijze in deze zaak, bl. 505, 563 en geheel de 34e paragraaf. Gij spreekt hiervan geen enkel woord. Waarom toch stelt Gij ook in dit geval de Synode in zoo hatelijk licht!

Dat sommigen aan het verschil tusschen de boven- en benedenvaldrijvers zoo groot gewicht hechten, wijt ik aan gebrek van oordeel. Beeds werd door de afgevaardigden van Zuid-Holland in de Synode verklaard : «Of God ia het verkiezen de menschen heeft aangemerkt als gevallen, dau of Hij hen aangemerkt lieeft als nog niet gevallen , daarover deuken wij is het niet noodig uitspraak te doen, als slechts verklaard wordt, dat God in het verkiezen alle menschen heeft aangemerkt in gelijken stand enz. Acta Sijn. Nat. Dordr. Jud. Theol. Prov. p. 34, 35. Als zulk eea verstandig oordeel werd uitgebracht en voorts eenparig de leer der Synode is onderteekend , wat is het dan anders dan knagen aan den roem der Kerk, wanneer men haar zulk een erge twist verwijt?

Tot minachting der Synode schrijft nog de Hoogleeraar: «In de Provincie Friesland had men zulk een afschuw , minder van de leer, dan van de willekeurige handelwijze der Synode, dat hare leerregels er nooit wettig zijn aangenomen, weshalve deze nimmer tot de algemeen aangenomen Formulieren van eenigheid hebben behoord." Wie zóó schrijft moet wel zijne lezers als zeer onnadenkend beschouwen. Hoe! zal echter menigeen zeggen, uit Friesland waren, zoowel als uit i de andere Provinciën afgevaardigden op de Synode; de Praeses van deze Synode was een predikant uit Friesland; de Staten, zoowel als het kerkbestuur dier Provincie, verzochten met den meesten aandrang de hulp der Synode, en toch zou die Provincie afschuw gehad hebben van de willekeurige handelwijze der

Synode 1 Die Friezen zijn Niet

te haastig lezers! Laat ons de authentieke stukken raadplegen. In de «Kerkelijke Wetten van Friesland, tit. 43, sectie quinta, over de Bemoustranten", vind ik art. 1. «De Kemonstrantsche of Arminiaansche Factie verboden , volgens Plakkaten en Besolutien, zoo van deze onze Provincie in 't bijzonder, als van haar Hoog Mog. de Staten-Generaal, eenige aparte Vergadering te hebben, om in dezelve de vijt bekende punten met den aankleve van dien te leeren , of sacramenten te bedienen'' enz., en in art. 2: «Zullen niet alleen de Classen maar bijzonder de Deputaten Synodi tegen deze verboden secte der Eemonstranten hebben te waken, en op de executie der plakkaten tegeu dezelve geëmaneerd , zoo bij haar Ed. Mog. als de Magistraten en Officieren ter plaatse aanhouden." Nog leest men daar: «Volgens resolutie d. d. 2 Julij 1631 den Deurwaarder Meijer gelast den Arminiaanscheu Predikant in Confinatie zittende, op 't Blokhuis te brengen." Het Blokhuis, Professor! Mij dunkt, indien Gij den 2 Julij 1631 in Friesland geleefd hadt, Gij zoudt toen niet geschreven hebben, dat men in die Provincie grooten afschuw had van de willekeurige handelwijze der Synode. Ik denk zelfs dat de Staten van die Provincie met de Eemonstrantsche predikanten wat korter te werk gingen dan elders. Zij zetten hen op ;t Blokhuis, en dachten zeker, dat zij hiervoor de leerregels van Dordrecht niet noodig hadden. Maar de kerkelijken wilden gaarne , gelijk in de andeue Provinciën , dat ook bij hen de leerregels werden onderteekend. Hiertoe hebben zij vele pogingen aangewend en hebben hun verlangen in 1767 van de overheid verkregen. Toen is op de Synode te Heerenveen de aanneming in de Handelingen dier vergadering ingelascht. Zie W. Hèshusius, kerk. redev. bl. 94—96.

De Hoogleeraar wijdt nog een paragraaf aan de verschillen tusschen Voetianen Coccejanen en Lampeanen met hunne onderdeden. Ik behoef er niet bij stil te staan. Geen wonder dat in een tijdverloop van twee eeuwen vele verschillen zich opdeden. Zelfs in de Christelijke Gereformeerde Kerk zijn tegenwoordig allen niet over alle zaken van hetzelfde gevoelen. De een is tegen, de ander is voor de vaccine. De een vordert, dat het voorschrift der wet, waarbij bepaald is, dat het schoolonderwijs dienstbaar moet zijn om de kinderen van ons volk tot alle Christelijke deugden op te leiden, geen doode

letter zij, maar nagekomen worde; de ander verlangt de schrapping v«n dit voorschrift. De een ziet er volstrekt geen kwaad in, dat de Staat, zooals tijdens het glorierijkste tijdperk der Kerk in ons land, haar stoffelijke middelen beschikke, en houdt het voor hoogst onbillijk, als aan alle kerkgenootschappen gelden worden uitgekeerd, en de Christelijke Gereformeerden wel opbrengen, maar niets ontvangen; de ander meent, dat de levenskracht der Christelijke Gereformeerde Kerk door eene toelage uit 's Lands kas in de hartader wordt getroffen. Over al dergelijke zaken moet men, denk ik, waar het pas geeft, zijn gevcelen mededeelen, maar daarbij gedenken aan het woord des Apostels: Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonte niet, noch de gemeenten Gods." 1 Korinth. 11 : 16.

Als echter het geloof der Kerk, of de waarheid van het Evangelie bestreden wordt, moet voorzeker de dienaar des Wocrds, tijdig en ontijdig, in alle lankmoedigheid wederleggen, bestraffen en vermanen. 2 Tim. 4: 2. Ook hierin is Paulus ons tot voorbeeld, die voor de ingekropene valsche broederen niet een uur met onderwerping is geweken, opdat de waarheid van het Evangelie zou blijven. Gal. 2 : 4.

(Wordt vervolgd.) S. van Velzen.

Een opwekking tot het gebed,

in de eerste week van Januari a. s., ging er ook uit van verschillende geloovige Duitscliers te Berlijn, Zij schrijven daarbij ongeveer het volgende: Als naar gewoonte, zal in 't begin van 't volgend jaar wel weder een kring van bidders samenzijn. Ditmaal echter dringt ons een diepgevoelde behoefte naar gemeenschap, om aan onze evangelische broeders in 't Pruisische vaderland en daarbuiten de vraag te richten, of zij door de genade des Heeren geen ijver des Geestes hebben om hunne gebeden met de onzen, in kleinere of grootere vergaderingen, te vereenigen , opdat zoo door heel de kerk der Hervorming het heilige vuur oplaaien moge. Wij zijn toch allen meer of min in een zelfden moeielijken toestand. Sints de kerk , door haar nieuwe verhouding tot den Staat, gedrongen werd een nieuwen ongewonen weg in te slaan, heeft zich de afval der ongeloovigen zoo verschrikkelijk geopenbaard , dat ook de geloovigen vragen: waarmee zal ik mij troosten? Heere ik hoop op U! Dit is immer het antwoord geweest, dat vragende bidders uit de H. Schrift vernomen hebben. Ook wij hopen op den Heere, en leven in 'tgoede vertrouwen, dat zijn H. Geest ons geliefde Duitsche volk niet verlaten , zijn barmhartige trouw de kerk der Hervorming niet verstooten , Zijn goddelijke levensadem aan de verzameling der geloovigen niet onttrokken worden zal. Wij bekennen met diepe verootmoediging, dat we in dit gericht, 't welk van 'thuis Gods begint, de straffende hand Gods over onze zonde erkennen. Maar we weten dat zijn almachtige kracht de zonde vergeven, de breuken heelen, de zielen redden, de kerk bouwen zal.

Doch hij wil gebeden zijn, en aan de gemeenschap des gebeds in den naam van Jesus heeft Hij zijn bijzonderen zegen toegezegd: Waar twee onder u overeenstemmen op de aarde omtrent een zaak, die zij bidden, die zal hun geschonken worden door mijn Vader in den hemel." Mochten wij, op grond dezer belofte, met allen, die den Heere Jesus liefhebben en Hem als den eeuwigen Zoon Gods bekennen , bidden om de wedergeboorte van ons volk, om de vernieuwing der kerk in kracht des Geestes, mochten de gemeenten met haar voorgangers, de komende synoden en de vertegenwoordiging van ons volk in de warme voorbede insluiten, opdat ze verlicht en geheiligd, in deze zware tijden, het beste voor de kerk zoeken en vinden.

De tijd is ernstig en de geesten bewogen! Zoeken we vrede en kracht bij den Heere: Getrouw is Hij, die ons roept, die het ook doen zal."

Dit is schoone taal. A. S.

Vaecinewet.

Heden middag waren , in den persoon van Professor Willeuïnier, de gezamenlijke Hoogleeraren van het stedelijk Athenaeum alhier voor het III0 kantongerecht gedagvaard, ter oorzake van het overtreden eeuer politieverordening. Wanneer we er onmiddelijk bijvoegen , dat deze ■overtreding niets anders was, dan de weigering van Hoogleeraren om mede te werken tot toepassing der Vaccinewet op het Athenaeum Illnstre, en het diensvolgens invullen der hun daartoe door het hoofd der burgerlijke gemeente toegezonden tabellen, dan gevoelen onze lezers terstond, dat dit schijnbaar onbelangrijk proces, wegens het beginsel dat er bij in het spel is, van groot gewicht moet heeten. Niets minder dan de vraag, of de Vaccinewet ook op het Hooger Onderwijs van toepassing

is, geldt het; en het feit, dat vroeger reeds die toepassing op de Theologische School te Kampen beproefd werd, maar afstuitte op de ferme houding van de Directie, die eenvoudig verklaarde dat haar inrichting niet geacht kon worden te vallen in de termen door de wet gesteld, maakt het thans in het Conservatieve Amsterdam op touw gezette proces slechts te belangrijker. De hoogleeraar Willeumier voerde namens zijne ambtgenooten zelf het pleidooi. Allereerst legde hij er nadruk op, dat de wet oorspronkelijk het ontwerp van den Minister Geertsema is, die juist de verplichtte vaccine uit het vroegere Thorbeckiaansche ontwerp had uitgelicht. Verder toonde hij uit het Bijblad aan dat men ook bij de beraadslagingen uitsluitend aan de lagere scholen en de kinderen gedacht en de hoogescholen zelfs niet genoemd heeft. Hij wees op het verschil van gevoelen bij de voorstellers van het vaccine-amendement aanwezig; op de omstandig'heid dat eerst de heer Heydenrijck, later ook de heer Godefroi en eindelijk nog andere leden, bij de vraag of ook de dyssenteriê in de door de wet genoemde ziekten zou worden opgenomen, om een interpretatieve wet hadden gevraagd; op de verbazing, óók van de medische hoogleeraren, óók van den oud-hoogleeraar De Bosch Kemper, over den eisch aan de hoogleeraren van het Athenaeum gesteld. Op grond van dit alles beweerde spreker dat men hier met een toepassing der wet te doen had a tort et a travers, een toepassing, die het doel voorbijschrijdt, en die in lijnrechten strijd is met het karakter van het Hooger Onderwijs, dat al wat schoolsch is volkomen uitsluit. De voorlezingen dragen een publiek karakter: hoe wil men nu met mogelijkheid eischen , dat van elk die ze bijwoont (en ieder burger kan ze bijwonen) een bewijs van vaccinatie worde overgelegd. Is deze wetstoepassing recht, dan mogen de medische hoogleeraren nooit meer college geven. Immers zij brengen ambtshalve de studeerenden aan de sponde van lijders aan besmettelijke ziekten en dezulken die daar komen, mogen zij immers niet op hun colleges toelaten? Op deze en dergelijke wijze ridiculiseerde spreker de vervolging waaraan hij en zijn ambtgenooten ten doel stonden. Ten slotte herinnerde hij er aan, dat de uitspraak in dit geding ook voor de universiteiten belang had, en hoe men te Kampen de aanvankelijke rechtsvervolging — immers op een wenk van hooger hand? — had gestaakt. Zal men ginds van rechtsvervolging ontslaan , en hier veroordeelen ?

Heden over acht dagen volgt de uitspraak in dit belangrijk geding.

Aan de Redactie van het Weekblad «de Bazuin".

Een kort protest!

In uw verslag van de Kamerzitting, waarin het bekende amendement van den heer van den Berch van Heemstede behandeld werd, lees ik, dat de Antirevolutionaire leden der Kamer zich allicht beter zouden gekweten hebben, indien men vooraf den ChristelijkGereformeerden zelf gevraagd had, wat ze verlangden.

Dit moet uwe lezers den indruk geven , dat dit niet geschied is.

Daarom wensch ik te verklaren, dat door mij, lang vooruit, met het oog juist op dit debat, door tusschenkomst van den heer Brummelkamp, te Kampen geinformeerd, dat volgens ingekomen berichten, mijn verzo'ek om informatie besproken; en dat mij ten slotte geantwoord is, dat men zich te Kampen niet bevoegd achtte om officieel ten deze te adviseeren.

Moeilijk verklaar ik mij, hoe de redactie dit ignoreereu kon.

Den Haan, . T/-

23 December 1874. Dr' A' KüIJPEK-

Tot opheldering van het bovenstaande protest diene:

In N°. 51 van den vorigen jaargang kwam in het Politiek Overzicht van onzen medewerker M. de volgende zinsnede voor, waarop wij noodzakelijk moeten terug komen:

«Heeft de verdediging van 't amend. v. den Berch u misschien niet bevredigd? Dat niet. De heeren deden hun best; we brengen hun gaarne onzen dank toe; al beweren we, dat ze zich wel .wat beter hadden kunnen laten inlichten door voorgangers onzer Kerk, vooral aangaande de beteekenis der Synodale besluiten. Maar voor ruggespraak (?) met de kiezers zijn zij nu eenmaal wat bang. Dit toeten we reeds lang"

Wij lazen het stuk, waarin dit door ons gecursiveerde voorkooA niet, voor wij 't in de Bazuin vonden, daar 't Politiek Overzicht, zonder eerst bij ons te komen, regelrecht naar de drukkerij gezonden werd. En toen we 't lazen speet het ons, dat het er stond.

Onze geachte médewerker heeft niet geweten dat de heer Kuyper, reeds geruimen