Ijeenk Willink en Zoon te Haarlem het licht.

De geachte Schrijver had het voornemen opgevat, om den sluier van geheimzinnigheid, die over de bekeering van den bekenden etser en dichter Jan Luyken ligt uitgespreid, zooveel mogelijk op te lichten, maar zag zich daardoor genoodzaakt, om eene breede voorstudie te maken van de godsdienstige omgeving,, waarin deze plaats had.

Van deze voorstudie gaf hij het eerste stuk in het licht. En daarin leidt de Schrijver ons binnen in de kringen dier geestelijke opwekking, welke omstreeks het midden der zeventiende eeuw huiten de kerk om in ons vaderland plaats greep.

Het is een merkwaardig stuk godsdienstig leven, dat, ofschoon ten deele door de werken van Van Slee over de Collegianten te Rijnsburg en van Meinsma over Spinoza en zijn kring bekend, door Dr. Hylkema toch breeder en meer in samenhang voor onze öogen opgevoerd wordt.

Onder de Doopsgezinden en Remonstranten kwam de vrije profetie op; Kwakers brachten vanuit Engeland het evangelie van het inwendig licht; de wijsbegeerte van Spinoza vond in vrome kringen ingang; Labadie liet de roepstem tot afscheiding uitgaan. En al deze oorzaken riepen hier te lande een type van Christelijke vroomheid in het leven, die bij alle nuanceering toch altijd eenige grondtrekken gemeen had, en bij alle afkeurenswaardige overdrijvingen en uitspattingen toch telkens opnieuw de aandacht boeit en de belangstelling wekt.

Dr. Hylkema laat ons eerst op aanschouwelijke wijze de kringen en personen zien, bij wie de nieuwe godsdienstige denkbeelden ingang vonden en beschrijft dan in een tweetal hoofdstukken, getiteld : lagen Babel en het Beest, de oppositie, welke door hen allen gemeenschappelijk tegen kerk en staat werd gevoerd.

Meer geeft dit eerste stuk niet, hoewel het toch 227 bladzijden groot is. Het tweede stuk zal dit eerste, negatieve, deel aanvullen met de beschrijving van wat elk dier kringen en personen positief in de plaats wilde stellen van het naar hunne meening verbasterde officiëele Christendom.

Van harte zij den geachten Schrijver toegewenscht, dat hij zijne belofte spoedig in vervulling kunne doen gaan, om het tweede deel het licht te doen zien.

Maar reeds het eerste deel doet op zichzelf en door het naschrift bi. 223-227, dat de hoofdgedachten van het tweede stuk kortelijk aanduidt, gegevens genoeg aan de hand, om ons een vrij juist beeld van de Christelijke vroomheid te vormen, dat in die kringen vertoond werd.

Immers was het niet iets volstrekt nieuws, maar eene, zij het ook gewijzigde, reproductie van dat type van vroomheid, dat telkens binnen en buiten de Christelijke kerken zich heeft voorgedaan.

Elk Christen moet met twee factoren rekenen, met schepping en herschepping, natuur en genade, aardsch en hemelsch beroep enz. ; en alnaargelang hij deze in verschillende verhouding tot elkander plaatst, neemt zijn godsdienstig leven een ander karakter aan. De relatie, waarin de mensch staat tot God, bepaalt die tot alle dingen.

Wie het door God gelegde verband van natuur en genade verbreekt, komt ertoe, om gene aan deze, of deze aan gene op te offeren. Socinianisme en Anabaptisme, Rationalisme en Mysticisme zijn dan de zijwegen, waarin de Christen afdwaalt.

De kringen, in welke Dr. Hylkema ons binnenleidt, begaan allen de gemeenschappelijke fout, dat zij natuur en genade in een onverzoenlijke tegenstelling plaatsen en gene, onder den schijn van de genade te eeren, onderdrukken en dooden. Zij zijn daardoor verwant aan ; de Wederdoopers in de dagen der Hervorming, aan vele der sekten in de middeleeuwen, aan de monnikenorden j in de Roomsche kerk, ja aan het abstract- ] supranatureele beginsel van Rome zelf. ■ Daardoor verklaart zich de bij allen j voorkomende verwerping van kerk en c staat, ambt en sacrament, eed en oorlog j en zoovele andere dingen meer. De een is meer consequent dan de ander. 1 Maar allen gaan van dezelfde grondge- c dachte uit en zijn in dezelfde tegen- { stelling bevangen. ^

Vandaar ook de in deze kringen zoo 1 dikwerf voorkomende dweepzucht, geest- z drijverij, extase en visioenen. Het a -Goddelijke moet onmiddellijk zijn; het l kan zich niet door middel van natuur e en Schrift openbaren. En wat onmid- \ delliik in de ziel valt, dat bewijst daarin \ vanzelf zijn Goddelijken oorsprong.

Ook daarvan deelt Dr. Hylkema ons s enkele staaltjes-mede. r

Den 3en September 1677 waren in ii een huis te Rotterdam een twaalftal a zusters en broeders bijeen. Het middel- e punt van aller aandacht was eene 25- s jarige jongedochter, over wie eene ver- r rukking van zinnen kwam en die in z zoodanige opwinding werd gebracht, dat

2 twee der broeders haar niet dan met groote moeite op een stoel konden doen neerzitten. Zelfs werd zij op onbegrijpelijke wijze met stoel en al van den

y grond omhoog geheven, hetgeen aan 3! een boozen geest werd toegeschreven { (bl. 16).

r Een zekere Quirinus Kuhkrann zeide

3 in 1673 te Leiden zijne studie vaarwel ■ en liet zijne aanstaande promotie als

eene wereldsche eer varen. Hij gaf vele 3 profetische geschriften in het licht en 3 werd in 1689 in Rusland levend verr brand, wijl hij zich Gods Zoon noemde s (bl. 45).

} Nog ergerlijker is bet geval van James 3 Naylor, die door zijne vriendinnen toegesproken wérd als de Eeuwige Zoon . der gerechtigheid, de Vredevorst, de 3 eeniggeboren Zoon Gods enz. Toen hij 3 na eene korte gevangenschap losgelaten x werd, hield hij te Bristol zijn intocht, r op een paard gezeten, door enkele ! vrienden en vriendinnen voorafgegaan 1 en gevolgd, die zongen: heilig, heilig, heilig is de Heer der heirscharen (bl. 51.) Zoo ver kan godsdienstige dweepzucht ; gaan.

t Deze en andere voorvallen, waarvan ; de geschiedenis verhaalt, zijn belangrijk, > zoowel op zichzelf als in den tegenwoordigen tijd, ook om soortgelijke geI beurtenissen juist te beoordeelen. , Aan Dr. Hylkema brengen wij gaarne ; dank voor zijn leerrijk boek. Alleen i veroorloven wij ons de opmerking, dat de naam van Reformateurs weinig past voor menschen, die wel wisten &f te breken maar niet konden opbouwen. Ook al spraken zij zeiven veel van reformatie, die inderdaad in hun tijd in veel opzichten noodzakelijk was, toch waren zij daarom nog geen Reformateurs in eigenlijken zin. Want zij waren tolken van beginselen, welke reeds meermalen in de geschiedenis gebleken waren, bij hunne toepassing ontbindend in te werken op kerk en staat en maatschappij.

— c —

RECENSIES.

Een bekend Uitgever zond dezei dagen aan de redactiën der Christelijke bladen eene circulaire toe, waarin hij met alle bescheidenheid haar wijst op een misstand, die bij de aankondiging van boekwerken hoe langer hoe meer insluipt.

Het is hem n. 1. gebleken, dat vele boekbeoordeelingen niets anders zijn dan passe-partout(s), die bij de recensie van elk werk gebruikt kunnen worden en daarom noch auteur noch uitgever baten, noch ook het publiek van voorlichting dienen.

Soms is het zelfs voorgekomen, dat een recensent het boek, dat hij aanbeval, in het geheel niet las of inzag, al nam hij ook den schijn aan, het van het begin tot het einde te hebben doorgelezen.

De bedoelde Uitgever wekt om die reden alle redacties op, om a<m deze misstanden een einde te helpen maken en verzoekt haar dringend, om, al stelt hij eene aanbeveling van zijne uitgaven ook op hoogen prijs, hem toch algemeenheden, niets zeggende of geheel foutieve recensies te sparen.

Aan dezen heer Uitgever komt een woord van dank ervoor toe, dat hij in alle bescheidenheid, maar toch ook met vrijmoedigheid, op deze misstanden in ons persleven de aandacht heeft gevestigd.

Er zijn omstandigheden, die dit euvel verklaren en verzachten. Het leven is tegenwoordig zoo gejaagd, dat men niet alles, wat ter aankondiging toegezonden wordt, in rustige gemoedsstemming lezen en beoordeelen kan. Wijl men zichzelf den tijd niet gunt, om tot een zelfstandig oordeel te komen, gaat men dan in goed vertrouwen op den naam van Schrijver of Uitgever of ook van beoordeelaars in andere bladen af en schrijft eene recensie, die niets zegt en niets dan algemeenheden bevat.

Er komt nog bij, dat een recensent lang niet van alles verstand heeft en alles beoordeelen kan, en ook indien hij een eenigszins zelfstandig oorde,el velt, al spoedig gevaar loopt, om allerlei gevoeligheden te kwetsen. In ons kleine j land en in den nog veel kleiner kring van geloovige Christenen is er allerlei persoonlijke relatie, die eene onbevangen, objectieve beoordeeling zoo niet ontno- , gelijk, dan toch hoogst moeilijk maakt. ' En het publiek, dat overigens om C recensiën zich veel minder 'bekommert c dan men vermoedt, is in geval van eene ongunstige beoordeeling licht geneigd, om aan kwade trouw of persoonlijke antipathie te denken, of ook er ( zich in te verlustigen, dat de een of de 1 ander er weder eens „op gehad'' heeft. I Want hanengevechten vinden altijd % een plekje, in de menschelijke natuur, t waar zij in den smaak vallen en met welgevallen worden aangestaard.

Dit alles moge echter tot verontschuldiging strekken; het neemt den misstand en het euvel niet weg, welke in de recensies van onze pers worden aangetroffen. Het is goed, dat er eens een Recensent der Recensenten is opgestaan, die tegen de onwaarheid in deze rubriek van de Christelijke pers zijn zacht en bescheiden protest laat hooren. En ook voor andere rubrieken kan

;t ! deze vermaning haar dienst doen. Zelfn standigheid, karakter, waarheidsliefde j- zijn onmisbare vereischten in dengene, n die aan den arbeid voor de pers zich n wijdt. Want de pers heeft geen minn dere roeping dan deze, om streng en

onpartijdig de waarheid te dienen, e Ook voor haar geldt de spreuk : d „amicus Plato, magis amica veritas.'' s De waarheid moet haar liever zijn dan e haar beste vriend, n „

f' De. ADOLPH ZAHN.

e

In den voormiddag van den 27 Febr. s j.1. overleed te Stuttgart in den ouderdom van 65 jaren de ook hier te lande tl met eere bekende Dr. Adolph Johannes e Cleophas Zahn. En in den avond van y dienzelfden dag ontsliep zijne gade. n Paulina von der Heydt, dochter van ■ly den bekenden Daniël v„n der Heydt e te Elberfeld, die door Dr. Zahn steeds a de schat van zijn leven weid genoemd. ;; Dr. Zahn, zoon van den predikant ) Adolph Zahn, werd den 28 Sept. 1834 t te Mützenow bij Stolpe in Achter-Pommeren geboren. Nadat hij in Neustettin ! het gymnasium had bezocht, werd hij 'n 1&53 student in de theologie te Halle, en leerde daar Prof. Johannes . Wichelhaus>. een leerling van Kohlbrügge, kennen, door wien hij voor de 3 Gereformeerde belijdenis gewonnen werd. ! In 1859 werd hij te Halle predikant t en bleef daar werkzaam tot het jaar t 1876. Toen volgde hij K jhlbrügge, die > in 1875 gestorven was, in diens gemeente . te Elberfeld op. Maar de bittere e-rva. ringen, weke hij daar opdeed, brachten [ hem reeds in I80O tot het besluit, om ! zijn ambt neer te leggen en metterwoon i zich in Stuttgart te vestigen. Hoewel 1 zijne gezondheid geknakt en zijne kracht . gebroken was, liet hij zich in 1881 toch vinden, om de kleine gemeente aldaar eenmaal in de veertien dagen met de prediking des Woords te dienen. Ook deze geringe arbeid viel hem nog zwaar. Maar hij bleef hem vervullen tot het vorige jaar toe. En thans is hij na een leven van lijden en strijden ingegaan in de vreugde zijns Heeren.

Dr. Zahn had zijne eigenaardigheden en eenzijdigheden. Door zijne wijze van optreden heeft hij dikwerf ook oprechte vrienden van zich vervreemd. De kracht zijner argumenten was niet altijd evenredig aan de stoutheid zijner beweringen. Zijn standpunt was te absoluut, dan dat hij het betrekkelijk recht van andere richtingen erkennen kon. Hij wist van geen geven en nemen, van geen schikken of plooien. Alles of niets, was zijne leuze.

Maar toch mag hem de eer niet wórden onthouden, dat hij in een tijd van algemeenen afval met onbezweken moed en bewonderenswaardige volharding voor de Gereformeerde belijdenis heeft pal gestaan. Inzonderheid twee waarheden waren het, waartoe hij telkens terugkeerde, die hij niet moede werd te verdedigen, wier belang hij aanprees tijdig en ontijdig. Het waren de autoriteit van Gods Woord en de souvereiniteit van zijne genade.

Zijne geschriften, waarvan er vele (zooals: Calvins Urteile über Luther 1883; Abriss einer Geschichte der evang. Kirche auf dem europ. Festlande im 19 Jahrh. 1888; Das Deuteronomium, eine Schutzschrift wider modern-kritisches Unwesen 1890. Wanderumgen durch Schrift und Geschichte 1891 enz.) ook hier te lahde bekend zijn, leggen van deze zijne trouw aan de Gereformeerde belijdenis de schoonste getuigenis j af.

Er ligt iets tragisch in het leven van ' dezen eenzamen strijder. De vruchten I van zijn arbeid hebben naar mensche- 1 lijke berekening niet beantwoord r,an ( de groote gaven, de rijke kennis, de ( oprechte godsvrucht, de mannelijke ' kracht, welke aan dezen trouwen C getuige geschonken waren.

Maar toch zal ook zijn arbeid blijken, ] niet ij del geweest te zyn in den Heere! Met de namen van Kohlbrügge, Wichel- S haus, Krummacher,. Südhoff, Thelemann, Cuno e. a. zal ook de zijne bij de Gere- B formeerden in en buiten Duitschland in ' dankbare herinnering blijven.

Calvinümus und heroismus ist dasselbe, c heeft Dr. Zahn eenmaal gezegd. En l dat heeft hij zelf in zijn leven met daden getoond. ^

APPELTERN. j?

In de Maart-aflevering van Bethesda, I

Geref. Maandblad voor den arbeid der li

barmhartigheid, schrijft Dr. J. H. van g

Dale, Geneesheer-Directeur van „ Veld- w

wijk," over het drama te Appeltern g

het volgende : ti

//Wij meenen als oudste' geneesheer in ^ dienst der Verseniging tot Christelijke h verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders in Nederland bevoegd te zijn in G deze zaak een deskundig oordeel uit te R spreken. En dan aarzelen wij niet om op grond van eigen onderzoek te ver- q klaren, dat de personen die wij in bet Rij [«krankzinnigengesticht te Medemblik hebben onderzocht, a'daar volkomen op hun plaat9 zijn en dat aan het staatstoezicht op de krankzinnigen en krankzin- te nigengestichten alle buide toekomt voor de sc

f- wijze, waarop het in dezen is opgetreden, e //Ook naar onze vaste overtuiging werd

de moord gepleegd door een lijder aan krankzinnigheid, die voor dit feit evenmin )_ toerekeubaar mag worden geacht als de j, typhuspatiënt, die in ijlende koorts zich uit de bovenverdieping te pletter werpt en aldus zelfmoord pleegt. Geen schuldige

■ werd door het staatstoezicht aan de wrekende gerechtigheid onttrokken, maar

n een ongelukkigen lijder werd doelmatige verpleging verschaft."

Be Bazuin onthield zich tot dusver van een uitspraak ovei het gebeurde te Appeltern, wijl eene juiste beoordteling zonder persoonlijk en deskundig onderzoek hoogst moeilijk, zoo niet onmogelijk is.

Des te meer waarde hecht zij daarom aan het oordeel van Dr. van Dale, die de betrokken personen in het Rijksa krankzinnigengesticht te Medemblik zelf onderzocht en daardoor tot d^ overtuiging kwam, dat de moord gepleegd werd door een lijder aan krankzinnig^ heid.

Trouwens deed reeds het verslag van het gebeurde te Appeltern. althans zoo1 als het in het Handelsblad te lezen J stond, vermoeden, dat er aan een opzettelijken, tevoren beraamden moord 3 hier niet te denken viel.

Toch is daarmede niet- alles gezegd. De geschiedenis verhaalt ons vele ge-

■ vallen, die aan het gebeurde te Appeltern verwant zijn en die nog lang niet voldoende onderzocht of bevredigend

; verklaard zijn.

De moeilijkheid bij al deze droeve gebeurtenissen is daarin gelegen, dat de 1 grenzen tusschen geestdrijverij (fanatisme, enthusiasme enz.) en krankzinnigheid schier voor geen aanwijzing vatbaar zijn.

Bavinck.

I»S IIKLl» UKK IIUL1>E.

„Ik heb bcilpe besteld bij eenen held.'

Ps 89 : 20b.

(Vervolg.)

Hebt gij behoefte aan die hulp ? Behoefte hebt gij er zeker aan, want gij behoort van nature tot de wereld, die van God afviel, en onder schuld en heerschappij der zonde ligt, maar beseft ge die behoefte, spreekt ze luide en ernstig in uw binnenste ?

Ach, velen zijn zich hun droeven toestand onbewust. Zij zijn ellendig en weten zelf niet, dat en allerminst hoe ellendig zy zijn.

Zoekt gij die hulpe ?

Bij velen is er wel eene zekere overtuiging, dat Christus de eenige Redder en Zaligmaker is, maar zij rusten in die wetenschap, zonder dat hun hart leerde onderhandelen met Hem. Belijders van Christus zijn nog geen geredden door Hem. Op het geloof, op de werkzaamheid des geloof's komt het aan. De mensch moet geen hulp bij menschen zoeken, 's Menschen hulp is ijdelheid. Zocht Israël hulp in ,

het moest uit den mond zijns Gods 'hooren: »Egypte zal ijdellijk en te vergeefs helpen." Zoo min uit eene ; ledige fontein water geschept, of van een slappen boog een pijl geschoten, of ' door eene verdorde hand een last ge- ' dragen kan worden, zoo min kan de mensch des menschen »sterke toevlucht'' zijn. ,

Geen hulp mag gezocht in door God verboden wegen. Dit is hulp bij Satan ' zoeken. Zal een duif bij een roofvogel ' schuilen ? Een dier van het woud zijn toevlucht zoeken in het hol van tijger 1 of leeuw ? 1

Aangenomen, dat in die wegen tij- f delijke hulpe wordt verkregen, zij zou ^ een oordeel des Heeren zijn En 't is 1 de hulp van een dief, die ergens ko- \ per besteedt, maar den handelaar zilver t ontsteelt. Hoe slecht verging het Saul, £ die tot de tooveresse te Endor ging. e En koning Ahazia, die den God van 1 Ekron eerde, en hooren moest, dat hij j sterven zou.

De duivel, de booze geest, is listig t als de slang, sterk als de leeuw. Ge- n zworen vijand van God en der men- t< schen, is het hem niet genoeg de 0 menschheid van haar God te hebben vervreemd, en in allerlei ellende te z hebben gedompeld, maar hij verzet zich !' tegen het gaan naar den Held, bij ^ Wien de God des ontfermens hulpe ' heeft besteld. Hij is de tegenstander. g Hij stond de komst van Christus tegen, g En waar hij diens komst niet verijde- sc len, noch diens voet op de baan dergehoorzaamheid en des lijdens kon doen ^ wankelen, daar staat hij de verkondi- S' ging van het Evangelie der verlossing st tegen met alle macht, en zoekt afkeerig te doen blijven van den weg der hulpe, die dat Evangelie ons wijst.

Hij is de lasteraar. Hij belastert 0i God bij ons, en hij belastert den ge- 't loovige bij God. <li

Hij loert op het verderf des zondaars, kc Gelijk een jager het wild naspeurt, de le wolf den schaapsstal bewaakt, de vijandige spion rondom de muren der ves- e!' ting sluipt, de krokodil in het riet ligt te loeren, zoo aast de Satan op 's menschen ziel. Als een hyena bespringt m.

hij zijn prooi, en als een struikroover, n | die belust is op roof en op bloed, overn j valt hij den onwetende, uit hinderlaIe gen, die hij koos. h | Hij is de bedrieger, die, waar hij als n redder optreedt, verderft, en waar hij ;e als geneesmeester zich voordoet, doodt. e Bij God in Christus alleen is uit'r komst voor den zondaar, redding voor :e den Christen. Hij kan, wil en zal

helpen, wie hulpe bij Hem zoekt. >r Vindt gij die hulpe ? e Van de herders in Bethlehem's velg den lezen wij : »Zij vonden het kindeke in de kribbe." De Held der liulpe, ;- lag eens als kindeke, hulpbehoevend in een schapen-voederbak. Dit behoorde tot 1 het verlossingswerk. Zalig was het voor e die herders, naar de aanwijzing des engels het kindeke te vinden. Zalig is het f den zondaar, zoo dikwerf hij Jezus vindt.

Dit geschiedt door het geloof. »Die 1 Mij vindt'' zegt de Heiland, »vindthet leven, en trekt een welgevallen van den Heere." Wordt deze weldaad ver1 kregen, dan wordt door de verlichting - des Heiligen Geestes Gods Zoon in ons 1 hart geopenbaard. Nu ontdekken wij niet alleen, wat Hy is voor de zijnen 1 in het algemeen, maar ook voor ons in het bijzonder; zoo bekwaam tot zijne ambten, zoo getrouw in het vervullen, zoo algenoegzaam, zoo volmaakt, ■ zoo heerlijk! En terwijl woorden ons ' ontbreken, om uit te spreken, wat wij in Hem zien, en wat Hij voor ons is, wordt ons hart vervuld met eene ' vreugde en eenen vrede, die alle ver! stand te boven gaan, en vallen wij aanbiddend voor Hem neêr.

Zalige ure, waarin wij omkomen met onszelf, en met al wat schepsel is, het gebed des gansch ontblooten bidders stamelen, oog 'ontvangen voor dien weg, waarin genade en recht gelijkelijk verheerlijkt worden, in den Christus Gods gave zien, ons in zijn reddende armen laten vallen, en in die armen rustende in Gods Vaderhart mogen lezen.

(Slot volgt.) Notten.

Politieke Beschouwingen.

Nog altijd werken in Zuid-Afrika de gevolgen van den stouteu marsch van Roberts en French naar Bloemfontein, gepaard met de gevangenneming van Cronjé en zijn leger, door. Maar in dien zin, dat bel nadeel bijna uitsluitend aan de zijde van de Burgers is, vooral in 't Zuiden van den Vrijstaat. De drie korpsen der Burgers, die daar aan de Oranjerivier hebben gevochten — schijnen voor een deel te verloopen en, mocht men der Engelschen berichten gelooven, waarlijk bij hoopen tot over de 2000 hunne wapenen in zouden leveren, terwijl men in de dorpen daar bijna algemeen voor onderwerping pleit en wroet. Te verklaren is dit zeker. De stoute brutaliteit waarmede Roberts ook tegen hen optreedt, met den eisch van onvoorwaardelijke belofte van absoluut zich te onthouden van eenigen steun aan of van relatie met hunne strijdende medeburgers of — verbeurdverklaring van alles — is ongehoord, 't Zijn geen opstandelingen, maar een in wettigen oorlog zich verdedigend volk, en dat wèl tegen een met roo'dreigende Engelsche Regeering 1 Zóó deden ten minste de Duitschers in 70/1 tegen de niets sparende JVawctireurs nog niet. Is dat dan het resultaat van uwe hoog geloofde beschaving, o Christelijk Euroop, of de vergifte vrucht van uw steunen op eigen kracht en deugd los van God en zijn Woord ? Uit uwen kringen toch komt dit misdrijf voort; door u wordt het met een ijzingwekkende stilte vernomen ! . . . .

Neen, verteerd door baatzuchtige politiek en valscbheid onderling zijt gij, Christelijke Regeeringen, niet eens meer in staat tegen dergelijk geweldig onrecht zelfs maar te protesteeren.

Daar is van beteekenende tusschenkomst van eenige groote Mogendheid, althans voorshands, niets te wachten; de zoetsappige verklaring van den President der Vereenigde Staten van Noord-Amerika beeft, het duidelijk geleerd. Slechts pour acquit de conscience en om binnenlandscbe partij-verhouding deed men iets, maar zonder ernst en kracht. Zoo maken de Regeeringen zich rijp voor ontbinding en oordeel. Maar, om tot den Vrijstaat terug te keeren, of de resteerende troepen van de Oranjerivier zich zullen kunnen redden, naar 't hoofdleger der Burgers ten Noorden van Bloemfontein — is zeer onzeker. Een deel poogt het nog.

Er zijn ook daar fouten begaan van hunne zijde, als bv. het niet waakzaam zijn; bij en het niet tijdig laten springen van de brug bij Bethulië. Dit wreekt zich nu sterk en het handig maneuvreeren van Roberts cavallerie zoo Zuid- als Oostwaarts maakt het hun geducht moeilijk langs zijn zijden heen te glijden, ten zij misschien langs of' over Basoeto-land's grenzen.

Laat ons het goede hopen en bidden. Want de toestanden zijn uiterst gevaarlijk geworden, wijl vooral bij het deel der V rij staters, dat in het Zuiden woont, de moedeloosheid eensklaps groot is geworden en de ontbinding, mede door weinig besliste vaderlandsliefde versterkt, sterk doorwerkt. Zal dit nu ook ontmoediging in 't Noorden en onder de Transvalers bewerken ? Wij hopen 't niet. Nu toch zou o.i. zulk. een ontmoediging tot niets anders strekken dan tot volkomen zegevieren van der Engelschen willekeur. Maar vecht men door en ten bloede, dan is er bij een volhardend verzet, strijden en lijden nog eenige kans om tot een beter einde dan tot volkomen vernietiging van de vrijheid en zelfstandigheid der Republieken te komen. Geve God daartoe verhoogden moed en sterkte. Zijn's is de overwinning 1